| |
| |
| |
Bouwkunst en ontwerptekening in de eeuw der wetenschap
Toen ik een jongen was, leefde mijn familie in een stadsappartement met open gasbekken en met kolen verwarmde kachels in iedere kamer. Er was geen elee irische tram, geen auto, geen vliegtuig; radio, film, gramofoon, x-stralen, telefoon, bestonden niet. Het geestelijk klimaat in die tijd had nog een min of meer statisch karakter, wentelend rondom een schijnbaar onwankelbare opvatting van de eeuwige waarheden. Elkeen was nog diep bewust van de kulturele erfenis van weinig geslachten her, toen de maatschappij nog uit één stuk bestond en kunst en bouwkunst zich organisch ontwikkelden als wettelijke delen van het dagelijks leven van het volk, in overeenstemming met de trage groei der beschaving.
Met het aanbreken van de eeuw der wetenschap, met de ontdekking van de machine, viel deze gevestigde vorm van onze samenleving geleidelijk aan stukken. De middelen groeiden de mens over het hoofd. De snel opeenvolgende wijzigingen, die gedurende de laatste halve eeuw der industriële ontwikkeling plaats grepen, hebben het mensenleven dieper beroerd dan alle eeuwen sinds Jezus Christus bij elkaar. Terwijl de grote stortvloed van de wetenschappelijke vooruitgang onverbiddelijk voortrolde, liet hij de enkeling verward en ongelukkig achter, onbekwaam tot aanpassing en verloren in de wervelwind van deze wijzigingen. In plaats van de leiding door zedelijk initiatief na te streven, heeft de moderne mens een soort gallup-poll-mentaliteit ontwikkeld, een mechanistische opvatting steunend op hoeveelheid in plaats van op hoedanigheid, op de geschiktheid zonder zich te bekommeren om de opbouw van een nieuw geloof.
| |
| |
De uitgebreide ontwikkeling der wetenschap heeft ons evenwicht verbroken. De wetenschap heeft andere komponenten, die onmisbaar zijn voor onze levensharmonie, overschaduwd. Dit evenwicht moet hersteld worden. Wat wij klaarblijkelijk nodig hebben is wederoriëntering op beschavingsgebied.
In de huidige universiteiten hebben wij ruime afdelingen onder de naam ‘kunsten en wetenschappen’, maar wanneer wij hun werkzaamheden nagaan, vinden wij dat wetenschap alles bezit: bv. volledige inlichting, volledige faciliteiten en een oefening, die de individuele vindingrijkheid ontwikkelt. Maar hoe staat het met de kunsten? Geschiedkundige studie van dichtkunst of muzikale kompositie, kunstwaardering en tekenplank-bouwkunst staan in de plaats der werkelijke kunst van het dichten, het componeren, de architektuur, de schepping op elk gebied. Dit is de eeuw der wetenschap; de kunstenaar is de vergeten man, bijna steeds belachelijk gemaakt en beschouwd als een overbodig weeldelid van de samenleving. Kunst wordt aangezien als iets, dat eeuwen geleden voleindigd was en nu in onze musea wordt opgeborgen, waarvan wij zoveel putten als nodig is. Daar de wetenschap verondersteld wordt al de antwoorden voor ons overwegend materialistisch tijdvak te bezitten, is de kunst gedoemd tot verkwijning. Welke zgn. beschaafde staat bevordert heden eerlijk scheppende kunst als een voedend bestanddeel van het leven?
Deze ontbindende maatschappij heeft de deelname in de kunsten nodig als een essentieel tegenwicht van de wetenschap en van zijn atomistische uitwerking op ons. Geleid door een strenge discipline - waarvan het ‘Bauhaus’ het begin vormde - zal het tot de eenheid der visuele uitingen als de ware grondslag der beschaving leiden, iedere zaak van de eenvoudige stoel tot het religieus bouwwerk omvattend. Elkeen van ons heeft in min of meer mate ingeboren kunstzinnige hoedanigheden, waarmee harmonie en dynamisch evenwicht te bereiken zijn, indien alleen maar ons opvoedingsstelsel voldoende
| |
| |
de noodzaak van het evenwicht (‘equipoise’) wou accentueren en de noodzakelijkheid erkennen, hoofd en hand gelijktijdig in alle stadia der opvoeding, van de kinderkamer af, te trainen. In ons tijdperk van geschiktheid en mechanisatie is de overheersende opvoedingstaak de scheppende gewoonten te wekken; talent door roeping zou enkel een bijprodukt zijn, een vanzelfsprekend iets. De studentengeest, voornamelijk die van de potentiële kunstenaar of bouwmeester zal toenemend vindingrijk worden, wanneer hij niet slechts door verstandelijke, maar ook door praktische, zintuiglijke ondervindingen, door een programma van ‘zoeken’ eerder dan ‘opnieuw zoeken’ (re-search) geleid is.
Wij hebben gewis de wezenlijke waarde van de geleerde voor het overleven van onze samenleving erkend, maar wij zijn bitter weinig op de hoogte nopens het vitale gewicht van de kunstenaar, of zoals wij hem konden noemen, de scheppende ontwerper of architekt, die de visuele uitingen van ons voortbrengend leven moet nagaan. Wij zijn besmet door een misplaatste ‘slip-cover’-beschaving zoals de zaken nu staan, en onze schoonheidszin is veranderd in een schuchtere en flauwe houding, die het aandurft ons een nabootsend schoonheidsmiddel voor de huid als vervangingsmiddel voor een scheppend opgevatte ontwerptekening aan te bieden, die uit de knoken zelf van een nijverheidsvoortbrengsel of een gebouw zou groeien. Zo wij ooit vat krijgen op onze vluchtende beschaving, zal de nijverheid gebruik dienen te maken van wezenlijke waarden van hoger hoedanigheid door het organisch ontwerp door de machine te laten controleren, niet enkel door de geleerde en ingenieur, maar evenzeer door de kunstenaar, die hun wettelijke broer is.
Maar veel verwarring dient te worden opgehelderd. Kunsten en wetenschappen zijn schijnbaar zozeer in tegenstelling als de credo's der verscheidene politieke regeringen in de huidige wereld. De reusachtige staatkundige strijd, waarvan
| |
| |
wij heden de deelnemers zijn, cirkelen rondom de menselijke rechten, de waardigheid van de enkeling, die van nature uit enig is, die geen standaardvoortbrengsel van volledige gelijkheid is. Tussen ‘ongepolijst individualisme’ enerzijds en door de macht in regimenten ingedeeld kollektivisme anderzijds, is een hogere vorm van demokratie bezig zich te ontwikkelen; een stelsel van vrijwillige vergelijken, contrôles en evenwichten, die de opvatting van de enkeling verruimt en hem leert ‘en’ te zeggen in plaats van ‘of - of’.
Wanneer wij het karakter van de evolutie dezer wereld ontleden, vinden wij gelijkaardige tegenstellingen aan het werk in het gevecht van de enkeling tegen de massageest. In tegenstelling met de wetenschappelijke werking van de gemechaniseerde vermenigvuldiging door het werktuig, bestaat het werk van de kunstenaar uit een onvoorbarig zoeken naar de vorm, die de gemeenzame levensverschijnselen symboliseert, wat van hem vereist, dat hij een onafhankelijke, onbeperkte zienswijze van ons geheel levensproces aanneemt. Zijn werk is zeer wezenlijk voor de echte demokratie, want hij is het prototype van de hele mens. Zijn intuïtieve hoedanigheden zijn het tegengift tegen overmechanisatie.
Indien mechanisatie een doel op zichzelf ware, dan zou het een ongematigde plaag uitmaken, het leven van zijn volheid en afwisseling berovend door de mens te doen verschrompelen tot ondermenselijke robotachtige automaten. Maar in laatste instantie kan mechanisatie enkel een doel hebben: de individuele krachtsinspanning van het lichaam verminderen, zodanig dat hand en hersenen vrijgemaakt worden voor een hogere orde van werkzaamheid. Ons vraagstuk bestaat er in, het juist evenwicht en de samenwerking te vinden tussen kunstenaar, geleerde en handelsman, want enkel tezamen kunnen zij op menselijke schaal overgebrachte standaardvoortbrengselen scheppen en met hen een harmonische wezenheid van onze lichamelijke omgeving opbouwen.
| |
| |
In alle grote tijdvakken van de geschiedenis is het bestaan van standaardvormen de toets ener wellevende en goedgeordende samenleving geweest. Een veel misbruikte term, het woord ‘standaard’, betekent tegenwoordig de bewuste toepassing van typevormen, deze vereenvoudigde praktische zaken van algemeen gebruik, die een versmelting van het beste van hun vorige vormen belichamen, een versmelting voorafgegaan door de weglating van het bijkomstige of grillige en alle andere ongenerische of niet-wezenlijke eigenschappen. Het echte standaardprodukt is de uitwerking van een lange werkwijze, een maximum van vindingrijkheid bijgebracht door veel enkelingen, gepaard aan de beste en gunstigste technische mechanisatiemiddelen. Doch loutere mechanische herhaling schept zeker op zichzelf nog geen standaard. De gemechaniseerde werkwijze van het werktuig moet gestadig in het leven gehouden worden door scheppende werking, d.i. door de kunstenaar. Want standardisatie zal geen belemmering vormen voor de beschavingsontwikkeling, maar integendeel een van zijn onmiddellijke voorafgaandelijke voorwaarden; want rationalisatie, die door veel mensen beschouwd wordt als het hoofdbeginsel in hedendaagse ontwerpen, is in werkelijkheid slechts een zuiverende faktor. De bevrediging van de mensenziel is net even belangrijk als de voldoening der stoffelijke vereisten, en zolang dit voor de geest blijft, zal de vrees de individualiteit te verpletteren door de dwingelandij der standardisatie, verdwijnen.
Een wijziging in de houding tegenover deze vraagstukken is reeds begonnen, maar er is reeds een grote gaping tussen de voortbrenger, de nijveraar enerzijds, en de ontwerper anderzijds. De bouwmeester of de ontwerper falen dikwijls om volledig de inprenting der industrialisatie en haar technische en ekonomische verwikkelingen te erkennen. De industrieel is dikwijls ongeduldig om te aanvaarden, dat het mogelijk is, voor korte tijd een ontwerp te maken, dat zijn voortbrengsel schoner zal maken, zó dat het onmiddellijk een best-selling
| |
| |
standaard-produkt wordt. Hij houdt er soms nog aan er aanmerking van te nemen, dat het ontwerp iets is, dat ergens moet aan toegevoegd worden, i.p.v. een ingeboren hoedanigheid die enkel kan voortspruiten uit een ijverig proces doorheen missingen en verraad, in nauwe samenwerking met al wat in betrekking staat met de voortbrenging. Het is heel klaarblijkend, dat de bijval van een nijverheidsvoortbrengsel, gelijktijdig op het gebied de beschaving, de techniek of de ekonomie, volledig afhangt van het evenwichtig teamwerk tussen ontwerper, geleerde, ingenieur, marktanalyst en handelaar.
Indien het doel van het ware teamwerk is, de best mogelijke dienst te verzekeren door de nauwste integratie van alle faktoren begrepen in de voorbrengst van een produkt, dan is het ambachtelijk werk van elk lid van de ploeg van gelijk belang voor de einduitslag. Bijgevolg moet elk lid van gelijke rang zijn, wat voor het kenmerkend ploegwerk geeft: ‘samenwerking en niet richting-geven opleggend - vrijheid van initiatief, niet de stempel van het gezag’, zoals Herbert Read heeft aangestipt. Deze vergelijking sluit de keuze van een werkhoofd door de ploeg zelf, niet uit, als eerste temidden van gelijken, wiens taak het is na te gaan en de integratiewerkingen te inventariseren. Het verder verloop van het ploegwerk zal de kunstenaar, de bouwmeester, meen ik, terugbrengen tot de plooi van de gemeenschap. Dit zal beslissend zijn voor de architekt der toekomst.
De volledige scheiding van ontwerp en uitvoering van gebouwen, bv. zoals het regel is tegenwoordig, is eer kunstmatig en ongelukkig, indien wij ze vergelijken met de bouwwijzen der grote tijdperken uit het verleden. De veranderingen in middelen en werkwijzen der voortbrengt en de toename der bouw-industrialisatie, heeft geheel nieuwe vraagstukken gesteld. De toekomstige architekt vermag deze vraagstukken slechts op te lossen door de bouwploegen samen met de ingenieur, de geleerde en de ondernemer in te wijden. Industrialisatie houdt
| |
| |
niet op aan de dorpel van het gebouw; het duurt langer om het te voltooien dan het vergt op de andere gebieden der voortbrengst, sinds het bouwen zoveel ingewikkelder is. De oude opvatting van de prima donna bouwmeester, die aan weelderige klanten leverde en optredend als hun gentleman-kommissaris, vindt heden slechts een beperkte toepassing. Behalve wanneer de architekt zichzelf een onmisbaar deel van de voortbrengstwerkwijze van morgen kan maken, zal zijn invloed afnemen.
Demokratische opvattingen kunnen gemakkelijk de aanvallen van onze toenemende mechanisatie en superorganisatie overleven, tenzij een nieuwe uitweg gevonden is, die de enkeling in zijn strijd tegen de effenende uitwerkingen van de massageest zal beschermen. In ploegen samenwerkend, zonder de eigenheid van iemand te verliezen, schijnt een dringender taak, die vóór het nieuwe geslacht ligt - niet alleen in het veld der bouwkunst en ontwerp, maar in al onze strevingen, om een integrale samenleving te scheppen.
Als een bijval oogstende demokratie draait om onze macht tot samenwerking, zal de architekt, als coördinator bij roeping, de weg leiden naar de ontwikkeling van een nieuwe techniek van samenwerking in ploegen. Het beginsel van zulke techniek, zal de individuele vrijheid van het initiatief zijn i.p.v. de gezaghebbende leiding door een baas. Al de individuele inspanningen in een gedurig geven-en-nemen van hun leden synchroniserend, kan de ploeg zijn geïntegreerd werk tot hoger potentialen optillen dan de som van het werk van net zoveel individuelen. Het blijft terugspringend en buigzaam en is daadwerkelijker en meer aanpasbaar aan de snelle veranderingen, die plaats vinden, dan de betrekking baas-bediende, en het ontwikkelt de gestalte van de enkeling onder de vrijwillige gezamenlijke krachtsinspanning van de ploeg.
| |
| |
Door zulke wederzijdse uitwisseling van een gemeenschappelijke taal van de architektuur en het ontwerp en hun individuele afwisselingen zal opnieuw een menselijk geschoeide standaard gevormd worden, die het geheel der samenleving past, maar gelijktijdig door zijn wijzigingen eveneens de verschillende verlangens van de enkelingen voldoet; een verwezenlijking als door voorbeelden aangetoond in vroegere tijden door de naamloze harmonie en organische groei van een stad in Nieuw Engeland of een Italiaans dorp. In het kort, de inspiratie van het komende geslacht van bouwmeesters zal in de richting van een gemeenzame uitdrukking leiden, eerder dan tot aanmatigend individualisme.
De sleutel tot de bijval zal de beslissing zijn, die het menselijk bestanddeel toelaat de overheersende faktor te worden. Het levensbeginsel moet alles overheersen. De mens moet het brandpunt vormen van elk ontwerp; dan zal het waarlijk funktioneel zijn.
Een nieuw stel van schoonheidsleerstellingen is reeds uit de echte voorbeelden van de moderne bouwkunst en ontwerp gesproten, de nieuwe architekturale schoonheid als het gevolg van een scheppende versmelting van stof en geest bepalend, onze wetenschappelijke voltooiingen en onze nieuwe kennis van de mens samen opslorpend.
De bouwkunst is opnieuw een integraal deel van ons leven aan het worden - een dynamische, geen statische zaak. Ze leeft, ze verandert, ze drukt het ontastbare door het tastbare uit. Ze roept onbeweeglijke stoffen tot het leven, door hen te betrekken met het menselijk wezen. Zo opgevat, is haar schepping een liefdesdaad.
walter gropius
Vertaling E. Bergen van Architecture and Desing in the Age of Science. New York, 1952.
| |
| |
Walter Gropius, geboren in 1883 te Berlijn, stichtte in 1919 het Bauhaus, de samensmelting van de groothertogelijke saksische ‘hochgewerbeschule’ en ‘hochschule für bildende kunst’ waarvan hij bestuurder was (Weimar).
1925: Verhuizing der school naar Dessau.
1928: Geeft bestuurschap op, wijdt zich aan de praktijk.
Wijkt in 1934 naar Londen uit, werkt het volgend jaar samen met Maxwell Fry; sinds 1937 verbonden aan de Universiteit van Havrard (V.S.), hoofd der afdeling bouwkunst aan deze Universiteit in 1938.
Van 1937 tot November 1946 is Moholy-Nagy bestuurder van het Bauhaus te Chicago (New Bauhaus).
Uitgaven:
Internationale Architectur (1925), reeks der Bauhausbücher. |
Neue Arbeiten der Bauhauswerkstätten (id. - id.). |
Bauhausbauten Dessau (1930), id. |
Bauhaus, Zeitschrift für Gestaltung (1926-31) met Moholy-Nagy. |
The New Architecture and the Bauhaus (1936), New York, Londen. |
Rebuilding our Communities (1945), Chicago. |
Bauhaus. 1918-1928 (1952), Branford Cy, Boston (volledig overzicht van de werkzaamheden der school). |
Ein Weg zur Einheit künstlerischer Gestaltung (1952), katalog, Frankfurt a. M. |
Bibliografie over Gropius: |
Architecture d'aujourd'hui (tijdschrift), no 28, Febr. 1950. |
Walter Gropius e la Bauhaus door G.C. Argan (Italië - 1951). |
|
|