Tijd en Mens. Tijdschrift van de Nieuwe Generatie. Jaargang 1(1949-1950)– [tijdschrift] Tijd en Mens– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 209] [p. 209] William-Carlos Williams De lente en de rest DE OMARMING DER BLADEREN in de bomen het is een wereld zonder woorden zonder persoonlijkheid Ik zoek geen pad Ik ben stil met Zigeunerinnenlippen gedrukt op de mijne - Het is de kus der bladeren zonder het gif van slingerplant of netel, de kus van eikebladeren Wie een blad heeft gekust moet niet verder zoeken Ik klim door een baldakijn van bladeren en terzelvertijd daal ik neder Ook doe ik niets buitengewoons - Ik rijd in mijn wagen Ik denk aan voorhistorische grotten in de Pyreneeën de grot die men Les Trois Frères noemt. [pagina 210] [p. 210] Dertien manieren om een Merel te zien I. OVER TWINTIG BERGEN IN DE SNEEUW, Bewoog alleen Het oog van de merel. II. Ik had drie gedachten, Als een boom was ik, Waarin drie merels zouden zitten. III. De merel vlerkte in de herfstwind. Het was een stukje van de pantomime. IV. Een man en een vrouw Zijn één. Een man, een vrouw en een merel Zijn één. V. Ik weet niet wat het meest te minnen, De schoonheid van de buigingen Of de schoonheid van geheime gedachten, De merel, als hij fluit Of net erna. VI. De rijm hing aan het raam Met barbaarse bloemen. De schaduw van een merel Kwam er over en weer. Mijn weemoed Ontwaarde in de schaduw Een onontwarbare reden. [pagina 211] [p. 211] VII. O smalle mannen van Hadam, Waarom verheelt gij u gouden vogels? Ziet gij niet hoe de merel Langs de enkels wandelt, Van de vrouwen rondom u? VIII. Ik ken edele klanken, En heldere, dringende rijmen; Maar ik weet, ook, Dat de merel gesloten zit In wat ik weet. IX. Toen de merel uit het zicht vloog, Merkte hij de grenzen Van een der vele cirkels. X. Als zij de merels zagen Die in een groen licht baden, Zouden zelfs de hoeren der welluidendheid Hevig schreeuwen. XI. Hij reed over Connecticut In een glazen koets, Angst doorvlamde hem, Toen hij de schaduw van zijn paarden Voor merels had herkend. XII. De stroom is aan het bewegen. Nu zal de merel vliegen. XIII. Het was nacht de ganse dag. Het sneeuwde, Het zou nog sneeuwen. De merel zat In de cedertakken. Vorige Volgende