Storm Louis De Bourbon
De storm zet op.
Over de zee hangt grijsheid als een nacht, een eindelooze chaos.
Tusschen Zeebrugge en Heist zijn de enkele visschershutten zwarte plekken in het opwervelende zand en de misthoorn van Knocke wordt een langgerekt, huiverend doodsalarm.
Hoeveel visschers voeren met hun logge, glimmend-geteerde kanen den schuimenden muil binnen van het ontembare zeedier.
Niets is meer heilig en vlekkeloos.
In deze strijd verliezen zich alle oerkrachten van hemel en aarde.
Ongeloof, bedrog, ontucht en dronkenschap verwaaien in één wervel van starre verschrikking, en er blijft niets dan de storm en de angst van vrouwen en kinderen op 't grauwe strand.
De zee is een open en donkere wond. En wanneer plotseling de wolken samenpakken tot een blind en woest dreigement en wanneer de wind onverhoeds een felle zweepslag striemt over de vlakke schuit, weet Jean Doreau niet, hoelang hij nog leven zal. Hij is de jongste en sterkste uit het kleine visschersdorp en altijd het verst in zee. En hij is pas drie maanden getrouwd met Josephine die, naar het zeggen van oude, gerimpelde visschers, 't mooiste kind is dat ooit werd gebaard tusschen Zeebrugge en Heist.
In nachten, wanneer de maan een lichte cadans spiegelt over de zee, zit hij met haar voor de hut en spreekt over de oogen van 't komende kind en over de zee en zijn nieuwe boot. En later, als Josephine slaapt, is hij onrustig in het gevoel van heel mooie en teedere dingen, die hij nooit begrijpen zal.
Maar nu. -
Juist als Jean Doreau zijn zeil wil reven, knapt de mast stuk als een stroostengel en werpt hem neer op het dek. De romp helt in het water. Jean grijpt 't einde van de mast, die zinkt, zinkt...
Josephine loopt onrustig van 't raam naar de deur en van de deur naar de oven.