kruisbeeld geknield, het dichte nabijzijn genoot van de Beminde, daar zij Hem in de geest aanschouwde, kwam de huisbezorger en zei:
- Jonkvrouw, aan de deur staan de mensen en klagen luide, dat vele duizenden trapganzen op de velden zijn neergevallen.
- Zeg, dat ze de vogelen verjagen.
- Dat heb ik hun gezegd, jonkvrouw. En ze hebben het beproefd. Maar steeds komen de vluchten terug nedervallen...
- Ze moeten de vogelen verjagen, herhaalde Amelberga, maar naar de stallen van het vee, om ze daarin op te sluiten.
De huisbezorger bracht die boodschap aan de wachtende landlieden. Maar ze vroegen, of de huisbezorger gek was geworden of hen in 't ootje nam. En de man antwoordde:
- Ik breng u trouw de woorden van de jonkvrouw over.
Nu waren de mensen zeer ontmoedigd want het scheen, of hun goede jonkvrouw hen bespotten wou. Er waren er, die zeiden:
- Hoe kunnen we de ganzen in de stallen drijven?
En ze werden bitter. Maar andere:
- Laten we toch maar op onze jonkvrouw betrouwen en haar gehoorzamen.
Dan gingen ze, maar moedeloos. En Geneyne, de gezellin van Amelberga, zag het. Ze liep hen na, en zei:
- Gij trage mensen, heeft de jonkvrouw u misschien een te lastig werk opgelegd? - Dan nog moest gij het doen. Zoveel te meer moest gij haar gehoorzaam zijn, in wat ze u nu bevolen heeft. Gaat, en drijft de vogelen in de stallen. - Zie, ik ben een vrouw, en ik zal de mannen vooruitgaan. Volgt me, en doet als ik.
Ze ging hen voor en kwamen op de velden. Het was één witte vlakte, zóveel vogelen zaten er. Geneyne begon ze één kant uit te jagen en de mannen deden als zij. De ganzen spraken niet, zoals in het Boek der Getallen verhaald staat van Balaäms ezel. Maar het scheen wel, of ze het verlangen van hun verdrijvers verstonden. Niet één opende zijn vlerken. Alle stapten in kudde gewillig vooruit met hangende kop en neergelaten vleugels. Geen enkele kwaakte. Ze schenen wel beschaamd over wat ze hadden misdaan. En door de deuren van de stallen drongen ze alle gewillig binnen, zodat ze daar gewoon opeengetast zaten. En zo geheel de nacht.
Maar 's anderendaags, als de lauden waren gezongen in de kapel, hoorde Amelberga hoe ze klagend kwaakten. En ze had medelijden.