De Tijdstroom. Jaargang 2
(1931-1932)– [tijdschrift] Tijdstroom. Tijdschrift voor kunst en letteren, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 283]
| |
Taal en Letteren
| |
[pagina 284]
| |
spektieven en blikken, een bezadigdheid in 't oordeel, eigen aan mensen van rijpe leeftijd, maar bovenal leert de geschiedenis kijken naar het leven van ons volk, ze maakt ons tot bewuste dragers van onze nationale kultuur, schenkt het reeds bereikte, wijst onze plaats aan en de aanknopingspunten voor onze eigen voortbouw. Laat ik hier voor meer verwijzen naar de brosjure van Van Duinkerken-Knuvelder (zie ‘De Tijdstroom’ no 10-1931). We moeten de samenstellers van ‘De Bloeiende Bongerd’ evenwel gelijk geven als ze zeggen, dat voor de normale mens de lit. van zijn tijd de belangrijkste is. De redenen daarvoor liggen voor de hand. De schrijvers steunen er op, dat de ll. moeten gebracht worden tot de ernstige lektuur van het gehele werk waaruit ze fragmenten of gedichten overnamen. Maar dan willen we even aanmerken, dat niet alle werken, door hen vermeld, in de handen behoren van de ll. voor wie hun bloemlezing is bestemd. Even wordt toch teruggegrepen naar het verleden, maar dan is het om daar de grotere waarde van het eigentijdse tegenover te stellen. Over tijdgenoten wil hier niet geoordeeld worden. Het enige kriterium voor de keuze was: het esteties gevoel. Aan hun theoretiese beschouwingen (trouwens zeer beperkt: over woordkunst, scholen en genres) willen de samenstellers geen bizondere waarde toegekend zien; zij dienen alleen tot enige oriëntering. Laten we wijzen op de zeer mooie foto's (waarvan belang verder aangetoond wordt) en ook (we zeggen niet meer: helaas, maar straks gaan we d'r bij vloeken, zooals Marsman!) op de armzalige bedeling van Vlaanderen. Slechts zes schrijvers waaronder Alice Nahon asjeblief. Maar kom, waarom zouden we klagen? Charles De Coster staat er ook! Daarmee is er ook voor de volgende in Nederland uitgegeven boeken op dit ‘hopeloze’ (?) tekort gewezen: het is een algemeen verschijnsel. Als tegenhanger van ‘De bloeiende Bongerd’ kiezen we ‘Onze Letterkunde’ van A. Gratam,Ga naar voetnoot(2) waar een groot belang wordt gehecht aan de geschiedenis. De drie delen zijn dan ook histories opgevat: I De Middeleeuwen, II Tot de Romantiek, III van de Romantiek tot heden. Op een bizonderheid willen we hier wijzen: de interfoliëring. | |
[pagina 285]
| |
Tegenover de bladzijden van het scheppend werk zijn witte bladen tussengevoegd voor dokumentatie en illustratie door de ll. zelf. Al te veel wordt het belang daarvan niet ingezien. Het is nochtans een probaat middel om de belangstelling van de ll. de schooltijd te doen overleven iets waar we maar al te vaak - helaas! - niet in lukken. Ook de illustratie wordt door de ll. zelf aangebracht, en in verband hiermede geeft de samenstelster adressen voor illustratiemateriaal. De leraars Ndl. taal moeten die maar eens inkijken voor vervollediging van de prachtige Atlas van De Vooys-Poelhekke, waarover we verleden maal spraken. Wat het histories gedeelte aangaat willen we er op wijzen dat uit ieder tijdvak de bizonderste figuren zijn naar voor gehaald, en de andere gezamenlijk besproken. Moderne bewerkingen en herdrukken zijn aangegeven. De schrijfster heeft haar eigen originele indeling der historie, die we niet anders dan gelukkig kunnen noemen. Spijtig maar, dat er na '80 geen plaats meer bleef voor bloemlezing, omwille van de uitgebreidheid der stof. We hadden toch liever een beperking dààrvan gehad, en dan geïllustreerd met scheppend werk. In het algemeen heeft Mevrouw Gratama op het voorplan weten te brengen wat jonge mensen meest interesseert, en de stijl van het historiese deel is in de vertellende trant gehouden, zodat het de ll. zeker boeien zal. Mevrouw Gratama staat met beide voeten in de praxis en haar werk getuigt van een grote liefde èn voor de schoonheid onzer literatuur èn voor de school. Want laten we niet vergeten dat histories-wetenschappelik-juiste en zelfs smaakvolle bloemlezingen of geschiedenissen daarmede niet altijd goede schoolboeken geworden zijn. En dat is ‘Onze Letterkunde’ zeker en vast. De ‘Nederlandsche Letterkunde’ van Frans BastiaanseGa naar voetnoot(3) loopt over vier delen. Hoofdzaak is klaarblijkelijk meer de scholen histories en kultuur-psykologies toe te lichten, dan het theoreties gedeelte te illustreren. We kunnen het enkel goedkeuren, dat zo 'n grote waarde aan de teksten wordt toegekend. Wat zijn de dragers van dat belangrijke deel onzer kultuur, de letterkunde, in een blote historie anders dan geraamten. Het bloeiend-levende vlees en de glans van hun ogen, zien we eerst in hun werk zelf. De bloemlezing is beredeneerd. Niet alleen wat estetiese waarde heeft werd opgenomen, maar ook wat | |
[pagina 286]
| |
door histories verband noodzakelik was en voor de vorm der lit. representatief. De indeling in tijdvakken is zo algemeen mogelik gehouden, wat door de pedagogiek zou veroordeeld worden, maar volkomen met de werkelikheid overeenstemt. De overgangen zijn meesterlik aangegeven. We staan geheel buiten het schoolboek. Ook de sociale, politieke en wijsgerige stromingen (bizonder dan de estetika) worden gevolgd, evenals de geschiedenis van de vorm. We zien onze lit. klaar in het kader van de Europese. Een uitgebreide lijst voor bronnen en studie-materiaal is aangegeven. De stijl is buitengewoon levendig en onderhoudend. Bastiaanse leeft in zijn werk. Hier hebt ge dan wel reeds een: maar... geraden. Hij is ook ten zeerste subjektief. Dat is zijn goed recht. Tekenend is daarvoor volgende zin bij de bespreking van Willem de Mérode: ‘Veel dat we liever niet accepteren’. Marsman maakt in zijn verzen ‘zonderlinge capriolen’. We vernemen zelfs dat Martien Beversluis de ‘inwendige verzekerheid heeft, te beschikken over een groot en eigen talent.’ Dat noemen we nu eens psychologiese behandeling! Verder is Bastiaanse blijkbaar akkoord met het oordeel van Aug. Vermeylen over de allermodernste Vlamingen na '18: ‘Waar ik ze begrijp, vind ik ze niet mooi, en heelemaal niet buitengewoon; waar ik ze niet begrijp laat ik het oordeel liever aan een ander over.’ Wat magertjes toch voor een historicus. Het ergerendst is Bastiaanse echter in zijn behandeling van de middeleeuwen. Hij schrijft: ‘Vindt men, door haar te lezen, de diepten waarvoor men huivert, de hoogten, waarop men duizelt en dreigt te bezwijmen van de Schoonheids ontroering die ons overweldigt? Het antwoord is: ‘neen’. Het is eigenlik tegen die ‘neen’ dat ik het heb. Bastiaanse is niet iedereen. En dan: Ruusbroec? Hadewych? om daarbij te blijven. Een Noord-Nederlander, die tevens niet kristelik voelt, staat ver van de Middeleeuwen, die waren: Vlaams en Kristen. Daarom moest een Pater van Mierlo daarover schrijven. Zeer zeker is de ‘Nederlandsche Letterkunde’ van Frans Bastiaanse geen schoolboek en dat niet alleen om zijn uitgebreidheid. Maar er zijn veel redenen om het in de handen van onze leraars in Ndl. taal te wensen. Als het maar met overleg wordt gebruikt en de noodzakelikheid van andere bronnen-konsultatie wordt ingezien.
(Vervolgt). |
|