- Te vroeg, ezel! bromt de merel opeens van uit de hoogte.
- Wat nu? Begint gij ook? zeurt de esch.
- Tuwiet! De einder schiet vol rozen! Wiet-Tureliet! fluit de merel.
- Halalala! guitigt een lijster vol pret.
- Hou je bek, ik zie nog geen steek! jammert de slak in haar schelp.
- Kom buiten, kom bui-ten! slijpt de lijster met een zotte fiorituur achteraan.
Een leeuwerik schiet uit een korenveld de lucht in:
- Ik jubel de zonne tegen! tiert ze, hooger en hooger, als een zegezang.
- Ben ik niet mooi? vraagt de bij aan het beekje, terwijl ze haar glinsterende vlerkjes streelt.
- O gij ijdeltuit, gij mooi dingetje van goud! babbelt het beekje haar toe.
- O zonne! Ik zie den einder als een zee van vuur! juicht de leeuwerik daarboven.
- Rept u wat, gezusters! pringelt een mug, we moeten klaar zijn om te dansen in de eerste morgenstralen!
- Ach, doe me geen pijn, smeekt een lelietje-van-dalen tot een bij; zie toch hoe ge mijn smetteloos kleedje befroezelt!
- O, maar uw hartje is zoo vol honig-goud! Laat me er toch van drinken! zoemt de bij.
- Heil! Heil! De zon! De heerlijke zon! breekt daarhoog de leeuwerik uit, in een glorieuzen zang van wonne.
En meteen beginnen al de vogels hun jubelend lied.
- Turelureliet! Mijn zonne! Mijn heil! fluit de merel.
- Suskewiet! Ei, gij die het ziet, zing nu mijn lustig lied! schatert de vink.
- Goud is mijn hart, van zonnelicht doorgloeid! kweelt de wielewaal.
Ieder wil zijn geestdrift joelen, allemaal te gelijk. De lijster overhelmt al de anderen met heur wilde zaligheid:
- Ik kus u van smaksmaksmak, mijn lieveke-lie...f! tiert ze luid, en smijt heur dwaze tatering lijk wirrelende karnavalpret.
- Koe, koeroe, waar is mijn verloren liefje, koeroe? klaagt de tortelduif in de diepte van het woud. Ge moet namelijk weten dat vroe-