Tijd en Mens. Tijdschrift van de Nieuwe Generatie. Jaargang 3(1952)– [tijdschrift] Tijd en Mens– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 1] [p. 1] [Tijd en Mens 1952] [Nummer 1] April in Paris De golvende tralies der Avenue des Champs o hoge en bleke velden daar danst een kind en verliest onmachtig alle wintertonen van verdriet en dood en honger vaarwel dag grijze dagen tussen de pleistertonen o zang der parken ja wij zijn verloren wij willen regen en hagel niet meer wederkeren in dat traag land van ossen en aardappelvelden en als ik in de polders was ik stak er drie dorpen in brand en plantte er een boom en bouwde er een huis en ging er wonen en blies op een horen zodat de kraaien het overbrachtten zodat de raven doorvlamd uit de bomen vlogen zodat het jonge hout spleet en het land in voren beefde maar ik ben in het licht en gij ziet mij komen en spreken: dag April dag Elysees en de straat eindigt als een kalme rivier eindigt als een: dag Charlie hoe vaart gij? zo de zomer komt zonder achterdocht en zonder veilige handen niet geremd niet gehinderd door - ik weet het al ik wist het ik heb het de hele lange tijd (tijd met heupen en organen) geweten de veilige vingers van kennis en geheugen en voortijdig sterven zo ik er morgen in de zomer niet meer was ja eindigt als een: dag Charlie ga liggen in het zand [pagina 2] [p. 2] de koning drinkt o koralen en ertsen van kolenmijnen in mij uit mekaar gespat met in mijn ledematen de zwarte nerven elysees lager nu en teder als het rag het slijm der hooispin als de gekleurde gevlekte pupil van een sterk groen dier dat elk seizoen van kleur verandert als mijn zang bevlekt en gehavend en door tanden geraakt als honderd heesters in de tuinen palen in de straat en tralies aan de huizen dode de ontbloeide rand der dingen aan mijn onyx-blik geklemd met het water en het laatste ijs terwijl in elysees dag Charlie bebloede havik hoge stem die mijn gangen gaat en mij met een nieuw gelaat met een dierenblik in de zomeravondstraat doet lopen de drie vrouwen van de morgen op mekaar klimmen en de lantaarnen doven terwijl in de gouden geschramde vlakte de grauwe nachtvrouw uit de tuinen vlucht en ik de kardinaal ontmoet die in de hagen watert en zie de dode lantaarnen begroeten mekaar de honden roepen de wind brengt regen dag koning dag prins en het gesprek der koningsgezinden verlicht ons slapend huis en de dag gaat schuilen [pagina 3] [p. 3] in de struikelstenen de president zal sterven zo roept ons de allereerste dagbladventer tegen ook dit zullen wij dus nog eens overleven de nacht is een vrouw o honderdduizend lippen en met de morgen komen 2 gelijke treurige Chinezen in ons wakkerwordend huis en spreken en zeggen ongehoorde zinnen met hun handen over kastelen of gevangenissen (zij kijken door de tralies van hun vingers) en wij in dit wit en dagelijks Parijs wij worden water en vloeien open en zijn dan ineens verblind verhuisd en vinden de morgen niet meer en denken Chinees en duiken onder bruggen en zijn de Seine indien de morgen Oosters was indien cheng-wa nu was: de zon gaat op of was: de zon gaat onder of was: een grote vis of vissenvoedsel of was: wij willen brood en hebben slaap de trefzieke vingers van de dag strelen het gelaat der straten open de dag is een tweede vrouw o honderdduizend lippen. hugo claus Vorige Volgende