Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 134
(2018)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 171]
| |||||||||||||||||||||
Frans-Willem Korsten
| |||||||||||||||||||||
1 Een Nederland om van te houdenSeptember 2016: ik begin met rond de tweehonderd eerstejaars letterenstudenten een collegereeks over Europese literatuur in haar relatie tot politiek. Een van de kernpunten daarin is de aard van geschiedenis, en hoe (on-)maakbaar die is. Aangezien een hedendaagse politieke kwestie blijkt te zijn dat nationale geschiedschrijving en nationaal besef moeten worden gestimuleerd, vraag ik terzijde of de studenten vinden dat Nederland, nu het eenmaal is gemaakt, moet blijven bestaan. Een dertigtal steekt de hand op. De rest vraag ik wat het alternatief is: opgaan in Europa, één worden met Duitsland, ons verenigen met Vlaanderen? Dat vinden ze allemaal wel prima; waarom niet? Ik vraag ten overvloede wie er zou willen sterven voor het vaderland: twee studenten; kinderen van militairen. Een week later leg ik deze uitkomsten in Rotterdam voor aan internationale studenten. De meerderheid is verbaasd, sommigen verbijsterd. Een Sloveense studente vindt het een bewijs dat ‘deze mensen’ geen benul hebben waar een land voor staat. Ik licht toe dat bijna alle studenten, net als zij, geboren zijn na het gewelddadig uiteenvallen van Joegoslavië tussen 1991 en 1995, maar dat de Nederlandse studenten slechts een vaag idee hebben van de verschrikkingen die daar in korte tijd plaatsvonden: de tweehonderdduizend doden, de geplande, massale verkrachtingen. Voor degenen die er weet van hebben, is het conflict gereduceerd tot een Nederlandse navel: Srebrenica. | |||||||||||||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||||||||||||
Het geringe belang dat de studenten stelden in Nederland, heeft een equivalent in desinteresse voor de Nederlandse taal, zoals dat bleek uit een rapport van de Taalunie uit 2012: ‘Jongeren, de Nederlandse taal en participatie’ (Van der Velden 2012). Blijkbaar zijn ‘Nederland’ en het Nederlands zo vanzelfsprekend dat het geen nader onderhoud behoeft. Het lijkt of een groot deel van de studenten veilig achterop op de fiets zit bij een verzorger die we vaagweg ‘de staat’ kunnen noemen. Waar die fiets heen gaat, is van geen belang zolang het maar veilig is, daar achterop. Dat je zou willen sterven voor je land maakt ze giechelig. De mannelijke erotiek van oorlog in Hölderlins Hyperion (1797-1799) is onbekend terrein.Ga naar voetnoot1 Hendrik (‘de grote onleesbare’) Conscience en de roemruchte Leeuw van Vlaanderen uit 1838 zijn een curieuze figuur en een vergeten tekst.Ga naar voetnoot2 Het volkslied ‘Wien Neêrlands bloed door d'aderen vloeit’, dat voor de introductie van het Wilhelmus voor korte tijd het Verenigd Koninkrijk moest binden, van 1817 tot 1830, maar daarna, langer dan het Wilhelmus tot op heden, tot 1932 functioneerde als volkslied voor het Koninkrijk der Nederlanden: het is een lied uit een radicaal andere wereld - een wereld van gisteren.Ga naar voetnoot3 Daarnaast, waarom zouden we het Nederlands intensief onderhouden als het Engels ook goed werkt? Jurist Wim Couwenberg zag dat als de bedreiging van de Nederlandse identiteit. Beknopt gaf hij het hele debat dienaangaande weer en beschreef zijn zorg omtrent de omgang met het Nederlands in zowel Ons Erfdeel als Civis Mundi. Hij sprak in dat verband over ‘taaleuthanasie’ (Couwenberg 2014; Couwenberg 2016). Zelfs aperte tegenstanders van nationaal besef of van nationale identiteit, zoals auteur Arnon Grunberg, lijken zich te herpositioneren in het hedendaagse krachtenveld, getuige Grunbergs ‘voetnoot’ in de Volkskrant van 11 februari 2017: Lang had extreemrechts het monopolie op vaderlandsliefde. Nu vind ik vaderlandsliefde smerig, maar dat helpt niet. Zij die van vaderlandsliefde houden, gaan rustig door met het bedrijven van die liefde. Er zijn ook mensen die anale seks smerig vinden, maar mensen die daarvan houden gaan er ook gewoon mee door, ook al zijn er hele bevolkingsgroepen tegen anale seks. Het wordt tijd dat weldenkende mensen zich anaal laten ontmaagden voor zover dat niet al is gebeurd, oftewel: vaderlandsliefde bedrijven. Zoals de heer Trump Amerika verzwakt, zo zal de heer Wilders, de pion van Poetin, Nederland verzwakken. Wie Nederland haat en veracht, ondersteunt Geert Wilders, de grote verachter van Nederland. Wie van Nederland houdt, bestrijdt Geert Wilders. Zo eenvoudig is het vandaag. (Grunberg 2017) | |||||||||||||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||||||||||||
Sites als GeenStijl, Blog of Reason en Veren of Lood respondeerden, het zal niet verbazen, dat Wilders de waarachtige natie-liefhebber is en Grunberg een kosmopoliet - al eerder scheldnaam voor Jood.Ga naar voetnoot4 Achter de woordenstrijd over wie de waarachtige liefhebber van het vaderland was, ging het om het soort land dat Nederland is of moet worden zodat men ervan kan houden.Ga naar voetnoot5 De politieke kernkwestie, die mijn vraag aan de studenten met de voetnoot van Grunberg verbindt, is waar ‘Nederland’ voor staat en of datgene waar het voor staat de moeite van het verdedigen waard is en iets is om van te houden, zelfs als het een ongemakkelijke vorm van liefde betreft. Ik stel de kwestie aan de orde om scherper te krijgen waar het ‘Neerland’ in de Neerlandistiek betekenisvol naar verwijst, en het moge duidelijk zijn dat ‘nationale identiteit’ niet mijn grootste zorg is. Een identiteit verdedig je niet. Het is omgedraaid: uit enigerlei verdediging blijkt waar iemand voor staat en geeft te kennen wat diens identiteit is. De kernvraag waarom of hoe men zou moeten houden van Nederland is op verschillende manieren aan de orde geweest, ofschoon niet altijd even expliciet gesteld, in relatie tot de Neerlandistiek sinds haar ontstaan in de laat achttiende, vroeg negentiende eeuw. De opkomst van een nationalistisch denken dat zijn weerslag kreeg op het academisch onderwijs in het Nederlands, gaat terug op Matthijs Siegenbeek, als heraut, die bijzonder hoogleraar werd in de ‘Nederduitsche welsprekendheid’ in 1800. Een ander markerend jaar is 1877, met de benoeming van Willem Jonckbloet als regulier hoogleraar in Leiden.Ga naar voetnoot6 Of we nu het eerste of het tweede ijkpunt nemen: het zijn amper zeven tot vijf generaties. Gedurende die generaties heeft de Neerlandistiek in haar bloeiperiodes steeds een ankerpunt gevonden in de politiek. Terugkijkend op het tntl-nummer uit 2004, ‘Hoe verder?’, samengesteld door Ernst van Alphen en ondergetekende, is dit politieke ankerpunt een blinde vlek, en dat geldt zowel voor de uitnodiging als de bijdragen (Van Alphen & Korsten 2004). Aan het eind van de inleiding stelden we toen: Het zal duidelijk zijn, er valt genoeg te doen. Voor wat betreft de noodzaak van de neerlandistiek: ieder acht die voor zijn of haar eigen vakgebied aanwezig, behalve [...] Fraeters. Zij acht het zeer wel mogelijk dat de neerlandistiek als aparte tak van sport zal verdwijnen - en waarom ook niet? (Van Alphen & Korsten 2004: 296) Die laatste opmerking klinkt onbekommerd, terwijl ondertussen de noodzaak waar eenieder zo van overtuigd is, niet nader wordt ingevuld. Dat er ‘genoeg te doen’ valt, klopt. Dat geldt altijd wel voor het wetenschappelijke veld. Misschien is een van de problemen van het huidige academisch werk wel dat we zoveel te doen hebben dat kernvragen uit beeld raken. In de woordenstrijd aangaande de vaderlandsliefde die zich rondom Grunbergs voetnoot afspeelde waren twee niet te veronachtzamen vormen van verlies ook in | |||||||||||||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||||||||||||
het spel. Tegenover elkaar stonden partijen waarvan er een het nostalgische verlangen kent naar een verleden dat nooit als zodanig heeft bestaan maar dat een beeld daarvan alsnog in het leven roept, en de ander verlangt naar een Nederland dat zich een beetje verloren voelt in het handhaven van een rechtstaat en dat weerstand weet te bieden aan manipulatie van buitenaf. Beide partijen staan voor radicaal andere vormen van politiek, en voor een radicaal andere invulling van datgene waar Nederland voor staat. De een wil de nationale grenzen sluiten (en beschouwt de Russische president Poetin als een bondgenoot of wordt door hem gebruikt in dat streven). De ander wil de grenzen openen, maar heeft dan wel een weerbaar land nodig tegen de machtspolitiek van iemand die niet alleen Nederland, maar ook Europa wil destabiliseren. Terugkijkend maar met een oog op heden en toekomst, wil ik de vraag die miste in het tntl-nummer van 2004 centraal stellen: de politieke. Hoe staat de Neerlandistiek in het hedendaagse politieke krachtenveld? Moet ze zich daar wel toe verhouden? Laat ik mijn antwoord verklappen. Ja, dat ligt in de lijn als de Neerlandistiek zich wil houden aan de politieke opdracht die haar hele bestaan mogelijk heeft gemaakt; dat kan als de Neerlandistiek maatschappelijk relevant wil blijven. | |||||||||||||||||||||
2 Allegorie voor de Neerlandistiek: het Franse plattelandHet Nijmeegse symposium dat in maart 2017 terugblikte op het tntl-speciaalnummer uit 2004, kreeg als titel: ‘Dreef de zwarte bui schaduwend voorbij?’ Dat was een allegorische titel, waarop het motto boven dit artikel een antwoord geeft: ‘So foul a sky clears not without a storm’. Het komt uit Shakespeares The Life and Death of King John en ik vond het geciteerd in Stefan Zweigs De wereld van gisteren. Dat is een niet-allegorische titel voor een boek dat het dramatische verlies van een wereld betreurt. Aangezien de titel van het Nijmeegse symposium allegorisch was, ben ik geneigd tot een allegorisch antwoord - terzijde latend dat een discipline die zich steeds opnieuw de vraag moet stellen hoe het er mee staat, daar misschien gewoon eens mee moet ophouden of haar lot moet omarmen.Ga naar voetnoot7 Laat ik de vraag naar het al dan niet voorbijdrijven van die ‘zwarte bui’ beantwoorden aan de hand van een nieuwe werkelijkheid die allegorisch kan worden gelezen. Ik wandelde zomer 2016 in Frankrijk een deel van een slechts nog als erfgoed bestaande pelgrimsroute die leidt naar Santiago di Compostella; een route die startpunten kent door heel Europa, ook in Nederland. Op een tocht van vierhonderd kilometer richting Limoges bleek de recent geredigeerde Franse gids met vaste frequentie achterhaald. Waar een alimentation was, of althans een plek waar je eten en drinken kon kopen, was die opgeheven. Waar een opstapplaats voor de bus lag, moest je een dag van tevoren bellen zodat een bus je verzekerd kon vervoeren; anders kwam ie niet, of kwam wel maar stopte niet. Dat restaurant-hotel moest hier zijn - toch? Het stond inderdaad nog wel gebladderd op de gevel, | |||||||||||||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||||||||||||
maar de ongewassen ruiten en scheef hangende gordijnen gingen naadloos over in gestapelde stoelen op een stoffige vloer. Het werd een vakantie met onverwachte slaapplaatsen, inclusief die op een gestaag leeglopend luchtbed onder een enkel dekentje in de koudste nacht van de zomer in honderd jaar. Sprekend met mensen uit de streken zelf, maar ook met Parijse vrienden, hoorde ik meerdere keren dezelfde metafoor: ‘la désertification rurale’, ofwel ‘de verwoestijning van het Franse platteland’ - in dit geval geen kwestie van ‘bodem’, maar de sociaal-culturele grond van het Franse bestel. De trek naar de stad is een mondiaal fenomeen, en is in Frankrijk versterkt door een convenant tussen de centralistische regering en de grote supermarktketens die met hun airconditioned hallen de plaatselijke bakkers, groentemannen, schoenmakers, slagers, en sigarenhandelaren om zeep hielpen en de sociale kern van dorpen en stadjes vacuüm zogen. Meer dan tachtig procent van de Fransen woont in urbaan gebied en kranten melden dat kleinere steden nu ook de noodklok beginnen te luiden, omdat hun een vergelijkbaar lot van leegloop wacht. Dat betreft bijvoorbeeld de stad Nevers, misschien bekend als een middeleeuws juweel, of uit Alain Resnais' film Hiroshima mon amour (1959) op basis van het script van Marguerite Duras. Nevers telt iets minder dan veertigduizend inwoners. Het Nederlandse Tiel heeft er evenveel, en Oss heeft ruim het dubbele, en dat zijn bepaald geen steden die bedreigd worden door leegloop. Terneuzen, de grootste stad in Zeeuws-Vlaanderen, met vijfenvijftigduizend inwoners, begint wel een eenzame kern te worden in leeglopend gebied. Het leeglopende Franse platteland is gemakkelijk allegorisch te duiden als de stand van zaken in de Neerlandistiek. De pelgrimsroute van de Neerlandistiek die ooit naar een cultureel of een spiritueel eindpunt leidde, is inmiddels een route die zo'n einddoel ontbeert, en zij wordt ook niet langer gebruikt door grote groepen gelovigen, maar door een kleine club jongeren die misschien nog van lezen houdt en een iets grotere groep zestigplussers met tijd om te lezen. De academische studie van de Nederlandse letteren wordt gevoed door een middelbaar onderwijs waarin 7 (zegge zeven) daadwerkelijk gelezen literaire werken in het hoger algemeen vormend onderwijs nauwelijks of niet haalbaar zijn. In januari 2016 werden de canonieke wateren nog weer eens beroerd door Christiaan Weijts (2016), die provoceerde met de titel ‘Die boekenlijst is misdadig, fuck de canon’ en die zijn respons kreeg van, onder anderen, Michelle van Dijk (2016) en Marc van Oostendorp (2016). Eerder leidde het canon-streven, financieel rijkelijk ondersteund en onder leiding van niemand minder dan Frits van Oostrom, tot vijftig canonieke vensters. Echter, toen PvdA-minister Plasterk die canonvensters officieel invoerde, in 2007, gebeurde dit zonder werkelijke financiële of waarachtige, dat wil zeggen blijvende cultuurpolitieke ondersteuning. Wat het onderwijs betreft liggen die canonvensters inmiddels ofwel in de opslag, of ze zijn hapsnap ingebouwd in het fragmentarisch bouwsel van geschiedonderwijs, waarvan de commissie Schnabel recentelijk vond dat het, denkend aan 2032, wel kan worden opgeheven als onafhankelijk vak.Ga naar voetnoot8 De canon is inmiddels officieel ondergebracht bij het Openluchtmuseum Arnhem, dat niet meteen doet denken aan Nederlands meest | |||||||||||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||||||||||
aantrekkelijke of vernieuwende museum, al doet het museum zijn best de Canon van Nederland interactief te maken.Ga naar voetnoot9 De energieke inzet van het museum hield vakdocenten uit de verzamelde universiteiten niet tegen om per manifest ‘bewuste geletterdheid’ te propageren, daarmee ongelukkigerwijs suggererend dat dit was om ‘onbewuste geletterdheid’ te keren.Ga naar voetnoot10 In dit geval ging dat vergezeld van een (uitgebreid) praktisch plan. De facto kwam dat neer op massale en grondige bijscholing van docenten Nederlands. Ook hier weer gold dat de benodigde gelden om de staat van het taal- en letterenonderwijs in de moedertaal werkelijk naar een hoger plan te tillen op alle niveaus van het onderwijs opnieuw ontbraken; en ze ontbreken nog steeds. Degenen die niet van cultuurpessimisme houden, kunnen hun allegorische toevlucht zoeken bij een neo-humanistische reactie à la Martha Nussbaum. Die gaan dan samen met haar de woestijn weer vruchtbaar maken. De studie van Letteren en Cultuur is immers ‘intrinsiek belangrijk’, ‘maakt de democratie mogelijk’ en ‘voedt een kosmopolitische houding van empathie’. Ik refereer aan studies als Cultivating Humanity (1997) en Not for Profit. Why Democracy Needs the Humanities (2010, alweer ge-updatet in 2016 vanwege de onstuitbare ontwikkelingen). Als onderdeel van de geesteswetenschappen is het Nederlands letterkundige veld dan van wezenlijk belang. Het is een visie die in kringen van hooggestemde naturen met instemming wordt ontvangen, getuige ook dat pleidooi voor ‘bewuste geletterdheid’. En laat ik me corrigeren: sarcasme is hier misplaatst. Slecht onderwijs in taal en letteren treft vooraleerst de lagere sociale klassen en berooft ze van de mogelijkheid tot emancipatie, berooft ze van een basale weerbaarheid, in woord en geschrift. In deze context is sarcasme dan wel weer ter zake wanneer betrokkenheid onder het genot van bitterballen wordt beleden maar niet in praktijk wordt gebracht, met het prijskaartje dat daarbij hoort. Wat de Nederlandse maatschappij stabiliteit en richting geeft, is voor een belangrijk deel de taal, het Nederlands. Opnieuw geldt dan de vraag: wat voor soort Nederlands moet dat wezen? En wat houden die maatschappelijke stabiliteit en richting nu precies in? Vraagt het, bijvoorbeeld, afgedwongen integratie in het kader waarvan iedereen Nederlands moet leren, of is het eerder van belang ‘de boel bij elkaar te houden’?Ga naar voetnoot11 Trouwens, wat de maatschappij evengoed bij elkaar houdt, is een goed functionerende consumptiemachinerie. Of wat Nederland bijeenhoudt is een rechtstaat, al heeft die betere tijden gekend. Misschien ook is de maatschappelijke binding een gevolg van gedeelde praktijken van samenleven in dichtbevolkte urbane gebieden die eeuwen teruggaan, waarbij enkele malen die samenleving op de rand van, of in reële burgeroorlog verkeerde. Het is een kunst | |||||||||||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||||||||||
in vrede samen te leven en het accepteren van verschil (en van een zekere urbane onverschilligheid ten opzichte van elkaar) is in dat verband een beter recept dat afgedwongen integratie. Een politiek pijnpunt heden ten dage is of het enkel en alleen de negentiendeeeuwse constructie van gemeenschappelijkheid moet zijn, in de vorm van de natiestaat, die nationale cultuur tot de kern van de politieke gemeenschap maakt. De nostalgie daarnaar is niet uitsluitend een rechtse fetisj, getuige het pleidooi in juni 2006 van de voorman van de Socialistische Partij (sp), Jan Marijnissen, voor de canonieke vensters en het Nationaal Historisch Museum. Dat museum bleek een onderwerp van Groot Nationaal Belang en werd dan ook door het toenmalige kabinet overgenomen. Niet meer dan vier jaar later, na een gepassioneerd begin, werd het koeltjes ontmanteld, op 27 oktober 2010, door staatssecretaris Cultuur Halbe Zijlstra. Als om het gat te vullen wordt recentelijk door mensen van allerlei signatuur geroepen om hernieuwde Bildung, ook zo'n negentiende-eeuws begrip.Ga naar voetnoot12 De restaurateurs slaan in dit geval over dat Bildung diepgaand nationalistisch en koloniaal was. De gebildete Duitse elite en de al even beschaafde elites van de rest van Europa slachtten elkaar niet alleen met overtuiging af op de Vlaamse velden, ze realiseerden ook elders hun slachtpartijen in de naam van beschaving. Of beter: zij die door Bildung hoogstaand waren geworden, gaven veelal opdracht aan arme en minder goed gebildete jongens om elkaar of anderen massaal af te slachten, in de waan dat ze hun leven gaven voor het geliefde vaderland. Nog eenmaal terug naar mijn allegorie: als we de allegorische lezing van de verwoestijning van het Franse platteland nog even doorzetten, dan ligt een vergelijking tussen de supergekoelde Franse supermarkten en coole superstudies voor de hand. Het gaat om studies als algemene letteren, cultuurstudies, theaterstudies, filmstudies, communicatiestudies, mediastudies, of de Engelstalige ‘Literary and cultural analysis ba’ aan de UvA. Het koel of cool zijn is geen garantie voor succes overigens: de ‘Literature and society ba’ aan de vu had een vliegende start, maar verwijlt al weer in de middenmoot. Wel is er een relatie tussen die grote studies en de terugloop in de Neerlandistiek in de afgelopen vier decennia. Ik begon mijn studie Nederlands in Utrecht in 1977 met tweehonderdvijftig eerstejaars, en dat was landelijk regulier, bij alle klassieke universiteiten. Vanaf eind jaren tachtig ging het, als betrof het Dantes afdaling in de hel, een ring lager, en nog een, en nog een, en nog een. Veertig jaar later is het landelijk totaal gezakt tot beneden de tweehonderd; in 2017 ontweken we ternauwernood de ondergrens van honderdvijftig eerstejaars Nederlands landelijk. Het smaldeel van eerstejaars studenten letteren schommelt dan landelijk rond de vijfenzeventig. Dat is niet direct reden tot zorg. In een optimistisch licht valt op dat studies die zich ofwel in het Nederlands of het Engels op enigerlei wijze verhouden tot taal of cultuur inmiddels duizenden studenten landelijk tellen, en dat is meer dan het totaal aantal studenten van de verenigde studies Neerlandistiek vijfen- | |||||||||||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||||||||||
dertig jaar terug. Vraag is alleen of die hoogopgeleiden Nederlands mogen gaan geven. Bij het Leidse iclon kan dat alleen als je Nederlands hebt gestudeerd, bijvoorbeeld. Uitgaande van de cijfers constateer ik dat de studie Nederlands en die der Nederlandse letteren er politiek en maatschappelijk gezien niet zo heel erg meer toe doet. Op de vraag of dat erg is, antwoordde Veerle Fraeters in 2004: ‘Welnee.’Ga naar voetnoot13 Kan die studie dus worden opgeheven of misschien terugkeren naar haar oerstaat als bijvak? Of is er een relevante, meer centrale en politieke taak voor deze studie weggelegd in de eenentwintigste eeuw? De werkelijke politieke kernkwestie vervat in mijn allegorie is in het geheel niet allegorisch, maar een mondiaal feit. Wereldwijd hebben urbane centra een grotere aantrekkingskracht dan het platteland. Daardoor is, zeker in Nederland, de aard van de natiestaat veranderd. Impliceert dit dan niet ook dat de functie van de Neerlandistiek daarmee is veranderd? | |||||||||||||||||||||
3 Urbaniciteit en de rol van het Nederlands daarinDe voormalige randstad, een naam verzonnen vóór de Tweede Wereldoorlog, gaf aan dat een groot agrarisch gebied omringd werd door stad, waarbuiten ook weer een groot agrarisch gebied lag. Dat zogeheten groene hart is nu gefragmenteerd groen, of het is overwoekerd door een dicht urbaan vlechtwerk: de sprawl van buitenwijken en rommelige industrieterreinen. Wat ooit randstad was, is een rad geworden met dikke spaken richting clusters: het zuidelijke - Dordrecht/Tilburg/Eindhoven; het oostelijke - Arnhem/Nijmegen; het noordelijke - Alkmaar/Almere/Lelystad. Blijft het westen over. Dat wordt in toenemende mate ingevuld met windparken die een dikke stroomspaak hebben naar dat urbane netwerk en waarvan al wordt verkend in hoeverre daar niet nieuwe urbane clusters kunnen worden gebouwd.Ga naar voetnoot14 Terwijl de spoorwegen de aard en functie kregen van een metrosysteem, terwijl de haven van Rotterdam (nog steeds een internationale topper) gezelschap kreeg van een van de grootste luchthavens ter wereld, veranderde de rest van Nederland in omringend land. Het gaat me hierbij niet om een kloof tussen Randstad en de rest. Daaromtrent ontstond toevallig een van die vele discussie-erupties in november 2017, waarin die kloof meteen maar een fopkloof werd genoemd.Ga naar voetnoot15 Ik bedoel het onderscheid beschrijvend. Als Nederlands urbane hart een rad is ge- | |||||||||||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||||||||||
worden, dan is het, in plaats van randstad, handiger te gaan spreken van ringland. Architectuurgigant Rem Koolhaas, die overal in de wereld iconische gebouwen neerzette in urbane massacentra, stelde: Het is inmiddels een cliché dat meer dan de helft van de wereldbevolking in de stad woont. Dat roept bij mij de vraag op: wat gebeurt er met de streken die achtergelaten worden? Die zijn toch een soort stiefkindjes. Er liggen daar totaal abstracte industriële plakken. Er is nooit zorgvuldig naar gekeken. Het platteland bevindt zich op een interessant kantelpunt. (De Lange 2013) Koolhaas heeft zijn gehele carrière graag daar bewogen waar weinig anderen bewegen. Onderwijl zijn de door hem gekozen termen ‘achtergelaten’ en ‘stiefkindjes’ ter zake, en duiden die alsnog een hiërarchie aan. Het is overigens niet dat er een principieel verschil bestaat tussen platteland en stad in de context van mondiale dynamiek, zoals Koolhaas meteen benadrukt. Die dynamiek is overal voelbaar en zichtbaar. Hoe dan ook: de Nederlandse Deltametropool - de voormalige randstad - is met zeven miljoen inwoners een van de grotere metropolen van Europa. Tellen we daar de noord-, oost-, en zuidkabels bij op, dan komen we uit boven de tien miljoen. Dat is op een totaal van zeventien miljoen inwoners een dominant geheel. Economisch behoort dit urbane netwerk tot de top 5 van Europa.Ga naar voetnoot16 Ecologisch gezien is het een afzonderlijk ‘urbaan district’.Ga naar voetnoot17 In België is de ‘Vlaamse ruit’ een vergelijkbare maar minder dichte conurbatie: Antwerpen, Gent, Brussel, Leuven - vijf miljoen inwoners op een totaal van iets meer dan elf miljoen. Geen terzijde: wat die achtergelaten, stiefkinderlijke regio's betreft: in 2014 stond 40% van de Nederlandse gemeenten op krimp, in 2013 was dat 50%.Ga naar voetnoot18 In 2015 bleek de krimp van ringland Nederland opeens afgenomen. Dat kwam, ironisch genoeg voor hen die een nationalistische cultuurpolitiek bepleiten, door de instroom en bewuste verspreiding van tweehonderdduizend immigranten. De urbanisering van Nederland is in de Neerlandistiek thematisch aangekaart, voornamelijk als een multiculturele kwestie. Toch is de mondiale ontwikkeling van vergaande urbanisering niet zomaar thema, zoals Arjan Appadurai beargumenteerde in Modernity at Large. Cultural Dimensions of Modernization (1990). In een debat in Amsterdam, januari 2004, verweet Paul Scheffer Appadurai dat zijn pleidooi voor stadspatriottisme moest leiden tot een fragmentatie van de samenleving, omdat het contract tussen voorouders en nageslacht dat in de natie is belichaamd (een gedachte van Edmund Burke) daarmee wordt verbroken.Ga naar voetnoot19 We kunnen ons allicht verliezen in schefferiaanse drama's en angsten, met voorouders en erflaters als nationaal-historische fetisj. Of we kunnen zeggen: ‘Oehlala, Koolhaas vindt het een cliché!’ Dat laat onverlet dat in 1950 wereldwijd rond zevenhondervijftig miljoen mensen in urbane centra woonden. Zes decennia later is dat vervijfvoudigd: boven de vier miljard in 2014 - 54% van de wereldbevolking. Terwijl de wereldbevolking met een factor 3 groeide, groeide de urbanisering met bij- | |||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||||||||||
na een factor 6. De vraag is hoe de Neerlandistiek zich hiertoe politiek verhoudt, wanneer ‘Nederland’ - of Vlaanderen - een entiteit is geworden die zich kenmerkt door de spanning tussen een geconcentreerd internationaal urbaan netwerk met een hoogst diverse populatie en een ring daaromheen met interessant, maar ook ‘achtergelaten’ land: agrarisch, deels stedelijk, maar zeker niet urbaan gebied. Dat is niet de enige politieke vraag. De Amerikaanse politicoloog Benjamin Barber schreef twee belangrijke studies over de verschuiving van politieke slagkracht van staat naar stad: If Mayors Ruled the World. Dysfunctional Nations, Rising Cities (2013) en Cool Cities. Urban Sovereignty and the Fix for Global Warming (2017). De Deltametropool is distinctief Nederlands, net zoals Parijs distinctief Frans is, de nummer 1 van Europa, Moskou, distinctief Russisch is, en de Vlaamse ruit distinctief Belgisch. Zowel in Nederland als België is echter het urbane netwerk niet langer het kroonjuweel of sluitstuk van een natiestaat. De Deltametropool is een van die centra waar internationale stromen doorheen gaan, van allerlei aard. Leo Lucassen, een van de deskundigen op het gebied van migratie, benoemde de migratoire stromen als ‘urbaan ademhalen’.Ga naar voetnoot20 Mensen uit andere continenten zoeken Europa niet vanwege idyllische plattelandsrust, ook al worden ze daarnaar toe gedistribueerd. Ze willen ademen in de urbane centra. Vol bleek het Frankrijk waar wij wandelden bepaald niet, en dat kwam omdat een merendeel van de mensen naar de urbane centra trok. Fransen en nieuw-Fransen van welke herkomst ook willen daarheen om er te leven. Het is die nieuwe status van de urbane centra die heeft geleid tot de conceptualisering van een nieuw soort burgerschap: niet zozeer de staatsburger, maar de ‘citadin’. Citadin is een term die sinds de late jaren zestig, beginnend met een studie getiteld Le droit à la ville - Het recht op de stad, werd uitgewerkt door de Franse filosoof en socioloog Henri Lefebvre. Dit recht op de stad betreft niet zozeer inwoners van natiestaten. Die hebben immers hun natiestaat. Het betreft alle inwoners van de stad, waar vandaan ook. Waar het Nederlandse ‘burger’ teruggaat op het Franse bourg, een omsloten en verdedigbare burcht, gaat citadin terug op cité dat weer teruggaat op civitas: een open staat.Ga naar voetnoot21 Appadurai schetste de hedendaagse aard daarvan door niet de burchtachtige natiestaat als dominant model te nemen, maar ‘-scapes’: ethnoscapes, mediascapes, technoscapes, finanscapes en ideoscapes. In dit nieuwe krachtenveld is het recht op de stad onderwerp van een politieke strijd, niet slechts in Frankrijk, maar in geheel Europa, en mondiaal. Het is een strijd die zijn beslag nog niet heeft gekregen, omdat die gaat om een andere politieke invulling van de burger, die staatsburgerschap combineert, of juist niet, met dat van urbaan subject. Lefebvre maakt overigens ook het onderscheid tussen ‘cité’ of ‘stad’ en ‘het urbane’. Etymologisch gezien gaat het eerste terug op een soort van samenleving en het tweede op een gebied waarbinnen een houding of stijl centraal staat. Het is een nieuwe versie van het door de Duitse socioloog Ferdinand Tönnies in 1887 geinitieerde verschil tussen Gemeinschaft en Gesellschaft, waarbij de een zich kenmerkt door een Wesenwille (een kwestie van aard) en het tweede door een Kür- | |||||||||||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||||||||||
wille (een kwestie van keuze). Tönnies schreef zijn studie om zich te verhouden tot de toen heersende Groβstadtfeindschaft en Agrarromantik: de vijandigheid aangaande het urbane leven en de verheerlijking van de landelijke natuur. Honderdveertig jaar later zijn de vijandigheid tegen het internationaal georiënteerde urbane centrum en de verheerlijking van het platteland nog steeds actueel. Naar de aard van het Nederlandse urbane netwerk en de durf om die verder te laten uitgroeien verrichte geograaf Zef Hemel de afgelopen jaren studie. Een veelzeggende titel in dat verband was ‘Voorbij antistedelijke sentimenten: naar een nieuwe grootstedelijke Europese familie’ (Hemel 2015). Opnieuw: wat is de rol van het Nederlands en van de Neerlandistiek in relatie tot die urbane centra en dat spanningsveld tussen internationale urbaniciteit en een meer nationalistische hang naar - letterlijk en figuurlijk - ‘landelijkheid’? | |||||||||||||||||||||
4 Nederlands als kern van cultuurpolitiek of als politieke taalOp 12 maart 2017 zond de vpro een aflevering uit onder de kop ‘wij-samenleving’. Het thema was: ‘Hoe wordt er politiek bedreven in een stad waar het politieke midden steeds verder lijkt af te brokkelen?’ Dit politieke midden was voor meer dan een eeuw een vanzelfsprekend Nederlands midden. De aflevering inspireerde me door de taal die deelnemers van zeer verschillende etnische komaf bij vlagen eloquent en politiek gebruikten. In dat verband kan ik de kwestie van de politieke rol van de studie van het Nederlands heel eenvoudig stellen aan de hand van twee nadere vragen:
Bijvoorbeeld de Nederlandse muzikale scene van rap- of spoken word-artiesten, ontkent het eerste en is een sprekende illustratie van het tweede. De gemeenschapsvormende werking van spoken word teksten accordeert soms nog met het idee van één ‘Neerland’, maar vaker staan die teksten, thematisch en talig, op gespannen voet met het construct van één Nederlandse natie en taal - of stellen ze beide ter discussie doordat ze eerder kiezen voor kleinere collectieven. In dit verband is het zinnig nog eens terug te gaan naar politieke taak van de eerder gemelde, eerst ingestelde leerstoel in Nederlandse welsprekendheid. Dit is wat Joost Kloek en Wijnand Mijnhardt dienaangaande melden: Volgens de overlevering zou de instelling van het eerste professoraat in de Nederlandse taal- en letterkunde een onmiddellijk gevolg zijn geweest van de omwenteling van 1795, toen de Staten-Generaal werden vervangen door de Nationale Vergadering van Burger-Representanten. De Staten-zittingen waren besloten geweest, de nieuwe volksvertegenwoordigers beraadslaagden in het openbaar. Zo kon een kritisch publiek niet alleen de debatten op de voet volgen, maar kon het ook constateren hoe weinig beschaafd de taal van vele afgevaardigden was en hoe schamel hun welsprekendheid. Het taalgebruik weerspiegelde de sociale en regionale verscheidenheid van de afgevaardigden en klonk daarmee de Hollandse bovenlaag vaak rauw en onverzorgd of zelfs kluchtig in de oren. Voor het eerst | |||||||||||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||||||||||
zou men zich hebben gerealiseerd dat er dan wel al geruime tijd een goeddeels gestandaardiseerde schrijftaal mocht bestaan, maar dat in de ene en ondeelbare nieuwe Bataafse Republiek de gesproken taal nog een bonte verscheidenheid van uitspraak, woordvormen en zinsconstructies kende. Om dit probleem radicaal op te lossen zou men besloten hebben een leerstoel voor het Nederlands in te richten en wel aan de meest Hollandse, dus de Leidse Universiteit. (Kloek & Mijnhardt 2001: 429-430) In zekere zin spiegelt dit fragment de huidige situatie, maar dan is ‘spiegelen’ bedoeld in een antithetische zin. Die ene en ondeelbare republiek, of democratie, is er al. Waar het nu om gaat is juist meer recht doen aan de verschillen - sociaal, regionaal, religieus of cultureel - in die ondeelbare en gevestigde entiteit. Waar het om gaat is Nederland te verklaren tot iets dat veel meer is dan de eenheid van de ‘bovenlaag’-elite. In dit kader is mijn term ‘politiek’ niet pars pro toto voor ‘Den Haag’ of ‘Brussel’, laat staan een indicatie voor passerende ministers of staatssecretarissen met leuke ideetjes. Politiek duidt de alledaagse strijd aan om verschillende werelden mogelijk te maken, om een bepaald soort van leven vorm te geven, en dat accordeert met wat denkers als Chantal Mouffe ontwikkelden in studies als On the Political (2005) en Agonistics. Thinking the world politically (2013), of Jacques Rancière, met Ten theses on politics (2001) en Dissensus. On Politics and Aesthetics (2010). Politiek is dan een aanduiding voor de manier waarop mensen zich met hun wereld realiseren of actualiseren, hoe ze zich emanciperen, of verzetten tegen vormen van overheersing. Dat kan een overheersing zijn door een politieke beroepsklasse die zichzelf heeft uitgeroepen tot de uitverkoren representanten van de staat, of door een economisch bestel dat onder het mom van maximale zelfontplooiing het totale leven op deze planeet, van mensen en alle andere wezens, precair maakt. Cultuur neemt aan die strijd deel, of sterker: maakt die mogelijk. Cultuur kan dus verwijzen naar een dominante ‘nationale’ cultuur, maar evengoed naar de verschillende culturen die in, of buiten, of naast die dominante cultuur vorm krijgen. In dat kader is het hedendaagse Nederlands deels een taal die door voorouders op nageslacht wordt overgedragen, maar zeker ook een taal die een attitude belichaamt die verschil mogelijk maakt, in niet-aflatende dialogen en vormen van discursieve strijd die niet gericht zijn op, en niet kunnen of hoeven komen tot ultieme consensus, belichaamd in een ‘nationale identiteit’, of een eenvormige nationale taal. Natuurlijk kan de Neerlandistiek nog lange tijd de Nederlandse taal en cultuur bestuderen en propageren conform haar negentiende-eeuwse politieke opdracht, of dat nu is als een veilige vorm van al dan niet verkapt erfgoedbeheer of een minder veilige vorm van nieuwe cultuurpolitiek die alle verschillen onderwerpt aan een nieuwe nationale en uniforme identiteit. Als het om erfgoed gaat kunnen we daar een moderne air aan geven door digitalisering: de digital humanities, die politiek gezien een beperkte relevantie hebben. Als het om een nieuwe, afgedwongen nationale identiteit gaat, kan dat overigens ook heel goed via digitale media. In dat geval helpt het om te zien wat er in China, Turkije, of Rusland gaande is, waar vormen van censuur worden ingezet die elke tegenstem moeten smoren. De Neerlandistiek kan zich ook proberen te verhouden tot een urbane attitude of stijl, in een maatschappelijke dynamiek die het Nederlands als de taal van een | |||||||||||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||||||||||
levendige politiek mogelijk maakt, die de Nederlandse letteren beziet vanuit de spanningen tussen culturele posities, tussen regio's, in relatie tot de onverenigbaarheid van werelden. Die onverenigbaarheid van politieke werelden is alleen werkbaar binnen de kaders van een samenleving. Het gaat dan niet langer om het Nederlands als een standaard die de kern uitmaakt van een cultuurpolitiek en waarin die taal metaforisch functioneert als een ui. In de woorden van de Taalunie: Om te beginnen is er een kern, de standaardtaal zonder meer, die bestaat uit woorden, uitdrukkingen, klanken, vormen en constructies die algemeen bruikbaar zijn in het publieke domein in het hele taalgebied en in alle situaties. Denk daarbij aan woorden als appel, hond, mooi, maar en spelen of uitdrukkingen als iemand de hand boven het hoofd houden of van een mug een olifant maken.Ga naar voetnoot22 Het beeld van een ui is veelzeggend, omdat het ondanks de schillen alsnog een sluitende eenheid veronderstelt met een vaste kern. Het verbeeldt een standaardtaal waaromheen andere varianten zich vouwen (dat het een beeld om te huilen is, zal de Taalunie wel niet hebben bedoeld). Indien we het veld van de Neerlandistiek analyseren in relatie tot het principiële onderscheid tussen de natiestaat enerzijds en het urbane of metropolige anderzijds, met als connotatie het onderscheid tussen gemeenschap en samenleving, en in relatie daarmee de strijd om een nieuw soort burgerschap, dan wordt onze analyse gehinderd door de dominantie van een negentiende-eeuws ui-model, waarin nationale cultuurpolitiek de grondslag vormt van de studie der nationale taal en letteren. Al de verschrikkelijke oorlogen in Europa van de afgelopen honderdvijftig jaar hebben afdoende bewezen dat nationalisme politiek georganiseerde massahysterie is - de voorbeelden daarvan liggen overigens niet alleen binnen Europa maar ook mondiaal voor het rapen. Geen misverstand: de organisatie van nationalisme, als negentiende-eeuws fenomeen, heeft Europa en de rest van de wereld zeker een vorm van politieke mobilisatie gegeven. Dat de politieke organisatie van de staat een cultuur-etnische kern kreeg, was alsnog een vorm van identiteitspolitiek, ook als we dat verbloemen door een term als ‘staatsnationalisme’. De droefenis van de zestiende en zeventiende eeuw, dat mensen elkaar massaal afslachten of verminkten vanwege religieuze overtuigingen, werd vervangen door de droefenis dat mensen elkaar over de kling joegen, in stukjes bliezen, verbrandden, of verstikten vanwege het feit dat ze ergens anders geboren waren, of uit andere ouders, of vanwege het feit dat ze anders oogden, of hun leven anders vormgaven. Ook al was in veel gevallen dat alles slechts voorwendsel om gewoon het winkeltje of de spaarrekening van de buren in te pikken, het gebeurde onder het zingen van een cultuur-etnisch ‘gloria’. Indien de zuivering niet gewelddadig plaatsvond, dan was het door afgedwongen integratie, die het resultaat was van collectieve disciplinering, die in het onderwijs mogelijk werd gemaakt door een standaardtaal en een standaardcultuur. In dat laatste vindt de Neerlandistiek haar eerste politieke grondslag, zowel in Nederland als in Vlaanderen. Opnieuw: in beide gevallen maakte de opdracht die de Neerlandistiek meekreeg niet alleen nationalisme mogelijk, maar ook emancipatie. Vlaanderen emancipeerde zich in nieuw zelfbewustzijn uit haar treuri- | |||||||||||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||||||||||
ge, half-onmondige staat ten opzichte van het toen dominante, rijkere Wallonië. In Nederland maakte de natiestaat emancipatie mogelijk van allerlei groepen die voorheen in hun regio gevangen zaten. In beide landen had die emancipatie wel een Janushoofd in relatie tot een kolonialisme waarvan de grote spurt niet eerder plaatsvond dan in de tweede helft van de negentiende eeuw. De installatie van gespecialiseerde leerstoelen Neerlandistiek in met name die tweede helft is geen toeval. De nationale taal werd standaard voor een mondiaal netwerk van appropriate, onderdrukking en staatscontrole, van Congo tot Nederlands-Indië. Na de Eerste Wereldoorlog en tot in de jaren vijftig van de voorgaande eeuw werd die eerste, nationalistische grondslag van de Neerlandistiek vergezeld, en soms overvleugeld door een politiek-maatschappelijke grondslag: de verschillende vormen van emancipatie in het kader van de christen- en de sociaaldemocratie. Me beperkend tot Nederland: de verzuiling van Nederland en de Neerlandistiek diende hier de profilering en emancipatie van arbeiders en katholieken. Meerdere zuilen worstelden nog wel met de emancipatie van vrouwen, maar vanaf de jaren vijftig en tot aan de jaren tachtig, toen het zuilenbestel omging, faciliteerde de Neerlandistiek verdergaande emancipatie voor vrouwen, of breder, de genderrevolutie, en hielp ze het culturele veld ontdoen van verstarde hiërarchieën, zoals de verstarde scheiding tussen generaties. De Wet op het voortgezet onderwijs, wvo, de Mammoetwet, die op 1 augustus 1968 zijn beslag kreeg, had algemene vorming als kerndoel, op alle niveaus, en binnen die algemene vorm speelde het Nederlands, en derhalve de Neerlandistiek, een primaire rol. De late jaren zestig en navolgende jaren zeventig van de vorige eeuw, in het Italiaanse veld ook wel de periode van het precario bello gedoopt, is de periode van ‘het ludieke’: het hoogtepunt en tegelijk de zwanenzang van deze ontwikkeling. De ijzeren kooi van de moderniteit, of wat Richard Sennett (2005) de 40-40 maatschappij noemde - veertig jaar lang veertig uur per week braaf werken waarna je een paar jaar pensioen mag vieren - werd hier aangevallen vanuit en met behulp van cultuur. In de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw is cultuur niet zozeer de Nederlandse cultuur, maar het ludieke speelveld van waaruit mensen proberen te ontsnappen aan een industriële dwangbuis: de opstand van de ‘homo ludens’. In plaats van boterhammen in de lunchtrommel biedt Fluxus, bijvoorbeeld, een Concert voor belegde broodjes (Kurhaus 1964). Die spelende mens is een kort leven beschoren als eind jaren zeventig weer eens crisis toeslaat, want crises drijven het kapitalistische systeem. Toch zal het er een worden met onverwachte effecten. De neoliberale revolutie die vanaf de jaren tachtig plaatsvindt, is een vaarwel aan de staat als Vader, en tal van publiek gegarandeerde instituties zullen vanaf dat moment uitbesteed gaan worden, op een of andere wijze, aan de markt. Wie vanuit de Geesteswetenschappen beweert dat de neoliberale attitude of marktwerking geen pas geeft in een academische context, of een gevaar vormt voor de studie van cultuur, heeft het politieke kernprobleem niet in beeld. Een staat die zich terugtrekt kan niet tegelijk de garantsteller zijn van een nationale cultuur. Het is hier van tweeën een. In de neoliberale context worden de geesteswetenschappen niet bedreigd door marktwerking, maar door het feit dat zij zich hebben laten beroven van hun politieke grondslag. De vraag is dus wat de politieke taak is van de Neerlandistiek in de huidige omstandigheden. Dat vraagt, nogmaals, dat helder is wat het ‘Neerland’ in ‘Neerlandistiek’ behelst. | |||||||||||||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||||||||||||
Toen in de negentiende eeuw de centrale vraag was wat de Nederlandse constitutie was in internationaal verband, was het antwoord: een eigen natiestaat. Als nu de centrale vraag is wat de Nederlandse constitutie is in internationaal verband, dan is het antwoord: een krachtig urbaan centrum met een eigen specifiek karakter, ademend door allerlei migratoire stromen, in omringende regionale gebieden. In relatie daarmee is de neoliberale revolutie niet alleen een afscheid van vadertje Staat, maar doet die zich voor in een Nederland dat politiek gezien basaal is veranderd in een urbaan centrum dat zich verhoudt tot verschillende regio's, nationaal en internationaal. De Neerlandistiek zal zich in dit kader ofwel fundamenteel moeten heruitvinden of gewoon kunnen fuseren met andere disciplines. De wetenschappelijke houding in het veld werd door Van Oostrom twee decennia geleden nog als volgt geschetst: De goegemeente van het vak lijkt zich voorlopig eigener beweging wel te bevinden rond het kampvuur van de historiserende benadering, waarvan nog altijd een behaaglijke gloed uitgaat. (Van Oostrom 1997: 65) Het was een beschrijving die mij in zijn apolitieke aard deed denken aan het liedje van Paul van Vliet: ‘Veilig achterop bij vader op de fiets’.Ga naar voetnoot23 Als dergelijke behaaglijke historisering nog steeds de kern is van de Neerlandistiek, dan ligt het voor de hand te fuseren met de discipline waar de Neerlandistiek zich ooit van afscheidde: de studie der geschiedenis, waarvan de Nederlandse geschiedenis en haar taal een onderdeel vormen. Wie over de Neerlandistiek wil denken in relatie tot de niet zozeer behaaglijk gloeiende, maar potentiaal laaiende vuren waarvoor we maatschappelijk staan, kan zich niet langer veilig wanen bij het kampvuur, of achter de rug van vadertje Staat. Er liggen wezenlijke taken voor. Om er één te noemen: Hoe kan een in veel opzichten conflictueuze en daardoor ook spannende maatschappij toch door een soort van ‘wij’ dynamisch en levendig bijeen worden gehouden? De verschuiving van randstad naar ringland, of de verandering van randstad in een internationaal urbaan rad, heeft gevolgen voor de Neerlandistiek indien ze een rol wil spelen in het huidige krachtenveld. Ze zou zich kunnen gaan richten op dynamieken tussen verschillende vormen en gebruiken van ‘het Nederlands’. Zo het dan nog om ‘het’ Nederlands gaat, dan is dat niet langer een instrument van standaardisering en disciplinering, maar van dialogisering, van profilering, van strijd en verschil.Ga naar voetnoot24 Ik stel het Nederlands hier voor als trefpunttaal of podiumtaal: een taal die het podium vormt waarop we elkaar politiek, dus in conflict, treffen - in het besef dat er veel is (meer dan taal) dat een ‘ons’ bijeenhoudt. Het zou wat de Letteren aangaat een andere geschiedschrijving opleveren als we die zouden schrijven vanuit dit perspectief. In dat kader zou Nederland, wat mij aangaat, iets zijn om voor te vechten, of om van te houden, als een entiteit die in staat is gebleken mensen voor vele eeuwen samen te laten leven in hun politiek, dat wil zeggen spannend, conflictueus, kleurrijk en slechts ten dele oplosbaar verschil. | |||||||||||||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||||||||||||
In dat kader is de oproep tot werkelijke diversiteit die zich inmiddels in tal van organisaties voordoet ook hier ter zake. Een vergadering van Neerlandici die niet zelf een vergaand kleurrijk gezelschap is, maar een dominant wit, is geen schande. Het is wel een niche, de niche misschien van een studie die zich historiserend warmt aan het vanouds bekende kampvuur. Voor wie de maatschappelijke vuren aan wil, is het een achterhoedepositie. Achterhoedes moeten er wezen, maar voor wie het front zoekt is een veel grotere diversiteit van wetenschappers een vereiste. Die diversiteit is een formele kwestie. Het is geen kwestie van ‘uitspreken over’, maar van formele verandering. Zo'n formele diversiteit kan alleen worden gerealiseerd in samenhang met een heldere politieke taakstelling; een werkelijk hedendaagse.Ga naar voetnoot25 | |||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||
[pagina 187]
| |||||||||||||||||||||
[Om privacyredenen is dit tekstgedeelte niet zichtbaar.] |
|