Mijn onbezweken opponent,
In mijn vorig wederwoord heb ik de twee redenen gesteld waarom ik verkoos U het bewijzend antwoord, omtrent mijn beweringen, schuldig te blijven. U schermutselt dan toch verder, en poogt dit stukje af te maken met wat nietsbeduidende spot, en met de bewering als zou ik me, na mijn leugens en kwâjongensstreken, terugtrekken, en een reddende uitweg willen zoeken in een beroep op hulp bij den heer Eddie du Perron. De hulp van dh. du Perron kan ik nu eigenlijk in dit geval hier goed ontberen, ken hem trouwens heelemaal niet, en kan ook best vermoeden dat hij van ons wederzijdsch proza betreffende zijn uitlating, die ik heb gedurfd te onderschrijven, niets afweet.
Liever dan Uw stijlrijke brief door nog verdere zelfverdediging te laten volgen, die ik toch blijkbaar minder behoef dan U, wil ik er eens voorgoed komaf mee maken.
Ik onderschreef dus de bewering van dh. Eddie du Perron dat U Van Ostayen plagieert.
Laat me uw critisch stuk nemen ‘Wie roept daar Penalty’, gericht tegen de jongeren van ‘De Tijdstroom’. Buiten de citaten ontwikkelt U daarin drie beweringen die ik even aan het proza van Paul Van Ostayen toetsen wil.
Eerste bewering:
U zegt: ‘Wij verkiezen ‘speels steekspel’ omdat wij derwijze onmiddellik geisoleerd staan in het klassieke tuchthuis der ‘spielerei’.
Van Ostayen: hij heeft gezegd dat wij, na een korte tijdspanne van geloof in de mensheid dit geloof weer hebben verloren en tot een blote (lyriese?) ‘spielerei’ zijn overgegaan.
U praat na: In bedoeld tuchthuis zijn de bewoners weinig talrijk, doordat maar weinig stervelingen vrede nemen met de minderwaardige titel als ‘speleman’.
Van Ostayen: U hebt volkomen gelijk, mijne Heeren, ik amuzeer mij maar...
Tweede bewering:
U onthield: Al deze biechten die staan of vallen met de oprechtheid van de biechteling... (En verder) Binnen het gebied der dichtkunst staan deze ‘confessions’ toch als vondelingskens...
Van Ostayen: Moens biecht voortdurend, ik schakel het ‘con-