dering vast te stellen in de houding van de auteur; alleen heeft hij het ‘fait divers’ meer op het achterplan geschoven om een des te groter waarde aan het miesterie te kunnen geven. ‘Le Visionnaire’ is de geschiedenis van een armzalige, lijdende jongen, Manuel, die vlucht uit het gewoon dageliks leven waar hij niets anders ontmoet dan smart en tegenkanting, en die, door zijn geweldige verbeeldingskracht, zich een eigen, meer intens leven schept, zijn werkelik leven. Een oud kasteel met een toren, dat men kan zien van tussen de woud-dreven, wordt het vertrekpunt van de droom.
Dit alles doet onmiddelik denken aan het onvergetelik werk ‘Le Grand Meaulnes’ van Alain Fournier; al merkt men terstond, dat de eerste roman vlak het tegenovergestelde is van de twede. Twee verschillende visioenen op de wereld. ‘Le Grand Meaulnes’ één poëzie, tintelend van spontane hartstocht, met een ietwat fijne melankoliese stemming, doordrenkt van al het geloof, het schone, de gratie van een waarachtige jeugd. ‘Le Visionnaire’ daarentegen is één wanhoopsidee. Indien men ‘Le Grand Meaulnes’ positief zou heten, dan zou men verplicht zijn ‘Le Visionnaire’ negatief te heten.
Evenmin is dit werk, wat men er ook van denke, te vergelijken met ‘Les Enfants Terribles’ van Jean Cocteau, waar kinderen uitsluitend voor zichzelf een eigen wereld scheppen, een wereld die zij boven de reeële wereld plaatsen en waar de woorden niet langer de zelfde betekenis hebben. Deze kinderen zijn dichters. Zij uiten hun levensvreugd. Hun daad is niet langer meer een daad, zij is een waarachtig spel. ‘Le Visionnaire’ daarentegen is een personage dat de werkelikheid vlucht, een personage dat eindeloos wordt voorgedreven door de wanhoopsidee. Alleen, krachteloos, verloren temidden een onmenselike wereld die hem overheerst en verplettert, tracht hij het hatelik bestaan te vernietigen en schept in alles en door alles een ànder leven. Het is vooral in dit thema, waarin iets naklinkt van het surrealisme, die magiese kultus van alle donkere tendenzen, dat het onzettend fatalisme, dat leeft in gans het oeuvre van Julien Green, tot uiting komt: dit niew heelal, dit gedroomd heelal is zo afzichtelik als het àndere. Manuel is in het werkelik leven een teringlijder en is bovendien de prooi van verschrikkelike morele folteringen. Hij is er nooit in geslaagd, in het werkelik leven en in het aanschijn der mensen, ànders te zijn