hij had nog de bloedstreep over zijn gezicht. Nu fezelden ze zachtjes en hielden mekaar nauw omstrengeld.
‘Die zoeken de stilte’ zei ik.
‘Nu ze zat zijn van geruchten’ zei de man.
We kwamen aan de Kattepoortbrug.
Donker, blauw-groen met lichte rimpels golfde het water; een eenzame lantaarn trok een lichtstreep over de breedte van den vloed en heel in de diepte bibberden enkele sterren.
De man bleef staan, met een breed gebaar wees hij naar de diepte. ‘Nu loopt mijn weg langs hier’ zei hij.
Vol ontzetting zag ik zijn donkere gestalte voorover hellen en ik hoorde onmiddellijk daarop een korten klets in het water.
Ik wou roepen en ik kon niet...
Rimpels cirkelden en liepen dood tegen de schraagblokken; in 't midden brobbelden luchtblaasjes als van visschen die naar lucht hapten.
Ik geloof dat de waanzin van dien man mij ook had aangegrepen; ik liep als gek de brug over, strompelde over het uitgestrekte lichaam van een dronkaard die zijn roes uitsliep, stond weer recht en holde voort.
Ergens hoorde ik enkele belabberde stemmen in lamentabel tempo zingen: ‘En als we... dood zijn... groeit er gras op onzen buik... gras op onzen buik... En als we dood zijn...’
Ik weet nog niet hoe ik dien avond ben thuis geraakt.
De man aan 't bureel had heel den tijd zitten luisteren met onverstoorde aandacht... Nu bekeek hij me met kleine, sluwe oogjes en tikte met den top van zijn vulpen tegen zijn duim.
‘Interessant...’ zei hij. ‘Heel interessant...’
Dan scheen hij een beslissing te nemen.
‘Toch heeft uw verhaal niets gemeens met den man wiens lijk gisteren werd opgehaald. Die is herkend, het is een sukkelaar die er een eind aan maakte omdat zijn vrouw hem bedroog.
Verbaasd keek ik op en wilde me verontschuldigen, boos op mezelven omdat ik gekomen was.
‘We moeten uw verhaal nader onderzoeken’ zei de kommissaris. ‘Wilt U morgen rond tien uur even weerkomen?’
‘Natuurlijk!’
Toen ik 's anderen daags weerkwam waren er buiten de kom-