| |
| |
| |
Mislukt in de morgen
Een essay over de betekenis van Sade
Voor P.G. Van Hecke
Wanneer in 1789 de Franse Revolutie uitbreekt, is Donatien, Aldonse, François de Sade negen en veertig jaar oud. Hij heeft al dertien jaar opsluiting achter de rug, om, zoals in een zijner processen gezegd wordt, jonge vrouwen naar gesloten huizen gelokt te hebben en hen daar gesodomiseerd te hebben of gegeseld met roeden uit geknoopte touwen. De eerste dagen van de maand October 1788 heeft hij, naar een nota van zijn biograaf Maurice Heine, benut om een uitvoerige Catalogue raisonné des oeuvres de l'auteur op te stellen. Hij is dus niet jong meer; hij heeft al veel genoten en doorstaan, en veel geschreven. Toch begint zijn leven pas met de Revolutie.
Het is de morgen van Frankrijk (en een van de dageraden, die de wereld slechts om de twee à drie eeuwen beleeft; een der vorige was 1490 geweest: ontdekking van Amerika en relatief vertrekpunt van de Renaissance; de volgende zou de Octoberrevolutie van 1917 zijn). De vlag met de Franse driekleur wordt voor de eerste maal in de lucht gestoken; de Marseillaise, het nieuwe volkslied, weerklinkt. Met de Verklaring van de Rechten van de Mens die in Augustus 1789 door de Assemblée Nationale vastgelegd wordt, krijgt de mens het gevoel, dat hij zijn lot in handen houdt en dat hij vandaag, met middelen die alleen van hem zijn en na beslissingen die hij alleen getroffen heeft, een gewichtige stap gedaan heeft tot zichzelf, tot de mens in zich en in de anderen. In diezelfde Assemblée roept Mirabeau uit: ‘Nous refairons le monde!’ en de bijnaam van Robespierre, ‘l'incorruptible’, past gedurende enkele tijd voor al wie de toekomst - de glorieuze toekomst - van Frankrijk in handen meent te houden.
Het nieuwe levensgevoel ontwaakt overal en gaat gepaard met zijn satellieten: dansen en branden. In de Bastille, waar
| |
| |
hij op 2 Juli 1789 reeds vijf jaar en vijf maand opgesloten zit. hoort Sade het opgezweepte volk voorbij trekken. De kreten: ‘Louis Capet à mort!’ weerklinken reeds. Sade loopt naar het getralied venster en schreeuwt zo hard hij kan: ‘On égorge les prisonniers à la Bastille. Délivrez-moi.’ Het volk reageert niet onmiddellijk, maar komt twaalf dagen later terug. Maar wanneer de Bastille ingenomen is, vernield en met de grond gelijk gemaakt, is Sade reeds sedert de vierde om één uur 's morgens naar Charenton gevoerd en blijft hij daar nog negen maanden in hechtenis. Steeds zal hij echter fier gaan op het gerepertorieerd feit, dat de Bastille vernietigd werd na zijn geroep en dat de grootste symbolische daad van de Franse Revolutie door hem in beweging gezet werd.
Op Goede Vrijdag 1790 komt Sade vrij bij een decreet van de Assemblée Constituante betreffende de cachetbrieven. Hij heeft het gevoel, dat zijn leven pas nu begint. In Mei 1790 schrijft hij aan zijn advokaat Reinaud: ‘Oh! que vous avez raison, mon cher avocat, quand vous dites que le souverain bien consiste à vivre indépendant des autres. Néanmoins, la société est nécessaire, je l'ai senti dans ma longue retraite et, ma misanthropie me quittant un peu, je sens que j'ai besoin de me répandre. Le désespoir de n'avoir pu communiquer mes idées pendant douze ans en a réuni une si grande quantité dans ma tête qu'il faut que j'accouche, et je parle encore quelque fois tout seul quand personne n'est plus là. C'est un vrai besoin de parler, je l'ai senti...’ Hij zegt het in de vlakke, passieloze stijl van die tijd, maar het grondgevoel van een nieuw leven is niettemin aanwezig. En dat gevoel heeft twee duidelijke aspecten: enerzijds het bewustzijn van de totale vernieuwing in zich en de hoop die daarmee gepaard gaat; anderzijds het nog helemaal niet aangetaste voorgevoel dat de overwinning in het bereik is, al bijna gerealiseerd werd. Het gevoel, dat hem overmant, houdt terzelfdertijd morgen en avond in zich. Het is geestdrift naar een voorvoelde voldoening over iets. Het gelijkt op die verheugde afreizen wanneer men reeds de vreugde van de aankomst meent te smaken.
| |
| |
De moderne psychologie heeft ons geleerd - en William Faulkner heeft die ontdekking tot pathetische schoonheid verwerkt - dat een leven zich op twee plannen afspeelt. Er is dat van de gebeurtenissen, die elkander van geboorte tot dood opvolgen in wat men een chronologische volgorde noemt; en er is dat van het bewustzijn, dat zich naar eigen rhythme ontwikkelt. In het ‘chronologische leven’ duwt het ene feit het andere dood; in het ‘psychologisch bestaan’ worden bijvoorbeeld om de twintig jaar werkelijkheden voorvoeld, die zich slechts twintig jaar later voordoen en worden op zestigjarige leeftijd zielstoestanden of ervaringen begrepen, die zich twintig jaar vroeger voorgedaan hebben. Daarom is de chronologische volgorde de ware orde van de moderne roman niet, vermits deze roman bij uitstek de brute weergave van een intense psychische evolutie wil zijn. De roman beweegt zich immers bij uitstek op het domein van het ‘psychologisch bestaan.’
Het leven van Sade mag aanvangen te Parijs op 2 Juni 1740 en eindigen op 2 December 1814 te Charenton, psychisch gezien begint het op 2 Juli 1789 (die terugkeer van de tweede dag der maand in het leven van Sade!), wanneer hij in de morgen zowel zijn verleden als zijn toekomst meent te kennen. Zijn avontuur valt hier wonderwel samen met dat van zijn land. Frankrijk en Sade staan naast elkander in dezelfde ochtend.
Daarom zal Frankrijk hem ook het eerst verlaten. Het is niet meer mogelijk in data vast te leggen hoe lang de civieke exaltatie van Sade geduurd heeft, maar zelfs in hogervermelde brief aan Reinaud schemert reeds een angst, ja zelfs een onderdrukte ontgoocheling door over het nieuwe regime. Reeds een maand vroeger had hij aan dezelfde geschreven: ‘Des affaires essentielles à finir ici, et la crainte d'être pendu en Provence aux potences démocrates, me retiendront jusqu'au printemps prochain’. En bijna tien jaren zullen gevuld zijn met die hopeloze strijd voor zijn essentieelste gedachten tegenover een regeringsbeleid, dat - doorheen een bloeddorst zonder weerga - fataal
| |
| |
voortschrijdt naar een tyrannie welke die van de Ouden ver overtreft. Op 19 Mei 1790 zegt hij al treffend: ‘Assurément, les exempts de police de Valence ne valent pas mieux que les officiers de la Bastille et les moines de Charenton’ en in 1794 is hij verplicht aan zijn notaris Gaufridy mee te delen ‘On a osé commettre envers moi l'injustice de croire suspect à la nation celui que le régime ministériel avait mis neuf mois à Charenton comme suspect au roi’.
Hij wordt natuurlijk in de eerste plaats gewantrouwd omwille van zijn afkomst. Al heeft hij dan ook zovele jaren in de kerkers van de koning doorgebracht, toch blijft hij de zoon van graaf Jean-Baptiste-Joseph-François de Sade, luitenant-generaal van de provincies Bresse, Bugey en Valmorey (een post die hij enkele jaren zelf bekleed heeft) en van Marie-Eleonore de Maillé-Brézé, eredame van de Prinses de Condé, met wie zij verwant was. En misschien mag het Jacobijns kabaal, dat op 5 Maart 1792 ontstaat in de Théâtre Français bij de eerste voorstelling van zijn toneelwerk Le Suborneur, wel hoofdzakelijk toegeschreven worden aan het feit, dat hij een ‘ci-devant’ is. Maar het conflict breidt zich uit. Sade emigreert niet, maar zijn zoon Louis-Marie wel. Sade houdt meesterlijke uiteenzettingen over de gelijkheid en de vrijheid, maar hij beweegt hemel en aarde om zijn bezittingen te La Coste terug te krijgen, en nadat zij vernield zijn, om er voor vergoed te worden. En nog kan men van dit laatste zeggen, dat het hier slechts gaat om tegenstrijdigheden die voortspruiten uit het zonderlinge karakter van de markies. Maar vrij spoedig komt ook de republikeinse machtdrager, die hij geworden is, in conflict met het republikeins regime. Als voorzitter van de Section des Piques laat hij een zekere commandant Rammand ontsnappen, die aangehouden Franse uitwijkelingen had vrijgelaten. Hij bezorgt hem zelfs driehonderd pond en de nodige papieren. Hij heeft ook te oordelen over het lot van zijn schoonouders, zijn vroegere doodsvijanden, en maakt ze vrij.
Dergelijke incidenten leiden tot zijn eerste opsluiting van tien maanden en zes dagen. Hij doet vier gevangenissen en
| |
| |
vertelt in een brief aan Gaufridy, hoe hij in de gevangenis van Saint Lazare achttien honderd adellijke terechtgestelden heeft zien begraven in vijf en dertig dagen... en enkele lijnen verder spreekt hij onomwonden over ‘le régime de l'injustice’. Te Saint Lazare is hij aldus getuige van de failliet van de grootste eis die hij aan de republiek gesteld had: de afschaffing van de doodstraf. Zeker, in zijn vermaarde tekst ‘Français, encore un effort si vous voulez être républicains’ die voorkomt in zijn lijvige roman ‘La Philosophie dans le Boudoir’, worden ook andere eisen gesteld: de absolute vrijheid wat de sexuele verhoudingen onder de mensen aangaat; de uitroeiïng van mismaakte boorlingen, de navolging van de goddelijke natuur. Deze punten zijn voor hem van het grootste belang, maar mag men niet veronderstellen, dat hij hun verwerkelijking nog niet onmiddellijk zag gebeuren? Dit is echter niet het geval voor zijn twee voornaamste eisen: geen terechtstellingen meer en de volledige breuk met de godsgedachte onder al haar vormen. Deze punten achtte hij wel te verwezenlijken door de Franse Republiek, maar precies daarover zou het nieuwe beleid hem volledig in het ongelijk stellen, in afwachting dat Napoleon de openbare zeden nog nauwer zou toesnoeren. Het aantal republikeinse executies overtrof immers alle toen bekende cijfers en Sade zelf werd in Februari 1794 op de lijst der terdoodveroordeelden geplaatst.
Naar zijn mening was de Frans Republiek op geen enkel gebied zo deerlijk mislukt. Want deze man, die het hoogste erotisch genot onvoorwaardelijk gekoppeld zag met de moord, haatte de koude, beredeneerde terdoodveroordelingen van de justitie. De wet heeft het recht niet de mensen ter dood te brengen, ‘parce que la loi, froide par elle-même, ne saurait être accessible aux passions qui peuvent légitimer dans l'homme la cruelle action du meurtre’. De gepassioneerde en door de erotiek opgezweepte mens ontvangt dit recht van de natuur, die nimmer doden zal zonder blinde hartstocht.
Hetzelfde failliet ontwikkelt zich op het plan van de godsdienst. Sade haatte de godsgedachte bovenal en zegt het met
| |
| |
de gewenste duidelijkheid: ‘L'idée de Dieu est la seule chose que je ne puisse pardonner à l'homme’. De vrijheid van de mens begint waar God uit de geest der mensen verdwenen is, een opvatting waarin wij reeds de kreet van Nietzsche horen: ‘God is dood!’, tot en met het commentaar van Heidegger en Malraux. Geleidelijk keert de Franse Republiek echter naar God terug, niet naar die van Rome, zelfs niet naar die van Bethlehem, maar dan toch naar een Opperwezen, dat de eerste beweging geeft en dat het lot der krijgers in zijn handen heeft. Sade ziet het met razernij gebeuren.
Op dat ogenblik zit hij in de zwartste miserie, nu levend van een povere betrekking als bediende in de schouwburg van Versailles, dan hokkend op een zolderkamer met de zoon van zijn maîtresse. ‘La mort et la misère, voilà donc la récompense que je reçois pour mon perpétuel attachement à la république’, schrijft hij op 28 Juni 1799, en op 26 Januari 1800 wordt hij naar het ziekenhuis van Versailles gevoerd: ‘mourant de faim et de froid’. Zijn geloof in Frankrijk en in de maatschappelijke ontvoogding van de mens heeft haar nulpunt bereikt. Hij is de zelfmoord nabij.
En inderdaad, hij pleegt zelfmoord: op zijn manier. In Juli 1800 verschijnt te Parijs een geromanceerd pamphlet Zoloë. waarin Joséphine de Beauharnais als een onbeschaamde publieke vrouw en Bonaparte als een idioot voorgesteld worden. Het pamphlet is ongetekend, maar het onderzoek dat ingesteld wordt, leidt tot het onomstootbaar bewijs, dat het boekje van Sade is. Al tracht hij ook onschuldig te pleiten, toch blijft hij aangehouden, thans definitief.
Sade heeft inderdaad de Republikeinse gevangenissen niet meer verlaten. Het was zijn zelfmoord, zoals de ongehoorde tekst over Bonaparte zijn repliek was op het wegzinkende Frankrijk. Van de Republikeinse droom, die op 2 Juli 1789 zo heerlijk ontgloord was, bleef niets meer.
Maar de grote morgen was niet alleen gevuld geweest met civieke dromen. Er was ook de mens die hij nu worden zou.
| |
| |
Talloze uitlatingen uit zijn brieven, bewaard gebleven uitspraken en de standpunten van enkele zijner personages bewijzen, dat Sade eens gehoopt heeft een authentiek en een recht man te worden, humaan en volledig. Zijn woord van December 1793, na de vrijlating van commandant Rammand - in de gouden tijd van zijn leven dus - is kenschetsend voor zijn overtuiging: ‘Ils voulaient me faire commettre une inhumanité. Je n'ai jamais voulu’. In de passus waarin Simone de Beauvoir de positie van Sade tegenover God ontleedt, heeft zij zijn humanisme van die tijd op uitstekende wijze gekenschetst: ‘Si l'homme n'avait pas été terrorisé par le grand épouvantail auquel il rend stupidement un culte, il n'eut pas si facilement sacrifié sa liberté et sa vérité; en choisissant Dieu, il s'est renié’. Inderdaad, al wat tot ons gekomen is over de mens Sade bewijst, dat hij in zijn eigen leven in de eerste plaats naar vrijheid en waarheid gezocht heeft, of nauwkeuriger gezegd: naar zijn waarheid en zijn vrijheid. Maar even scherp als de moderne existentialisten doorziet hij, ‘qu'il n'y a pas de liberté sans objet’ (Sartre), zoals er geen waarheid is wanneer er geen voorwerpen oprijzen in haar licht en duidelijkheid. Vrijheid en waarheid zijn geen entiteiten op zichzelf... Zij zijn meer kenmerk dan inhoud, en zoals de vrijheid ons slechts gegeven is om gerealiseerd te worden (zonder dat bestaat zij zelfs niet), zo komt de waarheid slechts tot leven in deze gevallen, waarin een mens ‘iets’ bevestigt of doet.
Het voorwerp van Sade's vrijheid - die bijzondere omstandigheden waarin een mens zijn vrijheid beproeft, gebruikt of tot werkelijkheid omzet - is de erotiek. De totale, ongebonden en onbeperkte uitleving van zijn sexuele mogelijkheden is voor hem uitgegroeid tot de toessteen van zijn leven. Met de erotiek zou zijn bestaan lukken of mislukken. We zullen verder zien welke de zeer bijzondere aard was van zijn erotische roes en hoe zij te mateloos was om haar volledige verwezenlijking te vinden in het gekluisterd leven dat het zijne was. Maar precies omdat zij zonder grenzen was, hebben de - in de grond ‘sordide’ - omstandigheden waarin hij haar heeft trachten te
| |
| |
bewijzen, hem zo deerlijk gekneusd en verminkt. Het was zijn eerste conflict met de medemensen geweest. Het is tevens de grote ellende van de eerste periode uit zijn leven. Met razernij tracht de maatschappij hem altijd weer te schenden in zijn essentieelste verlangen: paren met vrouwen en mannen, op alle plaatsen, in alle houdingen en met behulp van de meest fantastische bijbehorigheden. Maar het eigenaardige is, dat die maatschappij steeds dezelfde persoon vindt voor haar bestraffende tussenkomsten. Of beter: een persoonlijke vijand van Sade verbergt zich geslepen achter het masker van de geërgerde conventie en vervolgt hem tot de kerkerdeur achter hem dichtgevallen is: de Présidente de Montreuil, moeder van zijn echtgenote. Zij vervolgt hem in al de geledingen van zijn leven, laakt hem om zijn wreedaardige houding tegenover zijn vrouw, vervloekt hem om zijn liaison en zijn vlucht met haar tweede dochter, doet hem gedurende dertien jaren opsluiten in de royalistische gevangenissen omwille van zijn sexuele uitspattingen (hoewel die niet veel erger waren dan die van zijn libertijnse tijdgenoten). Die haat van de Présidente de Montreuil, instrument van de maatschappij die haar heiligste conventie verdedigt, is de volmaakte repliek van het vrijheidsideaal, dat Sade eens gekoesterd heeft en dat precies tegen die conventies indruiste. Trouwens, in de grond is het de Présidente de Montreuil niet, die hem die dertien jaren opsluiting bezorgt, maar wel zijn eigen, welbewust erotisch ideaal. Door dat ideaal roept hij zelf de tegengestelde machten op, die hem overwonnen hebben.
Na 1789 verklaart Sade in een brief aan Rainaud, dat het erotisch vuur bij hem uitgedoofd is: ‘Plus de plaisirs impurs, mon cher avocat, plus rien d'hétérogène, tout cela me dégoûte à présent, autant que cela m'embrasait autrefois’. Hij is dan vijftig jaar en zal wel wat overdrijven; toch is het eigenaardig, dat zijn erotische aspiraties thans volledig verschoven worden naar het plan van de literatuur. Hierdoor vallen de idealen van waarheid en vrijheid samen. Door de letterkunde zal hij thans in vrijheid zijn waarheid trachten te zeggen, en zijn waarheid dat is de waarheid van de mens voor wie de erotiek het
| |
| |
centrum van het leven is. In 1795 schrijft hij: ‘Je vais vous offrir de grandes vérités, on les écoutera, elles sont réfléchies, si toutes ne plaisent pas; au moins en restera-t-il quelques unes, j'aurai contribué en quelque chose au progrès des lumières et je serai content’ en in 1797 verklaart hij, in verband met zijn roman La nouvelle Justine: ‘C'est mal aimer les hommes que de leur déguiser des vérités aussi essentielles, quels que puissent en être les résultats’.
Helaas, de nieuwe, vrije waarheden die hij brengt, leiden tot dezelfde uitslag als de erotische practijken van zijn dertigerjaren: schande, vervolging, gevangenis. En thans speelt geen Présidente de Montreuil de rol van boeman meer. Het is de Franse Republiek - dus de nieuwe idee van Gelijkheid, Rechtvaardigheid en Broederlijkheid - die hem tweemaal arresteert: de eerste keer op 5 December 1793, zoals gezegd voor tien maanden; de tweede maal op 6 Maart 1801, en dit keer definitief: de elf laatste jaren van zijn leven brengt hij door te Sainte Pélagie, te Bicêtre en vervolgens in het krankzinnigengesticht van Charenton. De Republiek heeft de waarheid van 1789 tegen de waarheid van Sade gesteld. Zij verdedigt een vorm van humaniteit tegenover zijn humaniteit. En zij is zo sterk, dat ze hem verplicht te buigen... wat het oude regime nooit gekund had.
In de laatste jaren van zijn leven mag aan Sade inderdaad gevraagd worden wat hij als mens geworden is. In 1782 had hij aan zijn vrouw over zichzelf geschreven: ‘Impérieux, colère, emporté, extrême en tout, d'un dérèglement d'imagination sur les moeurs qui de la vie n'a eu son pareil, athée jusqu'au fanatisme, en deux mots me voilà encor un coup prenez moi ou tuez moi comme cela je ne changerai pas’. In datzelfde jaar vertelt hij het Christusleven op de ergerlijkste wijze die men zich voorstellen kan. Maar wat is er na 1800 van hem geworden? Zelfs zijn ijverigste verdediger Maurice Heine kan het niet verzwijgen: te Charenton schrijft Sade korte toneelstukken met coupletten, waarin hijzelf optreedt en die de lof zingen van de aartsbisschop van Parijs. Gaat het hier om de
| |
| |
dubbelzinnigheid van een man, die de strijd opgegeven heeft en die nu - uit zijn ontegensprekelijke zin voor humor - in zoutloze rijmen verheerlijkt wat hij eens met ongewone passie uitgespuwd heeft? Aanvaardt men deze verklaring, dan veroordeelt men hem meteen van zwakheid. Want is heel het streven van Sade er niet op gericht geweest iedere dubbelzinnigheid tegenover het geheiligde uit te sluiten? Zal men zeggen, dat die toneelstukken toe te schrijven zijn aan de seniliteit van een 72-jarige, die zeven en twintig jaar gevangenis doorgemaakt heeft? Onmogelijk, vermits zijn testament alweer blijk geeft van de grootste vastberadenheid en luciditeit. In dat testament eist hij een ware hondenbegrafenis en wil hij, dat het spoor van zijn graf volledig zou uitgewist worden, ‘comme je me flatte que ma mémoire s'effacera de l'esprit des hommes’.
Neen, te Charenton en in de avond van zijn leven, heeft Sade zelf afstand gedaan van zijn aspiraties als mens. Het testament bewijst, dat de denker niets van zijn gedachten opgegeven heeft. De mens daarentegen heeft zich gewonnen gegeven. Hij grinnikt waarschijnlijk wanneer hij de liedjes dicht; maar terzelfdertijd geeft hij vrijwillig iedere menselijke waardigheid - zoals hij die zelf gesteld had - op. De vernedering van enige gehoorzaamheid aan kerk en staat, die men hem vroeger opgedrongen heeft en die hij afgewezen heeft ten koste van zijn vrijheid, die vernedering neemt hij nu zelf op. Plots wil hij onmenselijk zijn; of liever: buiten-menselijk, zonder menselijkheid. Maar hij kiest aldus omdat hij niet anders meer kan. De nieuwe tyrannie en de leugens hebben hem overwonnen. Het testament is de laatste opflakkering van zijn fierheid, maar het is de fierheid van een stervende.
Het kan hem niet schelen. Hij denkt: ik mag mislukt zijn als burger en als mens, het zij zo. Ik heb mezelf gewonnen op andere gebieden.
Er is de erotiek, zeer vroeg ontdekt, slechts laat gekend. Want men moet er zich goed van doordringen, dat de 23-jarige
| |
| |
ruiterijkapitein markies de Sade, die vijf maanden na zijn huwelijk voor de eerste maal opgesloten wordt te Vincennes, de liefde wel bedrijft, maar haar nog niet verheft tot enige levensredding. Hij is dan nog niets meer dan een achttiendeeuwse libertijn, zoals de gezellen met wie hij (op moedige wijze) de Zevenjarige Oorlog heeft gevoerd. Die eerste opsluiting - na vijftien dagen gevangenis wordt zij omgezet in een verplicht verblijf op het kasteel van Echauffour, eigendom der Montreuils - brengt hem nog niet tot nadenken; ten hoogste wakkert zij zijn lusten aan. Zeer gauw staat hij bekend als een geducht hoereerder. Op 30 November 1764 wordt een Parijse bordeelhoudster, Madame Brissaut, door inspecteur Marais aangemaand ‘de ne pas lui fournir de filles pour aller avec lui en petites maisons’. Diezelfde Marais verklaart in een rapport van October 1767, dat Sade, Mademoiselle Rivière van de Opera tevergeefs verzocht heeft hem te vergezellen naar zijn buitengoed te Arceuil, mits een maandelijkse vergoeding. Dit rapport wordt uitgebracht twee maanden na de geboorte van zijn eerste zoon.
Niets wijst er dus op, dat Sade van in de beginne van de erotiek een philosophische rechtvaardiging heeft gevraagd. Wel geeft hij er onmiddellijk het buitensporig karakter aan, dat al zijn handelingen kenmerkt gedurende heel zijn leven (op achtjarige leeftijd wordt hij verwijderd van het Franse hof omdat hij het egoïsme en de arrogantie van zijn medeleerling Louis-Joseph de Bourbon, niet wil verdragen en de jonge prins met slagen overlaadt). Getrouwd met een vrouw die hem opgedrongen wordt en van wie hij niet houdt, zodat hij haar behandelt als een straatmeid, loopt Sade van bordeel tot bordeel, van vrouw tot vrouw en welhaast van man tot man (Simone de Beauvoir heeft in ‘Faut-il brûler Sade?’ een treffende studie gemaakt van de aard van Sade's liefdesgenot en komt tot volgende vaststelling: ‘ce qu'on est en droit d'affirmer, c'est que sa sexualité est essentiellement anale’. Zij komt tot dit besluit na een aandachtige analyse van zijn getuigenissen en van de gedragingen van zijn personages en steunt vooral op twee van zijn
| |
| |
woorden: ‘Je n'aime pas le devant des femmes’ en ‘Le garçon vaut mieux qu'une fille... le crime vous paraîtra plus grand avec un être de votre espèce qu'avec un qui n'en est pas et de ce moment la volupté est double’). Hij denkt er niet aan één partner tot zijn laatste mogelijkheid en zijn ultieme gaven uit te putten.
Die buitensporigheid ligt niet alleen in het aantal en de aard van zijn liefdesavonturen; zij ligt ook in de wijze waarop hij de liefde bedrijft. Van een zijner minnende personages zegt hij: ‘Des cris épouvantables, des blasphèmes atroces s'échappaient de sa poitrine gonflée, des flammes semblaient alors sauter de ses yeux, il écumait, il hennissait’. De bedelares Rose Keller, die tegen hem getuigt, verklaart: ‘Il s'est mis à pousser des cris très hauts et très éffrayants’. En weer gaan we bij Simone de Beauvoir te rade om van haar de laatste definitie te verkrijgen: ‘Il a éprouvé l'orgasme comme une crise analogue à la crise épileptique, et meurtrière comme la neige.’
Dergelijke buitensporigheden brengen hem van het ene schandaal in het andere. Zijn zedenschennende practijken met Rose Keller doen zich voor op 3 April 1768. Ondanks het schandaal dat hierdoor verwekt wordt, geraakt hij vier jaren later in ongeveer hetzelfde avontuur verwikkeld. Ditmaal zijn er vier meisjes van lichte zeden mee gemoeid. Zij beschuldigen er hem van hen vergiftigd suikergoed gegeven te hebben. Sade wordt aangehouden, maar enige tijd later weer in voorlopige vrijheid gesteld. Hiervan maakt hij gebruik om zijn schoonzuster, de achttienjarige Mademoiselle de Launay te schaken en met haar naar Italië te vluchten. Na afloop van dit galant avontuur heeft hij een kind met een meid van zijn vrouw. De vader van het meisje schiet op Sade en gelukt er in hem te verwonden. Ondertussen houdt hij er minaressen en boelinnen op na in de Parijse Opera, de Théâtre Français en in de smerigste koten van Marseille, zodat de ergernis van de maatschappij in het algemeen en van de Présidente de Montreuil in het bijzonder, haar hoogtepunt bereikt.
Daarom beginnen de aanhoudingen, de vervolgingen en de lastercampagnes op elkander te volgen. Te Aix wordt Sade in
| |
| |
1772 figuurlijk op de brandstapel gebracht; door zijn neven graaf Sade-Eyguières en graaf Sade-Vauredone wordt hij in 1775 krankzinnig verklaard, en op 24 Juni 1777, dus op 37-jarige leeftijd, wordt hij alweer aangehouden en naar Vincennes gebracht: ‘enfermé comme une bête féroce, sous 19 portes de fer.’
Van die tijd af, dus veertien jaar na zijn eerste aanhouding, gaat Sade zich bezinnen over de erotiek. Voorheen is zij slechts een spel geweest. Maar het gevaar van dat spel en de tol die hij ervoor betaalt, doen het langzaam uitgroeien tot heelwat meer. De erotiek wordt zijn levensrechtvaardiging, hetgeen betekent dat zijn opvattingen over de liefde nu zodanig tot hun uiterste doorgedreven worden, dat zij een waarde op zichzelf worden. En door deze waarde wil Sade zijn leven redden van schande en oneer. In de gevangenis ontstaat eindelijk zijn erotisch-philosophisch systeem. Van buitensporige libertijn is hij uitgegroeid tot een philosoof van de libertinage.
Dat systeem is in de eerste plaats de abstrahering van zijn erotische ervaringen. Het berust op één belangrijk principe: de uitschakeling van de andere. Sade's weigering om zijn partners te kiezen volgens hun geslacht, maatschappelijke stand of geestelijke waarde, wees eveneens op dergelijke negatie van de evennaaste, vermits de andere nooit meer was dan een object. De erotische daad vergt immers geen verhouding tussen twee mensen, maar is niets meer dan de activiteit van een mens met een object. De partner mag geen eigen bestaan hebben en zeker geen eigen genot. Sade schrijft: ‘Si les objets qui nous servent jouissent, les voilà dès lors bien plus souvent occupés d'euxmêmes que de nous et notre jouissance conséquemment dérangée.’ Want er is geen mens of hij wordt een despoot in de liefde. Bijgevolg: ‘L'idée de voir un autre jouir comme lui le ramène à une sorte d'égalité qui nuit aux attraits indicibles que fait éprouver le despotisme.’ De erotische voldoening en exaltatie beginnen met het despotisme van een der twee partners.
Dat despotisme wordt vrij spoedig aangevuld door het zoeken naar uitzonderlijke omstandigheden van vernederende aard, die
| |
| |
het genot moeten verhogen. Eerst zegt hij: ‘Point de passions qui s'allie mieux à la luxure que l'ivrognerie et la gourmandise.’ Later wordt het: ‘Si c'est la chose sale qui plait dans l'acte de lubricité, plus cette chose est sale, plus elle doit plaire.’ Zodat hij gemakkelijk tot zijn besluit komt: ‘Il est d'ailleurs prouvé que c'est l'horreur, la vilenie, la chose affreuse qui plait’ in de liefdesdaad.
In deze abjectie rollen de twee spelers. Het komt er nu op aan het eigen genot andermaal te verhogen, thans door de pijn. Eerst gaat het slechts om toegebrachte of ondergane geselingen; later worden folteringen uitgedacht en krijgt iedere copulatie het aspect van een middeleeuwse marteling. Sade ontdekt, dat andere mensen zien lijden een waarachtig en hard erotisch genot kan veroorzaken. Ook de eigen pijn kan naar het genot leiden. Wat men later het sadisme genoemd heeft, wordt ons hier stilaan duidelijk: het is de erotische exaltatie op het ogenblik, dat men de andere tegelijkertijd martelt en sexueel bezit. Nog één stap en we staan voor de moord: het hoogste. Genieten en tegelijkertijd het voorwerp doden waardoor men geniet, wordt de voornaamste stelling van Sade's systeem. Hij heeft het duizendmaal herhaald en in elk zijner grote werken: ‘Le crime est l'âme de la lubricité. Que serait une jouissance que le crime n'accompagnerait pas?’ En verder: ‘Le bonheur n'est que dans ce qui agite et il n'y a que le crime qui agite.’ Misdaad en erotisch genot vloeien hier samen en bekronen het erotisch systeem. De misdaad voldoet Sade's geest, die slechts vernietiging wil; het erotisch genot bevredigt zijn zinnen en de zinnen zijn voor hem - zoals voor zijn tijdgenoten - de basis van de mens. Daarmee heeft Sade zijn systeem gesloten en zou zijn waarde moeten bevestigd zijn.
Bevestigd? Misschien wel, maar waar? Heeft hij in zijn leven sadistisch-erotisch durven zijn op zulke wijze, dat daarmee zijn superioriteit op iedereen gemanifesteerd werd? Helaas, wij zijn er ver van. In de werkelijkheid heeft Sade zeer weinig verwezenlijkt van het systeem, dat hij zo vernuftig opgebouwd had. Hij heeft niet gemoord, terwijl iedere geslachtsbetrekking
| |
| |
vergezeld moest zijn van een moord. Hij heeft niet gemarteld en voor een mislukte geseling van Rose Keller heeft hij gevangenis gedaan. Alleen zijn vrouw heeft hij in de volle zin van het woord vernederd, maar met haar is zijn sexueel genot, naar eigen verklaring, steeds zeer beperkt gebleven. Alleen in de geest heeft hij de anderen tot object herleid; in feite laat de menselijkheid van de partner zich nooit volledig uitschakelen. en zo is Sade ook mislukt op het gebied van de levende, de reële erotiek en al heeft hij zijn systeem geschapen, toch heeft het geen werkelijke en concrete verwezenlijking verkregen. Het is een spel van zijn verbeelding gebleven en het sadisme is een philosophische opvatting, maar het is de som van zijn bestaan niet. Daarom is Sade geen erotieker geworden, maar een dromer gebleven.
Wij hebben al gezien hoe Sade's verbeelding na 1785 van het plan der erotische belevenis naar dat van de erotische literatuur overgaat. Deze overgang dient verstaan te worden als volgt: slechts omstreeks zijn vijftigste jaar bereikt Sade het ontwikkelingspunt waarop de literatuur een compensatie wordt voor zijn erotische onmacht (met dit laatste wordt niet bedoeld, dat Sade op die leeftijd zijn sexuele vermogens verloren heeft, maar wel dat zijn erotische dromen van die tijd af zo ontzaglijk geworden zijn, dat ze niet meer kunnen verwezenlijkt worden en nog alleen te ‘verbeelden’ zijn in de literatuur).
Vóór 1785 gaat Sade's verbeelding volledig uit naar het raffineren en het intensifiëren van het liefdesgenot, en naar het ontsnappen uit zijn vele gevangenissen. De toneelwerken die hij in die tijd schrijft, zijn slechts bleke copie's van de al sterk verwaterde classieke drama's en blijspelen, die in de tweede helft van de achttiende eeuw in de Théâtre Français en in de Théâtre de la Porte Saint-Martin opgevoerd worden. Zij zijn zonder de minste authenticiteit geschreven en hebben niets te zien met de literatuur, zoals hij die later zal opvatten. Pas in 1782 komt een tekst tot stand, die de eigenlijke literaire loopbaan van
| |
| |
Sade inluidt, hoewel het nog om een zuiver-philosopherend en moraliserend werk gaat. Maar in de Dialogue entre un Prêtre et un Moribond tracht Sade dan toch voor de eerste maal een aantal gedachten die hem lief zijn, te verwerken tot een samenhangend en overtuigend geheel. Het werk stelt een priester voor, die een stervende tot het christelijk geloof tracht over te halen, maar zelf overtuigd wordt door de atheïstische argumenten van de libertijn. De ontknoping is een vondst. De libertijn vertelt, dat twee vrouwen van lichte zeden naast de ziekenkamer op een teken van zijn hand wachten om zijn laatste stonden door hun wulpsheid op te vrolijken. Hij biedt een dezer vrouwen aan de priester, die aanvaardt. Heel de heiligschennende vindingrijkheid van de latere Sade zit reeds in dergelijk slot.
Van dat jaar af wordt het zoutloos toneel geleidelijk opgegeven - al keert Sade er naar terug in zijn vrije, republikeinse periode, maar dan om te schitteren aan de Franse auteurshemel - en nemen de philosophische verhalen waarin hij de lezer wil overtuigen van zijn waarheden, de bovenhand. In zijn eerste tekst komt hij op ergerlijke maar ook op gepassioneerde wijze op tegen het Godsbestaan. Later dringt de moralist zich meer op de voorgrond en is het er hem evenzeer om te doen zekere dwaasheden, onrechtvaardigheden, hypocrisies en wreedheden van de algemene zeden aan de kaak te stellen. Zijn voornaamste mikpunt blijft het geloof in het bestaan van een persoonlijke en almachtige God, maar tevens stelt hij zich te weer tegen het vertrouwen van de meesten in de duidelijkheid en de afscheidbaarheid van goed en kwaad. Hij schijnt er zich met duivels genoegen in te vermeien in honderden voorbeelden aan te tonen, dat wat in Frankrijk als kwaad beschouwd wordt, op Polynesië bijvoorbeeld als het hoogste goed aanzien wordt. De moraal is betrekkelijk, wisselbaar en kortzichtig, aldus Sade, die deze opvatting verdedigt met de onverbiddelijke passie van een groot moralist. Als laatste - en tevens als zeer grote achttiendeeuwer - vestigt hij zijn moraliserende en philosoferende beschouwingen op het verlangen van ieder mens naar geluk, en toont aan, dat wat wij het geluk noemen alleen in de
| |
| |
voldoening ligt. En deze voldoening is slechts te vinden in wat schijnheilig het kwaad geheten wordt. Dit wordt dus zijn erotisch kruispunt: alleen de geslachtsdaad, gesteld in een atmosfeer en met de hulp van ondeugd en moord, maakt gelukkig. Kijk naar Justine, die in iedere gegeven omstandigheid naar waarheid, rechtvaardigheid en goedheid streeft: zij wordt vertrappeld, gekneusd en gewond. En waar de mensen haar rechtvaardigheidsverlangen niet kunnen uitroeien, daar komt hen de natuur ter hulp: zij wordt doodgebliksemd.
De vraag luidt nu: aanvaardt Sade deze stand van zaken, wenst hij hem en vindt hij zijn genot er in, of wil hij hem aanklagen en is zijn werk een kreet van verzet tegen de ongerijmdheid en de onrechtvaardigheid van het bestaan? In een andere definitie: is Sade beul of slachtoffer? En met een woord van Paulhan: is hij Justine, de onschuldige, of Juliette, haar zuster, de sadiste? Dezelfde Paulhan antwoordt in zijn merkwaardige inleiding tot Les Malheurs de la Vertu: hij is Justine. Hij is de schrijver die in zijn roman de eigen zucht naar liefdadigheid en rechtvaardigheid uitbeeldt, met daar tegenover de fundamentele onrechtvaardigheid van het lot en de liefdeloze ikzucht van de mens. Met een variante op het woord van Flaubert, mag hij zeggen: ‘Justine, c'est moi.’ En wij gaan graag accoord met deze verklaring, voor zover zij dit ene boek bestrijkt. Tot en met Justine is Sade inderdaad deze Justine. Maar later?
Later schijnt hij te bezwijken voor zijn eigen pessimistische levensbeschouwing en aldus het eerste slachtoffer te worden van zijn geloof in de alleenheerschappij van het kwaad. Hij gaat naar de overzijde, hij schaart zich - steeds in verbeelding - bij degenen die uitbuiten, genieten en gelukkig zijn. Hij wordt Juliette; hij voert zijn erotisch systeem op tot de intieme verstrengeling van geslachtsdaad en moord, hij schakelt de menselijke persoonlijkheid uit door zijn evennaaste terug te brengen tot een willoos object. Hij doet dat in verbeelding en zegt, dat de verbeelding de heerlijkste gave is van de mens. En hij schrijft romans, dit zijn verbeelde avonturen, en zo doende gebruikt hij de enige mogelijkheid om zijn dromen een zekere realiteit te
| |
| |
verlenen. Maar wij weten al, dat hij in feite niets doet, dat hij opgesloten zit, onmachtig om te handelen, te doden, en welhaast zelfs om te genieten. Het zijn waarschijnlijk de lange gevangenisjaren die zijn droom zulke woeste opgooi verlenen.
Op dat moment wordt het grote probleem voor de erotieker-philosoof-romanschrijver: hoe bedrijf ik altijd meer kwaad, hoe raffineer en verleng ik het kwaad dat ik de anderen doe en dat mij gelukkig moet maken? Maar wij weten hoe dergelijk probleem in zijn geval van gevangene moet vertaald worden. Het betekent: door welke ingebeelde avonturen kan ik mijn fictieve en scandaleuze verhalen nog verlengen? Welk kwaad kunnen Blangis, Saint Fond, Dolmancé, Paul Braschi, Juliette Minski thans nog bedrijven? En door welke ergerlijke tonelen kan ik de maatschappij nog striemender mijn haat en mijn walg in het gelaat slaan? Zo wordt het kwaad voor Sade tegelijkertijd een esthetisch en een numeriek probleem. De intelligentie en de verbeelding van de schrijver putten zich niet uit in het ontdekken van het ene en het essentiële kwaad - wij hebben ook van de mens gezegd, dat hij zich nimmer bij het ene hield - want dat éne kwaad is, in de strekking van zijn gedachten, niet te vinden. Voor Sade is het kwaad immers bij definitie kwantitatief. Het is een activiteit die zich steeds vernieuwt en er eindeloos op gericht is: het genot te vinden op het leedmoment van de andere. En de literatuur is voor hem niets anders dan de urne, waarin dat onuitputtelijk zoeken naar steeds nieuwe perversiteiten neergelegd wordt.
De verbazende zwakheid van Sade's romans, wanneer men ze alleen als kunstwerken beschouwt, ligt daar. La Philosophie dans le Boudoir, Les 120 Journées de Sodome, Histoire de Juliette, sa Soeur zijn boeken die men nauwelijks lezen kan: die, ondanks hun vernuftige en mateloze onzedelijkheid, gauw vervelen. De bourgeois zullen zij misschien ergeren; de gezonde lezer kunnen zij alleen vermoeien. Een kunst die gebouwd is op de hoeveelheid - het weze dan die der adjectieven, der metaphoren, der gedachten of der immorele verwikkelingen - kan niet anders dan afstompen en vermoeien, want in de kunst is het
| |
| |
begrip hoeveelheid de precieze tegenstelling van het begrip stijl. Stijl is band - zeker niet de traditionele, verstarde en op uitgeschreven wetten gebouwde band, die men vaak verwart met het classicisme en die maar een academisme is - maar de band, die de schrijver zichzelf oplegt wanneer hij de intieme bloedslag gevoeld heeft van zijn werk. Naar het woord van Jean Cocteau weet de werkelijk-persoonlijke auteur, die aan geen esthetische dogma's meer gebonden wil zijn, precies ‘hoe ver hij te ver mag gaan.’ De stijl mag natuurlijk bekomen worden door een opeenstapeling van kleine, veelzeggende details, door aanvullingen of door een puzzle-uitbouw, maar dergelijke cubistische constructie moet nog steeds gebonden zijn aan de eigen ademhaling van het werk. Dit is een der zeldzame eigenschappen van de stijl, die men met zekerheid vaststellen kan. Maar juist dergelijke band erkent Sade niet - zoals hij nooit gelijk welke band erkend heeft - en daarom mist hij zowel de intensiteit als het evenwicht in de buitenmatigheid, die de ware classieke meester - voor mijn gevoel denk ik aan Shakespeare, aan Dostoiewski of aan Faulkner - kenmerken. De scherpe veroordeling van Albert Camus in L'Homme revolté is dan ook volkomen gewettigd: ‘L'écrivain, malgré quelques cris heureux et les louanges inconsidérés de nos contemporains, est secondaire. Il est admiré aujourd'hui avec tant d'ingénuité, pour des raisons où la littérature n'a rien à voir.’
De kunst van Sade is week, vlak en vervelend omdat zijn ethica een beslissende invloed uitgeoefend heeft op zijn esthetica en omdat hij als mens niet heeft kunnen schiften, kiezen en verpuren. Hij heeft slechts aangedikt en bijgeschreven, hetgeen zowel gold voor zijn beschrijvingen als voor de karakterisering van zijn personages, voor zijn verhalen als voor zijn wijsgerige disertaties.
Dat hij juist door die buitenmatigheid de ware vader geworden is van het anti-classicisme en van de romantiek, en dat zijn werk de metaphysische romantici van de negentiende eeuw als Kierkegaard, Dostoiewski en Nietzsche aankondigt, lijdt geen
| |
| |
twijfel. Die drie schrijvers kenden hem zeer goed en citeren hem zelfs. Maar zijn kunst is hen evenzeer een afschrikwekkend als een vruchtbaar voorbeeld geweest. Hij heeft hen buiten de enge paden van de objectieve, voorgeschreven en passieloze kunst geleid; maar door het feit, dat zijn eigen werk - artistiek gzien - bijna totaal verdwenen is, heeft hij hen tevens geleerd, dat er geen kunst gebouwd wordt op de vermenigvuldiging, in dit geval die van de immanente, sexuele exaltatie. Heel het streven van de metaphysische roman, zoals wij die nu nog kennen, ligt misschien vervat in de strijd die Sade getoond heeft aan Dostoiewski en zijn nakomelingschap: de esthetica en de ethica van het immanente voorbijstreven, om uit te monden op een kunst en een metaphysica van het Zijn.
Het is dus niet mogelijk Sade te erkennen als een groot schrijver, al moet toegegeven worden, dat hij een geweldige verbeelding bezat en een aantal scherpe aphorismen nagelaten heeft. De gave der expressie was hem echter niet gegeven en de kunstenaar is even lamentabel mislukt als de burger, de mens en de erotische minnaar. Zodat men wel besluiten moet, dat voor deze man, die in alles de stoutste dromen gekoesterd heeft, alleen mislukkingen weggelegd waren. En toch is hij nog niet verslagen. Weer rijst hij op. Hij schijnt wel onuitputtelijk, want in elke taak, die hij zichzelf oplegt, schijnt hij slechts te falen om zich aan een andere opdracht te kunnen geven. Al de woningen waaraan hij gebouwd heeft, zijn ruïnes geworden, maar was het hem ooit ernstig te doen om die diverse idealen? Was er geen andere, zonderlinger opstand in hem en weerklinkt er geen andere schreeuw in zijn werk dan die van de man die Frankrijk zedelijk vrij wenst of van de minnaar die van de minne houdt in alle houdingen?
De vraag stellen, betekent al, dat men ze affirmatief zal moeten beantwoorden. Er is inderdaad een kreet in het oeuvre van Sade, die men terugvindt in alle andere en die ze alle overstelpt. Het is de kreet van de mens tegenover zijn God, waar- | |
| |
van men zeggen mag, dat hij in de loop der tijden op zeer verschillende manier weerklonken heeft. Pascal en Kierkegaard, staande tegenover God, schreeuwen hun verscheurdheid en hun eenzaamheid uit (voor hen is God immers de afwezige). Bij Ruusbroec en de beatifieke heiligen gaat het om een lied naar eenheid met het allerhoogste licht (God is de alomtegenwoordige Caritas). Maar bij Sade kon het alleen een gil van uitdaging worden, van vervloeking en ontkenning. Met Sade krijgt Satan immers stemrecht. Sade's houding tegenover God is in essentie negatief en heiligschennend, en met Arthur Rimbaud kon hij roepen: ‘M... à Dieu.’ André Gide heeft over Nietzsche gezegd, dat hij jaloers was op Jezus-Christus. Dit geldt nog veel meer voor Sade, die ‘schuimbekt van razernij en haat’ aan het adres van de stichter van de Westerse godsdienst. Christus evenaren is het geheim van zijn leven. Maar op welk ander plan kon hij Christus evenaren en bijgevolg verslaan, tenzij op zijn eigen plan, dus dat van de godsdienst? Daarom vlamt in hem met de hoogste heftigheid de wil van de achttiende eeuw op: God doden. Als Godsmoordenaar is geen enkele zijner tijdgenoten zo ver gegaan als hij en het zal waarschijnlijk nog lang duren vooraleer het peil van zijn heiligschennende literatuur zal overtroffen worden. Geen enkele heeft die taak immers aangepakt met zulke passie en zulke onuitputtelijke woordenschat, zulke onverzettelijkheid en zulke moed. Sade zou God uit de ziel der mensen verbannen en daarin de vlag van het kwaad planten. Saint Fond zegt het opperbest: ‘Ce n'est pas le libertinage qui nous intéresse mais l'idée du mal.’ Maar is dat begrip van het kwaad zelf
geen tegenglans van een volledige goedheid? Wat vindt men, daar waar men het kwaad niet vindt? Goedheid en deugd? Maar zelfs de goedheid en de deugd zijn volgens Sade bedorven en bijgevolg slecht. Dus is het kwaad overal en zonder tegenpartij? Wordt het dan geen nieuwe godheid? Inderdaad, men heeft de indruk, dat Sade in sommige van zijn teksten het kwaad opnieuw binnensmokkelt, maar dan met een Mephistofelespak om. God is niet dood, hij is slechts Satan geworden. Of Satan is God ge- | |
| |
worden, de unieke. De toestand is er niet duidelijker om. Want wat is deze nieuwe godheid die het kwaad is? Kan daarvan een definitie gegeven worden? Zal deze definitie (of leer) de mensen de klaarheid brengen, waarop een nieuwe ethica gevestigd kan worden en die eindelijk het domein van het geluk volledig opent? In andere woorden, is er een neo-humanisme te bouwen op het begrip van het kwaad?
De tomeloze verbeelding van Sade heeft hem steeds nieuwe en altijd ergere voorbeelden van ontucht en moord ingegeven en in elk van die nieuwe visioenen vinden wij zekere constanten terug: de uitschakeling van de medemens, het volgen van de natuur in haar destructieve activiteit, de erotische exaltatie gepaard met marteling en moord, de moord op de God der Christenen. Maar dat zijn meer de verspreide aspecten van het kwaad. Zij zijn het Kwaad zelve niet. Zou het kwaad, in de grond, niet even onvatbaar zijn als het goed? In zijn volumineus werk heeft Sade het kwaad telkens andere gedaanten verleend, het altijd weer met ongekende draperijen omhangen, maar de intieme en tevens ontzettende aard ervan, heeft hij nergens gegeven. Die kern heeft hij nooit kunnen bereiken; zeker niet in zijn sordied of gekluisterd leven, maar ook niet in de uitspattingen van zijn verbeelding. Hij heeft de duidelijkheid, de rust en de nieuwe ethica van het kwaad nooit gevonden. Hij is met lege handen blijven staan tegenover een God die hij - beschouwd als principe van liefde - hopeloos vervloekt heeft, en die hij - beschouwd als principe van het kwaad - niet eens gekend heeft. Hij heeft het kwaad verdubbeld om God uit de weg te ruimen, maar het kwaad is hem zelf uit de handen geglipt. En nog steeds staat daar het oudste, het diepst ingewortelde, het moorddadigste en ook het rijkste verlangen der mensen: God bereiken, en Sade haat dat verlangen. Maar hij ontdekt de bom niet om het te doen ontploffen. Heel zijn leven staat hij tegenover het godsbeeld: vloekend en tierend, als in een van zijn erotische hoogtepunten. Het is een vuur dat alles verschroeit, maar dat zelf niet uitdoven kan, en waaraan hij niet ontsnapt. Hij heeft het wel geweten, telkens wanneer hij mis- | |
| |
lukte op een gebied dat hij nochtans zelf verkozen had: achter al die activiteiten zocht hij slechts één resultaat: de morgen waarin de mens, eindelijk, God gedood heeft en dus volledig mens kan worden.
Het streven naar die vrijheid voorbij God, hangt zo zwaar over zijn boeken en geeft elk zijner geschriften zulk ontzettend en metaphysisch karakter, dat Pierre Klossowski heeft menen te mogen besluiten, dat dergelijke heiligschennis feitelijk een manier is om God te beminnen en hem te eren. Klossowski heeft daarom een buitengewoon knappe studie geschreven, waarin hij aan de hand van een zeer intelligente analyse van Sade's hoofdthema's en met behulp van een groot aantal citaten, heeft willen bewijzen, dat Sade in de grond een religieus mens en schrijver was. Hij voelde het religieuze averechts aan, maar hij voelde het.
Albert Camus, die de stelling van Klossowski niet volledig kan bijtreden, aarzelt toch om Sade een atheïst te noemen: ‘On hésite devant sa fureur de sacrilège.’ Simone de Beauvoir, Georges Bataille, Maurice Blanchot wijzen de verklaring van Klossowski af en willen, zoals Maurice Nadeau, in het streven van Sade - ook op het plan van het sacrale - slechts een poging zien om de menselijke bakens te verzetten. Het is waar dat de opvattingen van Klossowski alleen de gelovigen zullen overtuigen. Maar het is even waar, dat zij een scherp licht werpen op wat voor ons de essentie is van Sade's persoonlijkheid: zijn strijd met God; een strijd die nooit uitgestreden geraakte en die heel zijn werk en heel zijn leven gevuld heeft. En die ook een speciaal karakter verleent aan zijn atheïsme.
De ware atheïst heeft eens en voor altijd beslist dat God niet bestaat; in de meeste gevallen heeft hij helemaal niets beslist, maar staat hij er buiten. Voor hem geldt nog alleen de mens en de wijze waarop hij zijn geluk kan verlengen en zijn onvermijdelijke smart dragen. Hij is al te zamen hedonist en stoïcijn. Het is een rustig en evenwichtig man, bezadigd in de uitgelatenheid en uitgelaten in de bezadigdheid. Maar al wat tot de categorie van het buitenmatige, het buitensporige of het transcendentale behoort, is hem vreemd. Voor hem houdt het
| |
| |
begrip God geen positieve maar ook geen negatieve kenmerken meer in. Het is volledig verdwenen uit zijn geest en uit zijn hart, en ook uit die niet te situeren vezels waarin een atavistische angst soms als een duivel tekeer gaat.
Het atheïsme van Sade is anders. Het mist alle rust en alle zelfzekerheid. Hoewel Sade een oneindig aantal bewijzen tegen het Godsbestaan heeft opgestapeld, heeft hij toch op geen enkel ogenblik definitief afscheid genomen van de Godsidee. Hij is het steeds blijven behameren, zoals een moordenaar die meent dat zijn slachtoffer nog de genadeslag niet ontving en er verder op los slaat. Dat heeft Sade heel zijn leven door gedaan, alsof hij voor geen dode of geen afwezige stond, maar voor iemand die nog in doodstrijd verkeerde. Dat dergelijk geëxaspereerd en uitzichtloos atheïsme in de grond gevaarlijk was voor de hedonistische godsloochening, hebben de tijdgenoten van Sade en de auteurs van de negentiende eeuw uitstekend begrepen. De eersten waren verlichte geesten, libertijnen en schrijvers van pornographische boeken, de tweede waren verlichte burgers, positivistisch en rationeel. Beiden voelden evenveel weerzin voor het sadistisch systeem van de zelfbewuste buitensporigheid (Sade spreekt van ‘corruption réfléchie’ en daarmee is hij ook de voorloper van Rimbaud en diens ‘dérèglement de tous les sens’) als de Republiek zijn sociale vrijheidsmoraal afkeurde. Zij hebben gevoeld, dat hij hen aantastte tot in de kern van hun optimisme en van hun hoop op morgen: de mogelijkheid om een mens te zijn. Door de mens in laatste instantie voor te stellen als een machteloze die heel zijn leven de Godsidee beschimpt en vervloekt zonder ze ooit volledig uit de weg te ruimen - en die al even machteloos staat tegenover de natuur en het kwaad - heeft hij de menselijke mogelijkheden op frenetieke wijze aangetast. Niemand heeft de mens ooit zo ver verwijderd gehouden van iedere spirituele waarde en van elk rustig levensgenot als Sade. Het recht op geluk en de erkenning van de suprematie op de stof en op het dier in de mens, die twee steunpilaren van het christelijk of van het wijsgerig humanisme (van de Kerk
en van de Loge) heeft hij tot
| |
| |
tegen de grond trachten neer te halen. Om die redenen hebben zijn tijdgenoten hem zeven en twintig jaar gekluisterd en hebben de burgers van de ‘stupide dix-neuvième’ zijn boeken verbrand of in de Hel van hun Nationale Bibliotheken weggestopt.
Er loopt een lijn van deze mislukkingen naar ons, en het is er ene van grootheid. Maar de twintigste eeuw moest ontgloren en met haar de verschrikking der gasaanvallen, luchtbombardementen, concentratiekampen en massagraven - en met haar het pessimisme en de eenzaamheid van de mens zonder kompas en zonder doel - opdat men die grootheid zien zou. De meesten onder ons hebben eerst het concentratiekamp gezien en dan Sade. Te Büchenwald hebben zij begrepen, dat Sade geen schunnige en gevaarlijke fantast geweest was, maar een ziener en een profeet. Hij heeft in 1800 beschreven wat Himmler in 1940 verwezenlijkt heeft en niemand is ooit zo ver gegaan in de beschrijving en de analyse van het menselijk kwaad als hij. Had hij niet zelf gezegd: ‘Vous savez personne n'analyse ces choses comme moi.’ Vandaar dat men gemakkelijk zou kunnen bewijzen dat hij ons een juister en minder bloodaardige kennis van de menselijke ondergronden en achtergronden gebracht heeft, maar dat is mijn doel niet. Ik wil hier noch het nut, noch het gevaar van Sade aanhalen, wel doe ik een poging om de kern te bereiken van wat hij geweest is, en wat hij gebracht heeft, buiten iedere morele categorie om.
Voor ons, in 1952, is hij in de eerste plaats de beschrijver van een metaphysisch klimaat waarin de laatste oorlog en deze deemsteringstijd de meesten geworpen hebben. Het is een klimaat dat omschept tot personages van Sade: slachtoffer of beul, maar ieder ogenblik bedreigd door de algemene vernietiging. De uitvinding, die één zijner figuren zoekt om de aardbol met éne ontploffing in de lucht te laten vliegen, hadden wij bijna bereikt te Hiroshima. En zijn ultieme positie tegenover God is de onze. In het werk van Martin Heidegger, Georges Bataille en Maurice Blanchot keert zijn geëxaspereerd atheïsme
| |
| |
terug; in dat van Georges Bernanos, Graham Greene, Pierre Klossowski herleeft de goddelijke doodstrijd, waarvan Sade gedurende heel zijn leven de getuige was. Beide groepen trachten, wanhopig als hij, een nieuwe godheid te doen oprijzen.
Rond hem zoals rond ons: dezelfde woestijn. Geen vertrouwen, geen geloof en geen waarheden meer. En de angst voor een nog ergere ‘terreur’, die van de totale splitsing van de stof of die van de totale onderwerping van het individu. Maar ons heeft de tijd dergelijke woestijn opgelegd en de Westerse beschaving is door eigen ontbinding een woestijn geworden. Sade heeft die woestijn zelf gemaakt: door zijn mislukkingen. Falend in al wat hij ondernam en verplicht alles op te geven waarin hij eenmaal geloofd had, heeft hij vervolgens zelf systematisch alles rond zich vernietigd. Zijn waarheid bestond er immers in alle waarheden te doden. In de nabijheid van zijn persoon en van zijn gedachten werd alles besproeid met vitriool, hij verkalkte het en herschiep het tot steen. Daar had Sade eindelijk zijn grens bereikt, ‘extréme en tout’. En dat extreme bestond er in, samen met zichzelf, alles, maar dan ook alles, neer te halen, zoals een Samson. De denker Sade, de enige die niet mislukt is, is de mensgeworden destructie en negatie (zoals Jezus-Christus de mensgeworden liefde is). Hij is de levende zelfmoord.
Omdat de Westerse beschaving sedert zijn tijd de lijn heeft gevolgd die wij het kwaad noemen - die van de verdeling en van de ontkenning; omdat zij er niet beter dan Sade in geslaagd is een nieuwe godheid op te richten (ik bedoel: een nieuwe waarheid, een nieuw geloof) daarom is zijn werk zulke ontzettende projectie van onze catastrophe. Het ontbindingsproces begint niet met Sade maar hij is er een grote en absolute getuige van. Hij is aanwezig bij al de aspecten en elke etappe van onze teleurgang, hij: de eerste die tegen de mens durfde zijn. Daarom wordt in de gedachten van Sade het verschrikkelijk woord van Arthur Koestler voor de eerste maal waarheid: ‘De Europese kunst gaat dood, omdat zij niet leven kan zonder waarheid en haar waarheid een vergif is.’ Van
| |
| |
Swedenborg tot Freud, van Baudelaire tot Bataille bevat zijn werk al wat wij menen ontdekt te hebben en dat kan samengevat worden in één zin: wij zijn er ons nu van bewust, dat wij vallen.
Sade is mislukt in de morgen. Maar na hem is de nacht gebleven en de morgen van een nieuwe beschaving heeft hij voor lang onmogelijk gemaakt. En dat heeft hij feitelijk gewild.
28 Januari 1952
jan walravens
|
|