| |
| |
| |
Uit deze tijd
't Is nacht en uw vrouw zegt ineens dat ze het niet meer kan uithouden en dat ge een dokter moet gaan halen, op de schouwplaat staat een oude koffiebus en daar zitten de penningen in die ge na hard labeur gekregen hebt van de heer en meester van 't kasteel. Uw vrouw raadt wat ge denkt en zegt dat ge er mee moogt doen wat ge wilt maar die dokter zal er nodig zijn, de oude lisa met haar kromme poten doet haar meer pijn dan goed
't Is niet dat uw wijf niet kan lijden. Hoe ruw en wild ge ook zijt ge hebt toch een hart in uw lijf en ge snokt die pot vast en giet de inhoud in een linnen beurs, ge stropt ze dicht en vliegt naar buiten, de boskant af en recht naar de boer om een paard want zonder paard komt de dokter niet.
De boer wordt wakker maar u zijn schoon paard meegeven dat kan hij niet, ge hebt als boerenknecht wel verstand van met paarden om te gaan maar 't is het paard van de boer en niet het uwe. Nee ge moet maar eens bij volhouwers gaan die verhuurt paarden voor de postwagen. Ge hoort uw vrouw weer huilen en met een vloek vliegt ge over de weke akkergronden Ge verliest een van uw klompen en loopt verder Als ge alle boeren afgejakt hebt en niet meer weet waar ge staat gaat ge met lome passen naar volhouwers die paarden verhuurt.
Volhouwers is een fijne kerel, hij loopt met een gouden ketting op zijn zuipbuikje en kijkt naar madame van 't kasteel niet om.
Ge klopt met een bang hart. Volhouwers begint te lachen, mijnheer kan u geen paard geven en die strontboeren ook niet, wel jongske ga maar slapen of bij uw wijf zitten, ik zal de koets inspannen en de dokter met zijn zatten kop naar uw keet brengen al moest ik hem er met zijn lange pruik naartoe sleuren.
Dat zegt volhouwers, dat hadt ge niet verwacht hij zegt er dat nog bij en dat hij zelf de kosten zal betalen indien ge geen geld hebt.
Ge staat daar nat in 't zweet en ge wilt volhouwers danken maar die vent heeft het koud in zijn slippen en slaat het venster dicht, ge gaat dan maar weer naar de boskant waar liesa water staat te warmen, boven het fornuis kringelen natte hete dampen die alles in de keet vochtig maken en beklemd. Ge ziet uw vrouwtje daar liggen en ge vervloekt uw eigen beestigheid dat ge haar dat aangedaan hebt, ge wilt er haar iets van zeggen en met haar ruwbewerkte handje drijfnat en koortsig strijkt ze over uw vuilen haardos en zegt ‘mijn sterke vent’ - Wat zo'n wijfje kan verdragen Ge kunt het niet
| |
| |
meer uithouden, waar blijft die dokter - Ge zucht van verlichting als de rammelende wagen hotsebotsend over het heipad nadergeslingerd komt De zoon van volhouwers zit op de bok hij springt er af en trekt de dokter met zijn arm naar buiten. De zeer geleerde heer is zo dronken als een gans peleton zwitsers en zwaait met zijn tas vol rinkelende instrumenten.
Wanneer hij binnen wil stappen stronkelt de geleerdheid over het dorpeltje dat los ligt en rolt naar buiten waar hij vloekend recht kruipt en tegen de lemen muur van de keet krocht, met veel gehuil en gesnap naar adem zijn oververzadigde maag leeghoost. Bah zegt hij, bah en hij spuwt nog eens op de grond een laatste slijm dat nog tussen zijn vuile tanden was blijven hangen, bah en hij stapt binnen. Het gele schijnsel van de walmende petroleumlamp verlicht flauw haar gezwollen gezicht, de man van de wetenschap neemt de lamp en licht zich bij. Ge wilt hem helpen, maar hij vloekt u het kot uit en de oude liesa lacht met haar tandeloze smoel om uw beschetenheid, ge druipt af met de staart tussen uw benen en ge slaat een praatje zonder woorden met de zoon volhouwers. De kerel steekt vol humor en vergelijkt uw wijf met hun merrie en de zatte dokter met de veearts - de oude liesa komt na ik weet niet hoe lang wachten buiten, dat gat zonder vorm in haar scherpe kop valt open en er komen scherpe rauwe klanken uit. Ge verstaat er geen jota van maar volhouwers geeft u een klap tegen uw achterste en roept dat de plaats opnieuw vacant is. Dat begrijpt ge niet goed.
Maar ge hebt gesnapt dat het afgelopen is binnen en op uw bemodderde kousevoeten gaat ge eens kijken, de dokter staat zijn handen te wassen en droogt ze af aan zijn groten roden zakdoek. De grauwe linnen handdoek die vroeger nog eens een schort van uw vrouw was is zeker te ruw voor meneer zijn poten.
Als ge vraagt hoeveel ge hem moet betalen neemt hij de ganse beurs en stopt ze zonder nazien in zijn ruime jaszak... ge brabbelt iets van is het niet genoeg, de dokter kijkt eens om naar de vrouw zegt dat ze een kop melk mag drinken en dat het korenbrood te branderig is en dat ge er moet pap van maken.
Ge hebt nog geen tijd gehad om naar het borelingske te kijken, ge denkt aan die beurs, het is alles wat ge bezit - ge zegt... maar het geld... het geld?
Hier hebt ge wat weer
Een tweefrankstuk en een paar koperen duiten gooit de vraatzak op de manke tafel en tandeloze liesa graait ze vast
Mijn deel!
Ge heft uw hand, de deur valt dicht met een smak en de lamp gaat uit. Als die aristokraat van een dokter buiten gaat mag hij wel wat minder wild met die deur zijn eer ge een stokje zwart hout gevonden hebt en in de stoof gehouden tot er vlam aan is, is de oude toverkol ook buiten.
| |
| |
Alles is doodstil hier binnen, buiten rochelt en krocht de dokter en vloekt volhouwers terwijl hij de paarden doet zwenken
En als alles daarbuiten stil geworden is en ge niets meer hoort dan het schuifelen van de wind in de magere dennenkruinen dan eerst ziet ge het kindje. En rozemormeltje met een rood-paars gezwollen gezichtje en het hoofdje dat je enorm groot toeschijnt doet u afkerig worden - uw vrouw ziet het en voelt het, vrouwen voelen en weten zoveel waar de mannen niets van snappen
is hij niet braaf?
ja zegt ge onwillig terwijl uw gemoed plots volloopt en ge valt bij uw vrouwtje neer en ge huilt met schokken
nu heb ik twee kinderen zegt ze
We zijn zo'n arme sukkelaars
Och jongen binnen een paar dagen ben ik weer de oude en dan werken we weer samen op het veld
en hij dan
dat zullen we wel vinden hoe dat moet en ze valt in slaap
Ge laat haar slapen want ze heeft het verdiend dat wijf van u.
Terwijl ge alles van kant begint te zetten kraaien buiten de hanen. Ze schreeuwen de jonggeboren dag welkom toe en ge denkt dat het voor het nieuwe leven is dat bij je vrouw op de slaapbak ligt.
Het is pas jaren later als ge in de loopgraven staat naast uw kameraden en de vijand die ook een wijf en kinderen heeft, u naar het leven staat, en gij er op loert hem van het zijne te beroven, dat ge er aan terugdenkt.
Ge weet nog hoe het gegaan is - ge zijt knecht op de hoeve en de boer heeft een mooie dochter die jong en malloot omheen de paarden en de knechten dartelt
Ha dag marieke schoon weer vandaag gehad he
Ja jefké en zijde nu niet moe als ge zo'n hele dag in 't veld gezeten hebt
gezeten? er is daar geen spraak van zitten.
allee zot dat weet ik wel
Ze kittelt met een strootje in uw nek en ge kunt u niet verweren want ge hebt dat paardengetuig in uw handen haar ogen lachen en haar stevige jonge borstjes lokken uw handen
't Is uw schuld niet als ze daarna in de stal nog verder plagen wil en ge haar in uw sterke poten klemt dat ze er van gilt.
Ge laat haar los en verzorgt de dieren maar er zit koorts in uw lijf, koorts van het geleverde werk en er hangt nog hete reuk van de merries die met hun zware poten gespreid een hele emmer water en zweet uitpissen en ge ziet dat geslacht van het kloeke paard en ge denkt aan Marieke met haar sterke aantrekkingskracht. Als ge aan tafel zit schopt ze tegen uw benen, juist als ge wilt drinken, ge durft niet om de boer, dus ga verslikt u bravekens in uw koffiewater en ge
| |
| |
doet er nog een schepke bij als ge ziet dat Marieke zo moet lachen wanneer ge hoest
De boer kan u goed lijden omdat ge dubbel zo hard kunt werken als de anderen maar dat gegibber en gesnap met zijn jongste dochter doet hem grommen dat er tegenwoordig nog veel onbeschofte knechten rondlopen, ge begrijpt hem zeer goed 't is zeker geen spek voor uwen bek, maar een straathond misprijst toch ook geen mals brokje
Bang, dat was maar juist op tijd of ge had er gelegen, een mof stond daar zo plots voor uw trancheegat en het is wel een mens maar gij zijt er ook ene
Zolang als de bajonet nog in zijn weke buik zit is het goed en warm maar als ge ze er uittrekt, maakt hij vieze grimassen ge steekt nog eens en nog ne keer in 't wilde weg tot hij geen teken van protest meer maakt maar kreunend in de modder liggen blijft hij bloedt gelijk een varken en ge wordt er misselijk van. 't Is nog een jong ventje, amper 17 of zo iets, nog niet lang aan 't front anders zou hij wel slimmer geweest zijn en geschoten hebben in plaats van jou het te laten doen.
Aan den overkant jagen ze er toch verdomme alles door. Z'n ogen staan ver open en verglazen reeds, hij kijkt u aan en ge maakt zijn boord los. Mutti prevelt hij, mutti en hij is er geweest
Als de nacht invalt komt sjarel met een gamelleke soep en een scheut jenever in zijn pulle bij u staan en hij vertelt, die vent zal blijven vertellen en liegen zolang er nog een levende ziel in de tranchee zal hangen. Hoe ze hem nog niet gekregen hebben dat kan niemand begrijpen hij gaat 's nachts allerlei pikken aan den overkant die hij dan telkens voor wat prullen versjachert
en nog geen enkele keer is die smeerlap iets overkomen
Hij vertelt vandaag met een streep weemoed in zijn ogen van het dorp.
Ze zijn beiden van ginder aan de boskant
Maar sjarel heeft nooit gewerkt, hij zong liedjes en leurde met vis in de winter en blink en nestels in de zomer, soms wel eens met kanten prullen en een van zijn verhaaltjes is dat van die jonge gravin die hij op haar rug gekregen had in het prieeltje van 't kasteel toen hij haar zijn kanten prulletjes aanbood
Ge moest dat gezien hebben zo'n wijf is iets anders als die lompe boerenmeiden en cafédochters die hij gekend en bemind had.
Vandaag heeft jef geen goesting om te luisteren en als hij zijn soep binnen heeft zegt hij
Och godver als ik u moest geloven dan hedde al op god en klein pierke gezeten
Op god en klein pierke niet maar op hun wijf zegt sjarel.
Ginder aan de boskant gaat alles zijn gewoon sleurgangetje, de ouwe volhouwers houdt vol met zijn paardengerij, maar de postlijn
| |
| |
is nu afgeschaft, van sedert de oorlog en volhouwers speelt vervrachter voor de moffen. Marieke bereddert zijn huishouden en de kleine van jef die nu twintig jaar wordt vervangt de zonen die aan 't front zitten. Die jongen is flink opgegroeid en hij heeft zijn lieven op zijn tijd zoals dat een kerel van twintig past.
De kasteelheer heeft zich een kogel door de kop geschoten omdat hij zijn dochter betrapte met een duitse feldezel in haar bed.
Die schande moest er nog bij - was het nu nog een lompe boer van hier beweest 't was nog schande nog afgrijselijk om dragen geweest, maar nu een mof, en dan nog zo laag in rang.
Nee dat was te veel en met de gepikte revolver van de rosse veldezel schoot hij een gat in zijn kop op het bed van de zondaars.
De ouwe zatlap van een dokter is in de leuvense vaart gesukkeld toen hij met een stuk in zijn kraag van een bevalling kwam. 't Werd hoog tijd. Daarmee zitten ze ginder zonder dokter, het kasteel zonder heerser en het dorp zonder mannenvolk en al die duitsers tussen die jonge wijven
Er is aan 't front geen nieuws, tenzij dat sjarel die ginder aan de boskant geboren en gekweekt werd en er van zijn heel zwerversleven geen twee weken achter mekaar gebleven is, gekwetst werd in een schermutseling in de boyeau de la mort hij ligt nu ergens in fronkrijk in een hospitaal en vertelt er over het ondergoed van de gravin die hij kende toen hij kant verkocht
Er zitten daar een hele hoop zware mannen bij mekaar en wat sjarel vertelt hebben ze al zo dikwijls gehoord dat ze het moe zijn er naar te luisteren. Ten andere wie gelooft er nu nog aan sprookjes als ge vier jaar in de modder gezeten hebt en op die vier jaar geen stuk ondergoed meer gezien hebt, nog veel minder in handen gehad.
Dat is te fantastisch dat gelooft niemand
Ze willen daarbij niet bekennen dat ze allemaal naar dat ondergoed verlangen en nog veel meer naar dat wat er door verborgen wordt.
Was er hier nu nog maar een verpleegster, maar al 't wijf wat ze te zien krijgen is dat nonneke en die is dan nog zodanig gekamoufleerd dat ge niet weet of 't een vrouw of een pater is
Er is op dat nonneke niks aan te merken, 't is er nog een van de goei soort, wie zou 't haar hier nadoen?
Als sjarel uit 't hospitaal komt mag hij eerst in congé tegen calais en daar loopt jef met zijn kop tussen zijn benen - ook in congé. Ze drentelen samen langs een park waar albert logeert - dat is nog eens ne vent zegt sjarel maar een front gelijk een front is, vol ratten, vol stinkende lijken en een zwarm dollen op dat vlees dat er ligt te rotten en een regen kogels boven zijn koningskop dat laat hij toch ook links liggen
't Is voor hem veel gevaarlijker om zijnen bol te riskeren, hij heeft er maar enen, maar ik heb er ook maar enen zegt sjarel.
| |
| |
Jef heeft zeker een propagandeschriftje gelezen want hij wil sjarel overtuigen dat ze nu al vier jaar vechten voor een beter bestaan, een beter leven en dat iedereen daar recht op heeft. Waarom niet? Dat het zal uit zijn na dezen oorlog met de rijkaards en dat een arme werkman het zich zal kunnen permitteren een dokter te laten komen bij zijn wijf zonder dat die het recht heeft gans je spaarcenten mee te pakken Nondedju zegt sjarel ge hebt gelijk, maar ik trek me daar niks van aan, ik wil alleen maar leven en vrij zijn, daar vecht ik zo nu en dan eens voor, niet te dikwijls want dan zouden ze me kunnen te pakken krijgen
leven als een beest wilde gij, vandaag hier iemand zijn wijf bedotten en morgen ginder een onnozel kind wat wijsmaken dat wilde gij. verdomme zegt sjarel ge moet pater worden manneke dan kunde den duivel uit het lijf van uw wijf lezen
Voor hun neus duikt de sus op en hij wil hen trakteren op een fles wijn, waar heeft hij dat genaaid wein weib und gesang jubelt sjarel en hij klopt sus op zijn achterste terwijl hij zich de lippen likt en smakkend vraagt of er ook mooie meiden zijn, warmbloedige françaisen zegt sus, met ogen als vuur, borsten als pasgeknede was een lijf als een paling zo glad en gaaf
Terwijl sus en jef en sjarel bij de drie françaiskens op de canapé liggen en zich volzuipen aan zerpe wijn en hun overbeladen zenuwen ontspannen in een liefdespel met de drie palingen ligt de ouwe volhouwers op sterven
Dat is een geluk voor de kerel van jef, die snotneus heeft alle geluk, volhouwers weet dat zijn zonen er allemaal aan zijn en er was nog geen enen van getrouwd, zijn bezit aan vreemden geven wil hij niet doen en daarbij marieke was een troost voor hem, dus zal hij 't maar aan gaston overlaten, de paarden, het getuig en de vrachtwagens, plus de kolencommerce die ze er op 't laatst nu nog bijdeden.
Gaston kan met zijn rijkdom geen weg meer vinden als hij 's avonds naar huis komt zwikken al lallend van ze zullen hem niet temmen en dan pakken de moffen hem bij zijne kraag en sturen hem naar hun apenland waar de grond van melk en honig overvloeit, behalve in de gevangenkampen waar de mannen mekaar beloeren om het grootste stuk koolblad uit de watersoep te vissen. Het gaat er niet altijd eerlijk aan toe tussen de gevangenen, maar iedereen houdt aan zijn vel en als het dan zo lobber over uw knoken hangt dat ge er geen vlees meer onder voelt, dan weet ge eigenlijk niet goed meer of ge mens of dier zijt.
Dat wisten die russen uit barak OOO ook niet en die aten hun gestorven kameraad op
Maar die gestorven kameraad was 't hoekje omgegaan met cholera in zijn botten en acht dagen daarna lag de ganse barak met cholera, de moffen hebben hen dan met petroleum overgoten en in brand gestoken het ganse kamp stonk er veertien dagen lang van
| |
| |
Gaston had chance toen hij zich voor dood liet liggen en de mannen hem uit de barak rolden en afgeschrikt door het russische geval geen vin aan hem verroerden. Ze gooiden hem ook op den hoop, maar eer de vlam er aan kwam had hij zich al van den hoop laten rollen en wist hij een bosrand te bereiken langs waar hij over oostenrijk in italië kwam en tenslotte aan 't front, juist op tijd om te vernemen dat het wapenstilstand was en sjarel tegen te komen die hem vertelde dat jef... ja hoe moest sjarel dat nu zeggen kortom, jef was er niet meer, hij had willen deserteren en de gendarmen hadden hem te grazen gehad
Toen er 's anderen daags een gendarmenlijk uit de Schelde opgevist werd wist niemand hoe die sukkelaar daar ingevallen was
Uitgegleden tijdens dienstronde luidde het rapport niettegenstaande de moedige houding van zijn makker kon hij niet meer op het droge gebracht worden Dat komt er van als een van de helden te hard kan lopen
De oorlog is gedaan, de moffen zijn naar huis - tenminste dat wat er van overbleef.
Alles is veranderd zeggen de mensen en er is niets veranderd
Die mannen die nog leven zijn weer thuis of helpen de rijn bezetten, waar ze 't niet kunnen gewoon worden, maar die thuis zijn kunnen 't ook niet gewoon worden
De boerenzonen rijden in 't veld net als vroeger en toch zijn het dezelfde niet meer, als er iemand aankomt met eten wil sus zich altijd bukken en dekking zoeken. Tegen zijn wijf kan hij geen twee woorden zeggen of ze gaat huilend de deur uit en sus was toch altijd een wijze en verstandige vent. Marieke is onnozel geworden en laat altijd een zetel bij 't vuur staan voor jef die niet meer weerkeert uit de oorlog en die toch niet gesneuveld is op 't veld van eer, maar toch ook dood is. Wie kan daar nu wijs uit worden? Dat zegt sjarel als ze in 't dorp een gedenksteen oprichten en jef er bij staat op de lijst der gesneuvelden
Gaston die eigenlijk het minste van het front gekend en gezien heeft weet er het meeste over te vertellen, de anderen zwijgen.
Gaston dat was een kerel die geluk had, hij was rijk tot hij zich eens grondig zat zoop aan duitse snaps en toen weer geluk had met zijn ontsnapping en nu zo arm is dat hij in de mijn gaat werken.
De wereld ging door die oorlog veranderen en er is verdomme nog niets gewonnen zeggen de socialisten. Ge moogt u daar niet mee inlaten zegt meneer pastoor, dat zijn slechteriken die socialisten zij willen de kerk afbreken en waar moet hij, mijnheer pastoor, dan gaan mislezen
Van dat mislezen gesproken, hij vraagt ook aan gaston waarom hij niet meer naar de mis komt
Och man zegt gaston ik kan er gene cent gaan verdienen
| |
| |
Mijnheer pastoor zegt dat hij moet voor 't heil van zijn ziel zorgen
Och man zegt gaston weer, alsof hij tegen louis spreekt die een waterhoofd heeft en geen pastoor is en ook geen heilige - och man, ik heb te veel gezien
Wat hij gezien heeft zegt hij niet en de brave herder weet het niet, kan hij het vermoeden? hij dringt niet verder aan
Louis en gaston zijn gezworen kameraden en gaan samen naar de mijn Maar louis heeft grootse plannen in zijn kop, in zo'n waterhoofd is er heel wat plaats voor plannen en als hij op een avond begint te spelen met ankers en zonnen wint hij in een uur tijds meer dan gaston op een heel week met wroeten en zwart zijn.
Dat is godver allemaal niet serieus zegt een ander werkmakker, maar louis weet dat er met werken niets te verdienen is en hij laat de mijn zoals de mijn is en kruipt er niet meer in.
Op een jaar tijds is de dikkop tweemaal millionnair en drie keer arme mens.
Op een dag is de dikkop verdwenen met een hoop geld en niemand zag hem weer tot efkes voor de tweede oorlog toen is hij daar in dezelfde straat als gaston komen wonen met een huishoudster bij zich. Wat gaat het leven snel
Gaston is twintig keren afgedankt geweest en ene keer was het bijna voor goed toen hij in een socialistischen optocht met stenen naar de koets van de nieuwe kasteelheer gooide.
en zeggen dat 20 jaar vroeger jef, die de vader van gasten was, tegen sjarel, die nu al lang dood is, gepakt van de gaas, gezegd heeft dat ze vier jaar lang in de modder stonden voor een betere wereld, voor het recht van iedere sterveling, voor gelijkheid, recht op leven en dood
en op geen van beiden hebben arme sjofelaars recht gehad met moeite verdienen ze hun boke en als die met zijn zeis komt hebben ze geen recht van protesteren, mee, klaar of niet klaar, genoeg van 't leven gehad, of 't nauwelijks gezien,
Zei ik niet dat het leven snel gaat, zo snel dat ik het niet kan bijhouden om alles te vertellen en zeker al een groot deel moet overgeslagen hebben en vergeten
De ganse mensenmassa is als één graanveld dat traag te groeien ligt in de bevroren aarde dan plots welig opschiet een vlaagje regen en een pak zon doet het bloeien, de wind helpt de bevruchting, nog een scheutje zon en het rijpt reeds en dan komt veel vlugger de dood als het groeien en weer opnieuw altijd dezelfde cyclus met de tegen mekaar liggende uitersten geboren worden en verrotten en gaat dat niet snel? Wie kan dat bijhouden? Gij? Verdomme wat zijt gij knap.
Louis zit bij gaston op den dorpel, die dorpel ligt wat los, hij is verleden winter in twee gebarsten van de vorst, slecht materiaal.
Ze praten - over socialisme - fascisme - nazisme - en communisme maar gaston heeft het voor het socialisme, hij was er im- | |
| |
mers al bij van in de tijd toen de gendarmen er te leuven op schoten als op wilden, hij ziet ze daar nog liggen, de kameraden
Maar louis zegt dat het socialisme afgedaan heeft dat hitler de man is en de schoolmeester uit italië de vrouw van 't nieuwe huishouden dat de wereld zal regeren en het lijkt er fel naar of hij gelijk gaat krijgen
Er komt mobilisatie en als de jongens van gaston naar ergens te velde trekken, moet louis weten of dat een dochter van hem, gaston, is, die ferme brok vlees die dat deurgat vult
Nee zegt gaston, dat is mijn schoonzuster en die slanke, die er naast komt kijken is mijn wijf
Daar kan louis het zijne niet van krijgen, zo'n jonge teef bij zo'n ouwe bok, maar gaston zegt dat een ouwe bok ook nog groene blaadjes lust waarop ze beiden op hun knie kloppen en lachen, als louis lacht komt er water uit zijn ogen, geen gewone tranen van 't lachen maar efenaf water, uit een waterhoofd kan toch geen zagemeel komen zeker
Ze halen oude koeien uit de gracht, die twee mannen op de stukgevroren dorpel. Van 't front wil gaston niks weten, de schelde kent nog altijd dat geheim van hem en de verdronken gendarm en verder niemand, want de andere gendarm is doodgebleven te luik
Louis wil zich de eerste vrouw van gaston voorstellen die was toch uit het klooster weggelopen hé
Ja dat was ze en ze was er nog geen twee maanden uit of ze vertelde zo maar botweg tegen gaston dat ze een kind verwachte en toen hij haar vroeg of het soms van hem was zei ze dat ze het niet goed wist maar dat ze liefst van al met hem zou willen trouwen
En toen om heel de gemeente ginder aan de boskant, die nu reeds een halve stad geworden is, te kloten en puur om het schandaal van een pastoorsmeid en haar congregatie te coejeneren is hij met haar getrouwd en hij heeft van haar geen klagen gehad, niet op het stuk land dat ze hadden en dat zij zelf bewerkte terwijl hij op de ijzeren weg de pios zwaaide of aan de kareeloven zijn pees afwrong en dan was ze 's nachts nog altijd klaar voor hem, nee dat was nu eens een wijf
't Zou effenaf spijtig geweest zijn als die in 't klooster was blijven hangen en haar bloeiend lijf laten verdrogen en ongevoelig worden, zoals een stijve kaars voor een mariabeeld
Maar ze is niet lang mogen blijven de snotters liepen nauwelijks van haar rokken weg om er al achter aan te zitten en toen is ze maar hengegaan, uitgeleefd - op - zo licht als een pluimeke was ze nog toen ze 't voelde aankomen - gast ik ga naar ons jefke, dat was onze tweede, of mijnen eerste, gelijk ge het pakken wilt, die is ook uitgeteerd gelijk een poreiplant in te droge zavel, en ge moet om mij niet treuren joeng, pak een ander want alleen... en toen was ze weg
| |
| |
Ze heeft van ons huis niet veel geniet gehad
De mannen zeggen niks maar ze kloppen hun pijp uit. Louis klopt de zijne op zijn klomp uit en gaston de zijne in zijn hand omdat het een stenen is en daar moet ge voorzichtig mee zijn.
Nu gaan ze slapen.
's Anderendaags staat de hemel in brand en drijft er rook boven de stad, 's is verdomme opnieuw oorlog, de radio zegt dat het niks zal zijn maar de duisers vliegen zo dik als de muggen over ons grondgebied, 't is ten andere ook te klein om zich aan te generen.
Maar de radio zegt dat het niets is en de mensen gaan op de vlucht. Gaston die zegt dat de soldaten de burgers gerust laten als zij gerust gelaten worden door de burgers, hij wil niet vluchten, hij is er al te oud voor zegt hij en hij wil in zijn huis blijven
En dan barst de bom manneke, zijn wijf maakt haar pakken en kruipt bij louis in zijn citroentje en gaat er mee vandoor - daar zit gaston nu alleen.
Om van zijn eenzaamheid verlost te zijn, gaat hij die volgende nacht naar een boer uit den omtrek bij een zeug waken die moet kurnen, biggen werpen, en die zelfde nacht schieten de engelsen van op de boeilenberg naar de stuka's en een er van is geraakt en laat zijn bommen vallen en 't is... ai nee gaston wil het niet weten, maar 't is juist joeng - recht op zijn huizeke - ai godverdomme toch
Nota (overal je door ge of gij vervangen)
Als je gans je armzalige leven lang gezwoegd hebt voor een huisje en een bom valt er dan op, zo midden er in dat er niks meer overblijft dan een hoopje steengruis dan valt je stenen pijp uit je vormloze hand en natuurlijk kletst ze op een stuk steen en je pijp is kapot, maar je geeft daar geen acht op, je kijkt eens naar de brokken, de steen is nog heel. Maar wat ben je met de stenen steel van een stenen pijp? Net zoveel als je bent met die hoop gruis die daar ligt.
De wind is koud, niet zo koud als in de winter, want het is mei maar je hebt niet goed geslapen in het stro van de boer waar je hem nog mag voor danken,
godfergodfer die schuur is beter dan u eigen kot, en daar heb je twintig jaar, watte veertig jaar voor gewroet, als die stinkende bom nu nog een beetje verder op dat hoerenkot gevallen was, dan zou je nu gaan lachen, misschien op je knie geklopt hebben en gezegd, al die vettige sloren kapot van ene vogel, maar nu is het jouw kot, ook maar van stenen en die hoeren zouden ook gejammerd hebben, als ze er niet onder lagen, jouw kot van dezelfde stenen als 't hunne, en dat is kapot totaal verwoest je kunt zelfs in de kelder niet meer wonen. In de kelder wonen? Wie? Alleen! Je had er beter ook onder gestoken, je zoon ligt in de kempen met wat zand op zijn kapotgeschoten kop, de andere zit nog ergens aan het front en je wijf is er met je gebuur vandoor, ergens in frankrijk moet ze zitten. Wat zei je Sprak je van hoeren
Och man er wordt je veel vergeven
| |
| |
Dag gast 't Is louis die eens langs komt, hij is van gisteren terug en dat wist je niet. Nondedju dat is durven er met je wijf vandoor gaan, terugkomen en je doodgewoon dag gast zeggen, je wil direct n'n steen op zijn rotten waterkop kapot botsen en je zegt dag louis, je geeft hem zelfs de hand
Je wil naar je wijf vragen, laat ze zijn wie ze wil, je hebt er zo veel jaren bij geslapen en in je slippen voor rondgezwalpt op je blote poten om haar te laten drinken als ze ziek was, en al die nachten, je ziet ze als een film voorbij glijden, eerst onduidelijk dan een beetje klaarder en sommige beelden zijn heel duidelijk, dan zie je weer niks meer als een kijvend koppel en een hoop stenen - en de waterkop van louis. Je wil hem vragen... maar hij zegt zelf terwijl hij gaat zitten op een hoop stenen dat het geen wijf voor je was, veel te jong, enz. en dat ze bij hem niet gebleven is. Smeerlap je hebt haar laten weglopen en wat is er met haar gebeurd, ga van mijn stenen, rotzak, van mijn puin. Louis bekijkt je een beetje angstig en zegt als hij al een eindje weg is dat ze van je toch ook is weggelopen. Je wil hem een steen nawerpen en als je u bukt schiet er iets in je rug en je moet gaan zitten, je kermt en steunt en pakt met je handen in de scherven van je stenen pijp. Je wordt het niet eens gewaar en het stuk blijft in je hand steken.
Een jonge vent komt aangestapt en kijkt een beetje vreemd, hij blijft bij je staan en zegt dag pa en valt op zijn knieën bij je en begint te bleren. Je herkent hem direct maar 't is niet mogelijk zeg je en je steunt verder
De jongen vertelt je dingen over het front en je gelooft waarachtig dat het jouw jongen is, je bevende hand wil in zijn arm knijpen, maar hij neemt die hand in de zijne en je gaat mee met hem, naar den boer waar je eten voorgezet wordt, de jongen eet als een wolf maar jij kan niet eten
Morgen beginnen we te ruimen zegt die vreemde zoon die de jouwe is en de kerel meent het
Je kruipt beiden in het stro en als je inzwijmelt zie je weer die film de jongen slaapt direct
Het laatste beeld dat je ziet is een vader met zijn kleine jongen aan zijn hand. Dan begint er iemand te lachen en je ziet allemaal kleine jongens op je afkomen ze trappen op je neus, op je buik en schoppen tegen je kin. Een naakte vrouw komt afgelopen en vleit zich naast je neer in het stro maar je bent mis, 't is naast louis met zijn waterkop en dan iemand met een lange snor, zo lang dat je er je broek zoudt kunnen mee ophouden en die snor slingert zich rond het naakte vrouwenlijf en de andere helft rolt zich rond uw keel en kittelt in je oren warm en er schiet een scheut electriek in u oude body
Dan zijn er weer kleine jongens met aan hun hand allemaal vaders, maar zo'n kleine vaders, dat ze wel zakformaat lijken en de kleinen worden groot, een deel gaat vechten en een ander deel danst een rondedans, rond spierspikkelwitte vrouwenlijken waar bovenop een
| |
| |
stapel waterhoofden liggen. Er loopt nog water uit hun blauwe neuzen.
Dan is je jongen die van gisteren weer de jouwe is, en pa zei, daar met een kruiwagen en twee schoppen Hoe lang ben je nu al wakker geworden
Heb je wel geslapen?
Die zoon die wil dat kot weer opbcuwen, gans alleen
als je een schop puin op de kruiwagen werpt komt er een roze ding onderuit piepen, je staat er mee in je handen en je voelt het weer leven en gevuld worden onder je handen. René begint te fluiten en hij rolt zijn mouwen op, vlug berg je dat roze ding in je broekzak waar het begint te gloeien
Duwen aap grom je tegen jezelf, je staat hier te doen als een snotneus die heimelijk het wasgoed van zijn zusters gaat betasten als het buiten hangt en het tegen zijn wang wrijft.
Ben je niet beschaamd, je bent bijna zestig, je schopt en schept en je zoon fluit een soldatenlied seffens gaat die kerel nog zingen
Er komen twee boeren voorbij
georges sempels.
|
|