Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 129
(2013)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 346]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Marjolein Hogenbirk & Mike Kestemont
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1 InleidingMogelijk nog tijdens het leven van de dominicaan Jacobus de Voragine (ca. 1226-1298) vervaardigde een anonieme dichter de oudst bekende Nederlandse bewerking van de Legenda aurea, Jacobus’ wijdverbreide verzameling heiligenlevens. De Middelnederlandse titel wordt in de proloog genoemd: Der ystorien bloeme.Ga naar voetnoot1 Der ystorien bloeme is slechts overgeleverd in een enkel handschrift dat bewaard wordt in de Universiteitsbibliotheek te Leiden onder de signatuur Ltk. 191. Dit bekende convoluut bevat teksten uit diverse genres en van verschillende geografische herkomst. Na het eerste deel van de codex waarin de ridderroman Ferguut staat, vinden we in deel twee de oosterse liefdesroman Floris ende Blanchefloer van de dichter Diederic van Assenede en daarop volgt Der ystorien bloeme. Deze twee laatste teksten zijn deels afgeschreven door dezelfde kopiist.Ga naar voetnoot2 In de erop volgende delen van het convoluut zijn overgeleverd: de fabelverzameling Esopet, het religieuze traktaat Die bediedenisse vander missen en als laatste Die Dietsche doctrinale, een leerdicht dat door Jo Reynaert is toegeschreven aan de Antwerpse schepenklerk Jan van Boendale (Reynaert 2002).Ga naar voetnoot3 Der ystorien bloeme is, zeker in vergelijking met de andere klassiekers uit het convoluut, onderbelicht gebleven in het onderzoek. De tekst is slechts beschik- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 347]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
baar in een inmiddels verouderde editie van Oudemans uit 1857.Ga naar voetnoot4 Een nieuwe uitgave is door Geert Claassens aangekondigd in een artikel, waarin Der ystorien bloeme en zijn auteur nader getypeerd worden (Claassens 1996). Dat artikel is een van de zeldzame publicaties die integraal gewijd zijn aan de tekst.Ga naar voetnoot5 Mogelijk heeft het gebrek aan wetenschappelijke belangstelling te maken met de onbeholpen manier van rijmen in de tekst. Waar de twee latere Middelnederlandse vertalingen van de Legenda aurea de prozavorm van hun Latijnse bron overnamen, koos de dichter van Der ystorien bloeme voor gepaard rijmende verzen. De dichttechniek van de auteur heeft echter de nodige kritiek uitgelokt. Claassens noemt de bewerking ronduit ‘mislukt’, vanwege de beperkte stilistische capaciteiten van de dichter. Zoals wij ook hieronder nog zullen bespreken, gebruikte de anonieme dichter namelijk een ongekend grote hoeveelheid ‘stoplappen’ (versvullingen) om zijn rijmen te completeren. Frits van Oostrom (2006: 350) ging in Stemmen op schrift nog verder dan Claassens en betitelde de dichter als een ‘brokkenpiloot’. Hiermee heeft de dichter van Der ystorien bloeme een uitzonderlijke, maar nauwelijks benijdenswaardige plaats verworven in Van Oostroms literatuurgeschiedenis. In dit artikel willen wij ons nader richten op de anonieme dichter van deze merkwaardige tekst. Allereerst bespreken wij het profiel van de auteur zoals dat in het voorgaande onderzoek is ontwikkeld. Wij besteden daarbij bijzondere aandacht aan de proloog van het werk. Vervolgens nemen we, in navolging van Claassens, het taalgebruik van de dichter onder de loep. Uit eerder onderzoek (Hogenbirk 2009) is gebleken dat Der ystorien bloeme op dit punt overeenkomsten vertoont met het werk van Lodewijk van Velthem. Om te onderzoeken of de anonieme auteur werkelijk te verbinden is met deze Brabander, zullen wij de schrijfstijl van de anonieme ‘stoplappenkampioen’ achter Der ystorien bloeme vergelijken met die van andere contemporaine auteurs, onder wie Velthem. Het vernieuwende van onze aanpak is dat wij dit doen via een kwantitatieve werkwijze die is ontleend aan de computationele literatuurwetenschap. De inzichten die via deze weg kunnen worden verkregen, zullen wij combineren met aanvullende, meer traditionele literair-historische observaties. Met de nodige omzichtigheid zullen wij uiteindelijk de hypothese presenteren die wij op basis van dit onderzoek ontwikkelden, om niet ongewild de indruk te wekken dat slechts op schrijfstijl gebaseerde attributies zonder problemen zijn. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2 Het profiel van de auteur in de proloogHet is voor de Middelnederlandse letterkunde uitzonderlijk dat een dichter in de proloog de titel van eigen zijn werk noemt én toelicht: Dese ystorie, dit heileghe werc,
Dichte wilen* een clerc, eertijds, voorheen
Ende bid den lesere, dat hijt noeme
In dietsche: der ystorien bloeme.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 348]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Des der ic mi wel vermeten,* hierover durf ik wel te beweren
Dat wel met rechte also mach heten,
Want die rechte* ystorie es, meest wezenlijke, waarachtige
Hoe die heiligen (des sijt gewes)
Vor ons leefden in erdrike,
Ende lieten exemple waerlike
Ons [...] (vs. 1-11)
Hoewel de aanduiding clerc (vs. 2) geen ondubbelzinnige profielaanduiding van de Middelnederlandse dichter is en deze verzen ook door een kopiist gedicht kunnen zijn, gaan we er - mede op grond van parallelle prologen - van uit dat de Middelnederlandse dichter hier aan zichzelf refereert als clerc, een weinig specifieke aanduiding.Ga naar voetnoot6 Ook het dialect geeft weinig houvast voor de nadere identificatie van de dichter. De taal van de overgeleverde redactie van de tekst vertoont zowel (West-) Brabantse als Oostvlaamse kenmerken.Ga naar voetnoot7 De titel heeft procope van de h bij ystorien, wat zou kunnen duiden op een Vlaamse herkomst, maar deze kan vanzelfsprekend ook teruggaan op een ingreep in de titel door een Vlaamse afschrijver. Ondanks de anonimiteit waarin hij zich hult, maakt de auteur verderop in de proloog een zelfbewuste indruk. Zo reflecteert hij bijvoorbeeld op zijn eigen werk. Hij vermeldt dat hij zijn tekst in corte warachteghe tale (vs. 31) gevat heeft, omdat vroede liede (vs. 32) een dergelijk taalgebruik weten te waarderen. De anonieme dichter maakt daarmee duidelijk dat het hem niet alleen gaat om waarachtigheid, maar dat voor zijn publiek ook de verteltrant belangrijk is, en dan met name de beknoptheid van het vertelde. Bij lezing valt op dat de auteur zich aan zijn voornemen gehouden heeft. Zijn verhaal legt de nadruk vooral op het handelen van de personages en maakt daardoor dikwijls een nogal jachtige indruk. Nadere bijzonderheden en uitweidingen zijn schaars, en als zij te vinden zijn, geeft de auteur onmiddellijk aan dat hij zich dergelijke uitstapjes eigenlijk niet kan veroorloven. Aan het slot van de proloog blijkt dat de auteur een duidelijk werkplan voor ogen had. Voor de organisatie van zijn verzameling heiligenlevens koos hij niet voor een ordening volgens het kalenderjaar, zoals in zijn bron, maar voor een indeling in vier categorieën in evenzoveel boeken: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 349]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dierste es der apostele leven
Omdat si int beghin waren vercoren
Setticse int beghin hier voren;
Dandre sijn die martelaren;
Terde der confessore scaren;
Tvierde van magheden ende van vrouwen,
Die gode na-volchden in trouwen. (vs. 54-60)
Voor zover bekend, is alleen het eerste boek overgeleverd met de levens van de apostelen. Eén mogelijkheid is dat de auteur zijn oorspronkelijke blauwdruk niet heeft kunnen of willen voltooien. Claassens leverde in zijn belangrijke artikel verschillende argumenten voor deze hypothese (1996: 112). Een van de redenen voor het afwijken van het oorspronkelijke plan zou te maken kunnen hebben met de gebrekkige stilistische kwaliteiten van het werk, die het onderwerp uitmaken van de volgende paragraaf. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3 De stijl van de dichterDe dichter presenteert zijn tekst in gepaard rijmende verzen en plaatst het werk daarmee in de traditie van omvangrijke historiografische en heilshistorische werken als de Spiegel historiael. Dit werk kent ook een indeling in vier delen, ware het niet dat Lodewijk van Velthem, vrijwel direct nadat hij Maerlants Vierde Partie had voltooid, begon met het schrijven van een Vijfde Partie. Het is opvallend dat de nadruk in de apostellevens in Der ystorien bloeme ligt op het verhalende karakter ervan, en, zoals gezegd, vooral op de actie. Zo wordt er in elk van de twaalf hoofdstukken benadrukt waar de apostelen heen reizen, hoe ze afrekenen met de heidenen die hen tegenwerken en hoe ze mensen genezen en uit de dood opwekken. Minder aandacht krijgt de boodschap die hieraan verbonden is. Door deze nadruk op actie krijgt de tekst een episch karakter, dat nog wordt versterkt door de vele adverbiale bepalingen die op snelheid duiden. Zo wordt het woord saen, dat vrijwel altijd in rijmpositie voorkomt, maar liefst 77 keer als ‘stoplap’ (noodrijm) gebruikt. Een aurale receptiewijze, zoals genoemd in de tekst - het horen en horen lesen (vs. 36 en vs. 50) - lijkt prima bij deze tendensen te passen. Net als andere dichters gebruikt de klerk vaak formulaire standaardformules om zijn verzen te vullen. Het gaat dan om nadrukformules (bijvoorbeeld des sijt gewes), bronverwijzingen (alsict las, etc.), waarheids- en historiciteitsclaims (bijvoorbeeld overwaer, des gheloeft) en, zoals Claassens (1996: 114) het noemt ‘expliciteringen van de spreekakt’, als ic segge u en als ghi selt horen. Deze formulaire uitdrukkingen hebben in negen van de tien gevallen alleen de functie van stoplap. In een passage van twintig verzen uit het laatste apostelleven, dat van Mattheus (vs. 3130-3144), dat een slordige en ietwat afgeraffelde indruk maakt, wijst Claassens maar liefst tien van zulke stoplappen aan. In de rest van de tekst zijn nog meer van dergelijke passages te vinden (Claassens 1996: 113). Hiernaast zijn er ook bijzonder veel onzuivere rijmen in de tekst te ontdekken; dikwijls vormen twee identieke woorden een rijmpaar (rime riche). Claassens toont aan dat de dichter niet alleen zeer vaak zijn toevlucht zocht tot die stoplappen, maar ook | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 350]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat hij beperkt was in zijn keuzes. Eindigt een woord op -es, dan volgt er meestal een nadrukformule op gewes of de waarheidsclaim sijt seker des. Wanneer de laatste syllable van een rijmwoord - as is (wat bij veel van de eigennamen het geval is in deze tekst), dan kiest de dichter vaak voor: sijt seker das of alsict las. 41 keer op 4300 verzen eindigt was op las. Dit gaat zelfs zo automatisch dat de auteur als moet toevoegen om een volgend rijm op hals mogelijk te maken. Hierdoor onstaat de houterige zin: [...] alsict las als (Claassens 1996: 115). De rijmvullingen sonder sparen, sonder waen en sekerlike worden ook veel gebruikt, alsook de stoplap wetic wale. Hierboven is al het frequente voorkomen van adverbiale tijdsbepalingen genoemd, zoals saen, al te hant, daer naer, te dien stonden, sonder beiden/sparen (Claassens 1996: 116). Vooral bij lastige rijmen grijpt de dichter van Der ystorien bloeme zonder probleem terug op een vast arsenaal aan stoplappen. Hierdoor zal de tekst in de voordracht op veel plaatsen hortend en stotend hebben geklonken, wat Claassens ertoe brengt te veronderstellen dat het publiek of de opdrachtgever de auteur bij een tussentijdse voordracht zal hebben teruggefloten. Toch kan men zich afvragen of de vele stoplappen in dit werk door een luisterend publiek wel als storend zullen zijn ervaren. Ze kunnen ook een gevolg zijn van een streven naar een getrouwe weergave van de bron. Joost van Driel (2012) laat bijvoorbeeld zien dat de esthetische dimensie van literatuur niet voor iedere auteur even belangrijk was. Van Driel beticht bijvoorbeeld Jan van Boendale van een zekere onverschilligheid ten aanzien van stijl en schoonheid, het ging hem namelijk om de ethiek, al geeft de Brabander wel aan dat er ‘pointelijc’, nauwgezet en nauwkeurig, verteld moet worden. Hier lijkt Boendale zich op een lijn te plaatsen met de anonieme dichter van Der ystorien bloeme, die immers ‘corte warachteghe tale’ propageert. Van Driel geeft een citaat uit de Brabantsche yeesten, waarin Boendale veertien stoplappen gebruikt om dertig regels te dichten (Van Driel 2012: 127-128) en ook in Der leken spiegel zijn vergelijkbare passages te vinden. Veel van dergelijke stoplappen vindt men ook in Der ystorien bloeme of in het oeuvre van Lodewijk van Velthem, die eveneens werkte met (Latijnse) bronnen in proza. Van Driel (2012: 126-133) geeft aan dat Boendale zijn verzen mogelijk eerst in een tussenversie als proza heeft vormgegeven en zijn werk vervolgens kan hebben voltooid door de rijmen met stoplappen aan te vullen. Meer auteurs van onder andere rijmkronieken lijken deze techniek te hebben gehanteerd. Janssens (1988: 96-97) stelt tenslotte, dat het juist met het oog op de voordracht nuttig moet zijn geweest om verzen niet te overladen met informatie. De schijnbare redundantie in de stoplappen kan dus wel degelijk een receptieve functie gehad hebben en moet dus niet noodzakelijk geduid worden als brevet van onvermogen. De stoplappen kunnen gezien worden als een tegemoetkoming aan het publiek, dat het verhaal bij een voordracht mogelijk makkelijker kon volgen, enerzijds door de beperkte informatiedichtheid van de tekst, anderzijds omdat het optreden in veel gevallen verbonden is aan de inhoud van een tekst (bijvoorbeeld waarheidsclaims). Stoplappen werden in een voordrachtssetting wellicht trouwens als minder storend ervaren dan onregelmatige rijmen.Ga naar voetnoot8 Het is daarom moeilijk om een hedendaags esthetisch oordeel te extrapoleren naar de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 351]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
contemporaine middeleeuwse waardering voor het werk. Claassens vergelijkt daarom de dichttechniek in Der ystorien bloeme met een grote reeks andere dichters. Interessant bleek onder meer de vergelijking met het oeuvre van Lodewijk van Velthem, die, zo blijkt ook uit het onderzoek van Hogenbirk (2009), gebruik maakte van een vergelijkbaar arsenaal aan formulaire uitdrukkingen. Ook Velthems oeuvre heeft daarom een veeleer laatdunkende waardering uitgelokt in de literaire kritiek. Wij zullen de vergelijking met Velthem verder uitbouwen in de volgende paragraaf. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4 Lodewijk van VelthemLodewijk van Velthem was behalve kroniekschrijver ook dichter van Arturverhalen. Nadat hij de Vierde Partie van de Spiegel historiael had voltooid en er een ca. 28.000 verzen tellende Vijfde Partie aan had toegevoegd, heeft hij Maerlants dubbelroman Historie van den Grale en Merlijn van een vervolg voorzien. Deze Merlijncontinuatie, zoals dit vervolg in het onderzoek wordt genoemd, voltooide Velthem naar eigen zeggen op witte donderdag in het jaar 1327.Ga naar voetnoot9 Zijn naam is ook verbonden met het Haagse handschrift K.B. 129 A 10, de fameuze Lancelotcompilatie. In deze ‘schatkamer’ aan Middelnederlandse Arturromans heeft een anonieme compilator verschillende reeds bestaande Middelnederlandse rijmteksten bewerkt en via overgangspassages met elkaar verbonden. Verschillende onderzoekers vermoeden dat deze anonieme compilator Lodewijk van Velthem moet zijn geweest. Zijn naam staat immers als een soort colofon vermeld op het laatste perkamenten blad van het handschrift (fol. 238r). Een belangrijk argument voor de toeschrijving aan de Brabander is gebaseerd op stilistische overeenkomsten tussen de teksten die aan de compilator toegeschreven kunnen worden en het werk van Velthem. Het gebruik van stoplappen speelt hierbij een grote rol. In haar reeds genoemde onderzoek heeft Marjolein Hogenbirk (2009) gezocht naar taaleigenaardigheden van de compilator van de Lancelotcompilatie om deze te confronteren met het taalgebruik van Lodewijk van Velthem en andere, contemporaine auteurs. Het doel van het artikel was te bezien of onderzoek met nieuwere, digitale middelen zoals de Cd-rom Middelnederlands (1996), meer duidelijkheid zou kunnen brengen in een van de meest gecompliceerde auteurskwesties op het terrein van de Middelnederlandse letterkunde. In het artikel worden verschillende stilistische aspecten van Velthems taal onder de loep genomen, zoals de frequentie van een aantal adverbia van tijd en plaats (‘snelle woordjes’, zoals saen), nadrukformules, een opvallend rijmpaar en een aantal andere specifieke taaleigenaardigheden, waaronder een overgangsformule. Dit verkennende onderzoek leverde een aantal interessante tussentijdse conclusies op. Allereerst bleek, zoals eerder betoogd is, dat auteurs als Velthem niet altijd dezelfde stijl hanteren in hun werken: zo is de Merlijncontinuatie uitzonderlijk wat betreft het grote aandeel nadrukformules en waarheidsclaims. Ten tweede is het opvallend dat Middelnederlandse auteurs grotendeels dezelfde stijlregisters hanteren en dezelfde stoplappen gebruiken als Velthem en de compilator. Kijkt men echter naar de eigenlijke fre- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 352]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
quentie van deze uitdrukkingen, dan vallen individuele verschillen op tussen de dichters. De belangrijkste uitkomst was dat dit onderzoek geen argumenten tegen de Velthem-identificatie heeft opgeleverd. Sterker nog: verschillende argumenten pro maken het nog waarschijnlijker dat Velthem en de compilator een en dezelfde persoon zijn. Bij twee observaties uit dit eerdere onderzoek zullen we in dit artikel langer stil staan. Uit Hogenbirks onderzoek bleek dat de Cd-rom een belangrijke nieuwe mogelijkheid bood om het lastige Velthem-probleem tot een oplossing te brengen. Nieuwere methoden, gebaseerd op kwantitatief stilistisch onderzoek zouden, zo veronderstelde zij, meer betrouwbare resultaten kunnen opleveren. Dat ook de auteur van Der ystorien bloeme bij een dergelijk onderzoek betrokken zou moeten worden, is misschien wel een van de meest verrassende resultaten van Hogenbirks verkenning: op verschillende momenten in het onderzoek bleek dat het taalgebruik van de anonieme dichter ‘heel dicht bij dat van Velthem en de compilator ligt’ (2009: 62; ook 55).Ga naar voetnoot10 Zo bleken bijvoorbeeld de relatieve frequentie van het adverbiale saen en de nadrukformules sijt seker des en sonder waen in rijmpositie, erg vergelijkbaar met die in Velthems oeuvre, maar afwijkend van de frequenties bij andere auteurs. Bovendien bleek de dichter van Der ystorien bloeme een variant van een zeer zeldzame overgangsformule te gebruiken die ook bij de compilator en Velthem voorkomt (Hogenbirk 2009: 67). Dit lijkt een geval van wetenschappelijke serendipiditeit: het bereiken van een onverwacht, maar tegelijkertijd waardevol onderzoeksresultaat, terwijl men eigenlijk op zoek was naar iets heel anders (Dunbar & Fugelsand 2005). De vergelijking met Velthem vormt daarom een boeiend uitgangspunt voor verder onderzoek, waarin wij verkennen of stylometrisch onderzoek inderdaad nieuwe inzichten kan opleveren over het auteurschap van Der ystorien bloeme, en in het bijzonder over de relatie van de tekst tot het oeuvre van Velthem. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5 Stylometrische auteursherkenning met rijmwoordenIn zijn recente promotie-onderzoek heeft Mike Kestemont (2013) bestudeerd of het mogelijk is om met computationele middelen meer zicht te krijgen op het auteurschap van anonieme Middelnederlandse werken. Hij ging hiervoor te rade bij de ‘stylometrie’: de kwantitatieve studie van schrijfstijl. Binnen deze zijtak van de Digital Humanities verricht men momenteel veel onderzoek op het gebied van kwantitatieve auteursherkenning. Onderzoekers in dit veld hebben weinig aandacht voor verschijnselen die worden geanalyseerd in de meer traditionele stilististiek, zoals zeldzame syntactische zinswendingen of in het oog springende woordkeuzes. Stylometrici hechten veeleer belang aan ‘functoren’: de kleine groep hoogfrequente elementen in een taal die doorgaans juist niet de aandacht van taalgebruikers trekken. Daarbij valt te denken aan functiewoorden (zoals lidwoorden en voorzetsels) of andere elementen (bijvoorbeeld flectie-uitgangen) die veel functionaliteit, maar weinig echte semantiek in zich dragen. Deze woorden | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 353]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn door hun goede spreiding en hoge frequentie niet alleen aanlokkelijk voor kwantitatief onderzoek, zij blijken ook betrekkelijk onafhankelijk van de inhoud of het genre van een tekst. Dit maakt hen in principe geschikt voor de studie van auteursstijl over de grenzen van genres en onderwerpen heen. Ook tegen vervalsing en imitatie schijnen functoren trouwens relatief goed bestand, aangezien (onder meer psycholinguïstisch) onderzoek heeft uitgewezen dat ook - al dan niet kwaadwillige - epigonen vaak onbewust voorbijgaan aan de minder opvallende aspecten van een tekst. In een toegankelijke boekpublicatie, The Secret Life of Pronouns, heeft Pennebaker (2011) recent nog de uitzonderlijke eigenschappen besproken van functoren voor de (computationele) tekstanalyse. De toepassing van deze recent ontwikkelde inzichten uit de stylometrie op middeleeuwse teksten is jammer genoeg allesbehalve vanzelfsprekend. De manuscriptcultuur waarin middeleeuwse teksten werden geconcipieerd en overgeleverd, zorgde voor een relatief grote tekstuele instabiliteit. Het stond kopiisten en compilators namelijk redelijk vrij aanpassingen aan te brengen in de leggers die zij overschreven, gaande van eenvoudige ingrepen op het niveau van orthografie of dialect tot minder onschuldige interferenties met de oorspronkelijke stijl van een tekst. Bij het gebrek aan een betrouwbare kritische editie waarin editeurs het uitzicht van - de zelden overgeleverde - auteursexemplaren trachten te benaderen, blijft het vaak onduidelijk welke elementen in de overgeleverde tekstgetuigen nog teruggaan op de oorspronkelijke auteur. Het pioniersonderzoek van onder meer Karina van Dalen-Oskam en Joris van Zundert (2007) heeft dan ook terecht tot grote voorzichtigheid genoopt: teksten van dezelfde auteur die werden bewaard in handschriften van verschillende kopiisten kunnen onderling grote stilistische verschillen vertonen. De omgekeerde reserve geldt natuurlijk voor teksten die overgeleverd zijn in een afschrift door één en dezelfde kopiist, maar die wel op verschillende auteurs teruggaan. De Amsterdamse hoogleraar Herman Brinkman formuleerde in zijn inaugurale rede ‘tien geboden’ of criteria waaraan teksten moeten voldoen, wil men ze aan een geldige stylometrische vergelijking kunnen onderwerpen.Ga naar voetnoot11 Een van die geboden was dan ook de ‘eenheid van kopiist’. In zijn proefschrift zocht Kestemont (2013) een benadering om deze, toch sterk beperkende voorwaarde te omzeilen, aangezien het leeuwendeel van de Middelnederlandse werken niet uit een afschrift van dezelfde kopiist bekend is. Eén woordcategorie bleek bijzonder interessant in dit opzicht: rijmwoorden. De meerderheid van de Middelnederlandse poëtische teksten is overgeleverd in een gepaard eindrijm - dit in scherp contrast met de situatie in het buitenland. Al eerder is door onderzoekers benadrukt hoe stabiel dit eindrijm moet zijn geweest in de overlevering van teksten. Aangezien men de rijmwoorden in een tekst moeilijk kan veranderen zonder een deel van de tekst te moeten omgooien, blijkt uit parallel overgeleverde afschriften dat afschrijvers deze woorden meestal ongemoeid lieten (Van den Berg 1986). Als kopiisten al raakten aan de rijmwoorden in hun exemplaren, bleven hun oppervlakkige ingrepen veelal beperkt tot de schrijfwijze ervan. Rijmwoorden werden tot voor kort | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 354]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vooral uitgebuit in lokaliseringsonderzoek, aangezien de dialectale kleuring van sommige rijmcombinaties nogal dwingend in de richting van een specifieke ontstaansregio kan wijzen. Kestemont (2013) heeft onderzocht of rijmwoorden even bruikbaar konden zijn voor stylometrisch onderzoek naar auteursherkenning. Daarbij stelde hij zich een belangrijke uitdaging, die ook hieronder nog uitgebreid aan bod zal komen. Rijmwoorden zijn doorgaans inhoudswoorden en behoren niet zelden tot woordsoorten als werkwoorden of naamwoorden. Dergelijke woorden hebben een veel sterkere semantische lading dan de functoren die stylometrici voor moderne teksten meestal in aanmerking nemen. Dat betekende onvermijdelijk dat het met rijmwoorden relatief moeilijker zou worden om dezelfde garanties te bieden inzake de inhoudsonafhankelijkheid van stilistische analyses. Toch bleek het onderzoek hier niet geheel kansloos: een statistische studie (Kestemont e.a. 2012) demonstreerde dat het voorkomen van rijmwoorden, net als gewone woorden, beregeld is door een belangrijke regelmatigheid: er bestaat namelijk een kleine groep rijmwoorden die heel erg vaak voorkomt, terwijl er een veel grotere groep rijmwoorden veel minder frequent wordt gebruikt. De rijmvrager vader roept in de Middelnederlandse epiek haast steevast de rijmgever algader op, terwijl de derde persoon enkelvoud es in het oeuvre van veel Brabantse dichters bijna onveranderlijk rijmt met gewes. Vaak hangt het voorkomen van deze hoogfrequente noodrijmen of stoplappen samen met het optreden van bredere formulaire patronen, waartoe dichters door rijmdwang hun toevlucht zochten, zoals nadrukformules, bronvermeldingen of historiciteitsclaims. Ook rijmwoorden die nauw zijn gelieerd aan dergelijke stilistische patronen, zijn in dit opzicht interessant. In de secundaire literatuur is reeds vaak opgemerkt dat stoplappen en andere ‘rijmvulsels’ veelal betrekkelijk weinig inhoud hebben, hoewel zij, zoals boven is betoogd, wel degelijk een verhaaltechnische functie kunnen hebben. In Van Driels recente definitie bijvoorbeeld (2007: 19 e.v.), is het zelfs een karakteristiek van deze rijmconstructies dat zij omwille van hun beperkte semantische reikwijdte de inhoudelijke voortgang van een verhaal niet ondersteunen. Zij konden zelfs volledig worden weggelaten in de test die hij in dit verband voorstelde (ibid.). Dit bracht hem uiteindelijk tot een vernietigend esthetisch oordeel over dit stijlverschijnsel. Uit deze observaties volgt dat veel hoogfrequente rijmwoorden tot op zekere hoogte dezelfde eigenschappen vertonen als de functoren in moderne teksten: zij zijn hoogfrequent, goed gespreid en niet volledig, maar meestal wel relatief onafhankelijk van de specifieke inhoud van een verhaal of passage. Uit verschillende kwantitatieve experimenten die werden uitgevoerd op teksten van bekende auteurs bleek dat de hoogfrequente rijmwoordenschat van teksten vaak betrouwbare indicaties levert aangaande het auteurschap van teksten, zelfs in die mate dat men anonieme werken - indien zij lang genoeg zijn - kan pogen toe te schrijven aan de (al dan niet bij naam bekende) auteurs van andere teksten. Uiteraard moet men dergelijke, onvermijdelijk nogal experimentele resultaten met de nodige scepsis benaderen in afwachting van meer, ook traditioneel filologisch onderzoek. Toch is nu reeds duidelijk dat digitale technieken interessante perspectieven bieden voor een innovatieve benadering van ons literaire erfgoed, bijvoorbeeld op het vlak van auteurschap. Hieronder zullen wij enkele van de door Kestemont besproken technieken toepassen op Der ystorien bloeme, vanzelfspre- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 355]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kend met de bedoeling om een beter zicht te krijgen op het auteurschap van deze anonieme tekst. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6 ClusteranalyseVoor de analyses die wij hieronder beschrijven, maakten wij gebruik van een aantal digitaal beschikbare edities. Tenzij anders vermeld, zijn deze edities afkomstig van de Cd-rom Middelnederlands. Zoals gezegd, zullen wij onze analyses beperken tot de rijmwoordenschat in deze teksten. Hoewel deze woordcategorie betrekkelijk resistent was voor verbastering, hebben afschrijvers soms wel de schrijfwijze van deze rijmwoorden aangepast. Om alle kopiisteninterferentie uit te schakelen, hebben we er in navolging van vroegere studies voor gekozen om de rijmwoorden van een lemma of ‘hoofdvorm’ te voorzien via speciaal daartoe ontwikkelde software (Kestemont e.a. 2010). Al de gerapporteerde tellingen werden vervolgens uitgevoerd op files die slechts de opeenvolgende lemma's van de bewuste teksten bevatten, zodat slechts de onderliggende rijmwoorden zelf, en niet de oppervlakkige schrijfwijze ervan het resultaat konden beïnvloeden. Een beperkt aantal rijmwoorden kreeg evenwel in plaats van hun echte lemma's een sterk vervaagde aanduiding van hun woordsoort, om te voorkomen dat zij al sterk inhoudsafhankelijk zouden zijn (telwoorden kregen bijvoorbeeld het label Numb en eigennamen het label PrName). Voor al onze analyses maakten wij gebruik van een verzameling scripts (‘Stylometry with R’) voor het statistische software-pakket R. Zowel deze software als de scripts zijn online beschikbaar (Eder, Kestemont & Rybicki 2013).Ga naar voetnoot12 De figuren 1 t/m 3 beelden het resultaat uit van een hiërarchische clusteranalyse: een dergelijke methode zal de overeenkomsten en verschillen tussen de verschillende samples in een stylometrische analyse eenvoudig trachten weer te geven in een boomdiagram. Het idee is dat groepen teksten waarvan de rijmwoordenschat grote gelijkenissen vertoont op een laag niveau in de boom zullen worden samengevoegd (rechts in het diagram), en dat deze ‘clusters’ slechts later (meer naar links), op een hoger niveau in de boom zullen worden verbonden met andere clusters, waarop zij dus minder lijken. De lengte van de (verticale) lijnstukken tussen de vertakkingen stelt zo bij benadering de stilistische afstand voor tussen de individuele tekstsamples of groepen daarvan. Deze geometrische metingen worden hier trouwens gebaseerd op Burrows' Delta (2002), een inmiddels klassieke maat om de stilistische afstand tussen twee werken te berekenen. Standaard leveren clusteranalyses niet de meest fijnmazige resultaten op voor auteursherkenning, vooral omdat de top-down variant (die wij ook hier gebruiken) vooral geïnteresseerd is in het onderscheiden van grote, grove groepen observaties in de data. Toch biedt een clusteranalyse in veel gevallen een interessante visualisatietechniek voor de eerste verkenning van een corpus. Een vroege toepassing van deze methode voor auteursherkenning in de medioneerlandistiek is te vinden bij Croenen (2005). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 356]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Lancelotcompilatie (en aanverwante Arturteksten) vormen vanwege de overeenkomsten die Hogenbirk (2009) heeft aangetroffen, een startpunt voor een analyse van de mogelijke gelijkenissen in schrijfstijl tussen de compilatorverzen en Der ystorien bloeme (afgekort als Bloem). In de eerste analyse vergeleken wij daarom:
Wij verdeelden deze teksten in niet-overlappende samples van telkens 2000 opeenvolgende rijmwoorden. De clusteranalyse baseerden wij vervolgens op de relatieve frequentie in deze samples van de 50 rijmwoorden die globaal gesproken het meest frequent waren in deze groep teksten uit het corpus. Zo proberen wij tot een betrouwbare analyse van de hoogfrequente rijmwoordenschat in deze teksten te komen.
Fig. 1 bevestigt grotendeels onze verwachtingen. Ten eerste valt op hoe de samples uit een en hetzelfde werk de neiging vertonen om eerst met elkaar clusteren en pas daarna het gezelschap van samples uit andere teksten op te zoeken, hetgeen de stilistische eenheid van de afzonderlijke werken schijnt te bevestigen. Toch is deze observatie niet absoluut, want er is bijvoorbeeld een uittreksel uit Que dat zich bijna onopgemerkt mengt onder de Lan-samples. Heel duidelijk is dat er zich een grote tweedeling in dit materiaal voordoet: onderaan het boomdiagram vinden we een cluster van de drie kernteksten; alle aan Velthem gelieerde werken bevinden zich echter in de bovenste groep vertakkingen in het diagram. Dit clusterdiagram vormt een bevestiging van de onder vakgenoten gangbare opvatting dat de compilator niet de oorspronkelijke dichter is van de kernteksten en bovendien niet grootschalig heeft geïntervenieerd in de stijl van deze teksten.Ga naar voetnoot14 Bovendien reveleert de analyse de grote stilistische affiniteit tussen enerzijds Velthems historiografische verzen en die toegeschreven aan de compilator: samples uit deze werken vormen immers een hecht cluster. Het is duidelijk dat beide samples uit Der ystorien bloeme alvast wat betreft dit subcorpus aan teksten het sterkst verwant zijn aan Velthems verzen: deze mengen zich in het boomdiagram uit Fig. 1 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 357]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Fig. 1 Een hiërarchische clusteranalyse van de 50 meest frequente rijmwoorden (na automatische lemmatisering) in Der ystorien bloeme (Bloem), de kernteksten uit de Lancelotcompilatie (Lan, Que en Doe), Velthems Voortzetting van de Spiegel historiael (SpH), Velthems aandeel in de Burgsteinfürtse Merlijn-roman (Stein) en de zogenaamde ‘compilatorverzen’ uit de Lancelotcompilatie (Compil). Samples (hier van 2000 rijmwoorden) die sterker op elkaar lijken, worden op een lager niveau (meer naar rechts) in de boom verbonden dan (groepen) samples die minder op elkaar lijken.
immers onder de andere samples die men aan de Brabantse priester-dichter toe-schrijft. Ook opvallend is Velthems Burgsteinfürtse Merlijn-tekst: deze tekst gedraagt zich in stylometrische analyses steevast als een statistisch buitenbeentje of outlier door zijn grote rijmarmoede. Hoewel we de tekst om die reden verder niet zullen betrekken in ons betoog, is het opvallend dat Velthems Merlijncontinuatie in dit boomdiagram nog relatief dicht bij zijn elders overgeleverde werk staat. Naast de Lancelotcompilatie vinden wij vanzelfsprekend relevant vergelijkingsmateriaal in de andere teksten uit het Leidse convoluut waaruit wij ook Der ystorien bloeme kennen. In de clusteranalyse uit Fig. 2 betrokken wij daarom ook drie andere teksten uit handschrift Leiden, U.B. Ltk. 191: Ferguut (Ferg), Floris ende Blanchefloer (Fb) en de Dietsche doctrinale. Over het auteurschap van dit trio teksten is al veel inkt gevloeid. Hoewel Kuiper in zijn proefschrift (1989) vurig betoogd heeft dat de Ferguut door twee verschillende auteurs werd gedicht, is die opvatting nauwelijks overgenomen in het recente onderzoek. Wij zullen deze auteurskwestie in dit artikel daarom laten rusten en Ferguut slechts zijdelings als vergelijkingsmateriaal inzetten, zonder expliciet rekening te houden met de mogelijkheid van een dubbel auteurschap. Floris ende Blancefloer werd blijkens de proloog gedicht door ene Diederic van Assenede, een dichter die traditioneel wordt gelijkgesteld met de gelijknamige Oostvlaamse klerk die we uit administra- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 358]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Fig. 2 Een hiërarchische clusteranalyse van de 50 meest frequente rijmwoorden (na lemmatisering) in Bloem, SpH, Compil en drie teksten uit handschrift Leiden, UB, Ltk. 191: Ferguut (Ferg), Floris ende Blancefloer (Fb) en Boendales Dietsche doctrinale (Doc). Samples van 2000 rijmwoorden.
tieve bronnen kennen.Ga naar voetnoot15 De Dietsche doctrinale (Doc) wordt door verschillende onderzoekers (zie Reynaert 2002) tot het oeuvre van Jan van Boendale gerekend. Boendale was een streek- en tijdgenoot van Velthem en staat, zoals hierboven al betoogd, net als Velthem bekend als gebruikmaker van veel stoplappen. Ook hebben zijn werken een vergelijkbare moralistisch-didactische strekking als Der ystorien bloeme. Bestuderen wij de samples van 2000 woorden die worden afgebeeld in het boomdiagram in Fig. 2. Opnieuw maakt de analyse duidelijk dat de Bloem-verzen qua hoogfrequente rijmwoordenschat veel dichter staan bij Velthems oeuvre dan bij de andere teksten uit het Leidse convoluut. Dat Boendales Doc-samples overigens pas op een relatief hoog niveau in de boom bij de samples uit Fb en Ferg (die overigens opvallend dicht bij elkaar staan) worden gevoegd, is trouwens eerder geruststellend wat betreft de betrouwbaarheid van deze analyse als het op auteursherkenning aankomt. Een derde veeleisende, maar zeer zinvolle confrontatie wordt gevisualiseerd in Fig. 3, een clusteranalyse die naast, opnieuw, Velthems verzen en Der ystorien bloeme ook een aantal andere contemporaine werken van Brabantse origine in het onderzoek betrekt:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 359]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Fig. 3 Een hiërarchische clusteranalyse van de 50 meest frequente rijmwoorden (na lemmatisering) in Bloem, SpH, Compil en volgende, aanverwante teksten: Heelu's Woeringenkroniek (Woe), de Grimbergse Oorlog (Grim), de Roman van Limborch (Limb) en Boendales Der leken spiegel (Ls). Samples van 2000 rijmwoorden.
Het boomdiagram in Fig. 3 ligt minder in de lijn van de verwachtingen: hoewel de samples uit Grimb, Limb en Woe zich duidelijk van Velthems verzen verwijderen, zien we dat de samples uit Der leken spiegel (Ls) heel dicht aankruipen tegen die van zijn streekgenoot, maar vooral dat de samples uit Der ystorien bloeme volgens deze analyse sterker verwant zouden zijn aan Boendales werk - althans aan een specifiek deel daaruit, de aaneensluitende samples 5, 6 en 7 - dan aan de compilatorverzen en Velthems oeuvre. In principe zou Jan van Boendale, Velthems | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 360]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
streek- en tijdgenoot, ook Der ystorien bloeme hebben kunnen dichten. Daarom moeten wij deze stilistische toenadering verder uitdiepen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7 HoofdcomponentenanalyseClusteranalyse is niet de enige techniek uit de stylometrie die wij hier kunnen toepassen. Fig. 4 biedt een strooidiagram dat het resultaat is van een Principal Components Analysis (Hoofdcomponentenanalyse of Pca), een veelgebruikte techniek uit de multivariate statistiek (Binongo & Smith 1999), waarmee wij onze analyses kunnen uitdiepen. Opnieuw vertrekken we van de relatieve frequenties van de 50 vaakst voorkomende rijmwoorden. Ditmaal wordt echter geen boomstructuur opgebouwd, maar een strooidiagram waarin de samples worden voorgesteld als stippen in een vlak. Deze voorstelling vormt als het ware een ‘samenvatting’ van de belangrijkste variatie die zich in de geanalyseerde data voordoet. Hoewel het dus om een vereenvoudigde voorstelling gaat, blijkt dat men het auteurschap van teksten vaak betrouwbaar uit een dergelijk strooidiagram kan aflezen: teksten of stippen die zich in elkaars nabijheid bevinden zijn vaak geschreven door dezelfde auteur, terwijl de meetkundige verwijdering tussen twee (groepen) stippen vaak impliceert dat er meerdere auteurs in het spel zijn. Voor de pca weergegeven in Fig. 4 hebben we het trio Grim, Limb en Woe uit de vorige sectie weggelaten, omdat dit duidelijk geen sterke affiniteit heeft met ons kerncorpus. Wel betrekken we opnieuw de compilatorverzen, Der ystorien bloeme, Velthems aandeel in de Spiegel historiael, samen met de aan Boendale toegeschreven Lekenspiegel, Dietsche doctrinale, Jans Teesteye en Melibeus (de laatste drie worden respectievelijk afgekort als Doc, JT en Mel). De samples worden in dit diagram weergegeven aan de hand van donkerzwarte lettergroepen. De positie van het tweede sample uit Der ystorien bloeme wordt bijvoorbeeld aan de hand van de lettergroep Bloem-2 weergegeven. De horizontale spreiding van de samples in dit diagram (d.w.z. de oppositie tussen links en rechts, die bepaald wordt door de belangrijkste ‘component’ in het model) suggereert een onderscheid tussen Velthems werken en die van Boendale: de compilatorverzen en de SpH-samples bevinden zich immers vooral links van de horizontale stippellijn door de oorsprong, terwijl Boendales samples uit Der leken spiegel, Jans Teesteye en de Dietsche doctrinale vooral aan de rechterkant zijn uitgestrooid. Beide Bloem-samples verwijderen zich echter naar boven toe, tezamen met ten minste één onderdeeltje van Der leken spiegel. Net zoals in Fig. 3 valt het afwijkende sample 7 op. Met pca kunnen we ook visualiseren hoe de frequenties van specifieke rijmwoorden het eindresultaat hebben beïnvloed. In Fig. 4 vinden mét een visualisatie van de ‘ladingen’ van de 50 meest frequente rijmwoorden (in het lichtgrijs) waarop deze pca gebaseerd is. We zien dat de positie van beide Bloem-samples, maar ook Ls-7, wordt veroorzaakt door een vijftal uitschieters, oftewel de lichtgrijze lemma's die het hoogst gepositioneerd zijn: lezen, zien, dag, zijn en vinden. Dat is vooral interessant omdat deze lemmata sterk gelieerd lijken aan een zeer beperkt aantal specifieke rijmcombinaties zoals las (lezen): was (zijn) of dach (dag): sach (zien). Dit diagram werpt de vraag op of de gezamenlijke verwijdering van Bloem-1, Bloem-2 en Ls-7 in Fig. 4 wel door een identiek auteurschap | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 361]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Fig. 4 Een hoofdcomponentenanalyse van Bloem, SpH, Compil en Boendales Der leken spiegel (Ls), Dietsche doctrinale (Doc), Jans Teesteye (JT) en Melibeus (Mel). De samples (van 2000 rijmwoorden) worden als donkerzwarte lettergroepen afgebeeld; de ‘ladingen’ van de 50 meest frequente rijmwoorden (na lemmatisering) worden in het grijs gevisualiseerd.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 362]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wordt veroorzaakt, want deze verticale afzondering lijkt terug te gaan op een kleine set heel sterk aan de inhoud gebonden rijmwoorden. Het afwijkende sample 7 komt uit het tweede boek van Der leken spiegel.Ga naar voetnoot16 Boendales bronnen voor dit tekstdeel zijn voor het eerst bestudeerd door Matthias de Vries (1844-1848) en Mak (1957) heeft deze studie op verschillende punten gecorrigeerd en aangevuld. Hoewel Boendale elders niet altijd op duidelijk aanwijsbare bronnen teruggaat, baseert de dichter zich voor dit tweede boek wel degelijk op een geleerde, schriftelijke traditie. De veelheid aan stoplappen en nadrukformules waarmee hij naar zijn bronnen verwijst, onderschrijft deze afhankelijkheid (De Vries 1844-1848: xxx-xxxi). Zo kunnen wij waarschijnlijk de buitensporige aanwezigheid van een stoplap als las (lezen): was (zijn) verklaren die in Fig. 4 aan de oppervlakte kwam. Aangezien ook Der ystorien bloeme vaak aan zijn brontekst refereert kunnen wij ons afvragen of de stilistische gelijkenis tussen de ystorien en enkele Lekenspiegel-passages misschien wel verder reikt dan enkele oppervlakkige stoplappen. De net besproken teksten staan in tijd en ruimte waarschijnlijk vrij dicht bij elkaar: Boendale was immers een streek- en tijdgenoot van Velthem en ook de anonieme Bloeme-dichter moet in dezelfde tijd actief zijn geweest. Wat het genre betreft, blijft het water echter diep tussen het in de eerste plaats hagiografische materiaal uit de ystorien en de groep controle-teksten die wij tot nu hebben gebruikt. Daarom is het goed om ook Utenbroekes bijdrage aan de Spiegel historiael in het onderzoek te betrekken: diens (vermoedelijk laat dertiende-eeuwse) Tweede Partie bevat immers, net zoals Der ystorien bloeme, een grote hoeveelheid heiligenlevens. Het resultaat van twee nieuwe analyses met Utenbroekes Tweede Partie (P2) wordt geboden in Fig. 5 en Fig. 6 (Velthems historiografische aandeel in de Spiegel historiael werd niet betrokken). Het gaat respectievelijk om een clusteranalyse en een hoofdcomponentenanalyse, maar belangrijk is dat wij het aantal hoogfrequente rijmwoorden in deze tests hebben opgevoerd van 50 naar 100. Dat is een veeleisende aanpassing: we gebruiken zo immers een groter aantal, sterker inhoudsgevoelige rijmwoorden voor de vergelijking van teksten die qua inhoud dichter bij elkaar moeten liggen.
In Fig. 5 verkrijgen we een boom waarin Der ystorien bloeme en het corpus compilatorverzen relatief dicht bij elkaar worden afgebeeld en pas op een iets hoger punt in de boomstructuur met Utenbroekes Tweede Partie worden verbonden. Opvallend genoeg is geen sprake meer van een stilistische verwantschap tussen de ystorien en de verdachte passages uit Der leken spiegel. Ook het strooidagram bevestigt deze indruk: door de toevoeging van de Tweede Partie in deze analyse is de afstand tussen de Compil- en Bloem-samples duidelijk kleiner geworden. Op basis van het resultaat in Fig. 4 had men nog de - toegegeven, erg speculatieve - vraag kunnen stellen of Boendale dan de anonieme auteur achter de ystorien kan zijn geweest. Onze vervolganalyses, die ook Utenbroekes Tweede Partie betrokken, tonen echter dat de gelijkenissen in rijmwoordenschat tussen Der leken spiegel en Der ystorien bloeme erg wisselvallig zijn: zij blijven beperkt tot een klei- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 363]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Fig. 5 Een hiërarchische clusteranalyse van de 100 meest frequente rijmwoorden (na lemmatisering) in Bloem en Compil, samen met Utenbroekes Tweede Partie (P2) en Boendales Der leken spiegel (Ls), Dietsche doctrinale (Doc), Jans Teesteye (JT) en Melibeus (Mel). Samples van 2000 rijmwoorden.
ne groep passages en een kleine reeks uitzonderlijk inhoudsgevoelige rijmwoorden.Ga naar voetnoot17 Onze vervolganalyses steunen ons daarom in de opvatting dat de toenadering tussen de Bloem- en Ls-samples in Fig. 4 een ‘valse noot’ moet zijn geweest. Veel consistenter hierboven was de gelijkenis tussen de meest frequente rijmwoordenschat van Der ystorien bloeme en Velthems oeuvre. In de meeste analyses wordt duidelijk hoe merkwaardig dicht de compilatorverzen aanschurken tegen de Bloem-samples, hetgeen duidelijk stylometrische argumenten levert voor onze oorspronkelijke hypothese: de historische gelijkstelling van de auteurs van deze beide collecties verzen. Trouwens, als de identificatie van Velthem als de anonieme dichter van Der ystorien bloeme klopt, is het misschien juist significant dat de anonieme tekst qua rijmwoordenschat hier en daar ook raakpun- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 364]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Fig. 6 Een hoofdcomponentenanalyse van Bloem en Compil samen met Utenbroekes Tweede Partie (P2) en Boendales Der leken spiegel (Ls), Dietsche doctrinale (Doc), Jans Teesteye (JT) en Melibeus (Mel). De samples (van 2000 rijmwoorden) worden als donkerzwarte lettergroepen afgebeeld; de ‘ladingen’ van de 100 meest frequente rijmwoorden (na lemmatisering) worden in het grijs gevisualiseerd.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 365]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ten vertoont met de poëtica van Velthems tijdsgenoot, Jan van Boendale. Niettemin tonen de analyses uit deze sectie aan dat we voorzichtig moeten blijven met het gebruik van rijmwoorden voor auteursherkenning in middeleeuwse teksten. Rijmwoorden - zelfs de meest frequente - blijken toch relatief sterk gebonden aan de inhoud van teksten. Bijgevolg kunnen zij de functoren uit moderne teksten duidelijk slechts tot op zekere hoogte vervangen in de experimentele stylometrie. Wellicht zullen meer geavanceerde onderzoekersmethodes het in de toekomst mogelijk maken om ook functoren te betrekken in het stylometrisch onderzoek naar Middelnederlandse (rijm)teksten. In afwachting daarvan loont het wel reeds de moeite om in de volgende sectie via traditionele, meer filologische onderzoeksmiddelen na te gaan hoe waarschijnlijk het is dat Lodewijk van Velthem (alias de compilator van de Lancelotcompilatie) Der ystorien bloeme heeft gedicht. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
8 Velthems bloeme?In de vorige sectie hebben wij een stylometrische vergelijking uitgevoerd tussen de meest frequente rijmwoordenschat in de anonieme Der ystorien bloeme en een groot achtergrondcorpus van contemporaine werken. Stylometrische experimenten bevestigen de indruk uit eerder onderzoek dat de anonieme dichter van deze tekst in het gebruik van rijmwoorden opvallend veel overeenkomsten vertoont met de compilator van de Lancelotcompilatie én met Lodewijk van Velthem. De stilistische afstand van deze coherente cluster teksten ten aanzien van andere contemporaine werken is duidelijk groter. Wij willen daarom de mogelijkheid opperen dat men hier voor het oeuvre van één en dezelfde persoon staat. Der ystorien bloeme zou ons inziens goed een jeugdwerk van Lodewijk van Velthem kunnen zijn. De onbeholpen, stoplaprijke stijl van de heiligencompilatie herinnert immers ook bij close reading aan die van de Brabantse dorpspriester. Velthems vroegst bekende werk is de Spieghel historiael, waarvan hij de Vijfde Partie voltooide in 1317. We weten tevens dat hij in de winter van 1293-1294 in het gevolg van de Brabantse hertog Jan I in Parijs verbleef (Besamusca e.a. 2009a: 14-15). Codicologische argumenten maken voor Der ystorien bloeme een ontstaansdatum aan het einde van de dertiende of aan het begin van de veertiende eeuw waarschijnlijk (Claassens 1996: 102). Velthem en de anonieme clerc waren dus actief in dezelfde periode, en afgaande op het dialect mogelijk ook in een vergelijkbare dialectregio. Een belangrijk bijkomend literair argument voor de Velthemattributie vormen de gelijkenissen in werkwijze tussen Velthem en de anonieme auteur van Der ystorien bloeme. Vooral in de vita van Johannes de Evangelist vlecht de ystorien-dichter materiaal ineen uit sterk verspreide stukken uit de Legenda aurea, die hij bovendien aanzienlijk heeft ingekort (Claassens 1996: 105). Deze werkwijze herinnert zowel aan Velthems compilatiepraktijk in de Vierde en Vijfde Partie (Warnar 2002; 2009; Kestemont 2010), alsook aan die van de compilator van handschrift K.B. 129 A 10 die doorgaans als Velthem wordt geïdentificeerd.Ga naar voetnoot18 In de Vijfde Partie geeft Velthem zelfs aan dat hij de tekst op verschillen- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 366]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de plekken hovescher ende corter (boek 7, vs. 2464) heeft geformuleerd dan zijn geleerde bronnen (Besamusca 2009: 86). Net als de auteur van Der ystorien bloeme was Velthem niet uit op getrouwe weergave van zijn bron: hij herschrijft zijn bronteksten en als een schoolmeester benadrukt hij het praktische nut van de stof (Warnar 2009: 130-131).Ga naar voetnoot19 De formulering van de proloog van Der ystorien bloeme doet erg denken aan die van Der naturen bloeme, waarin Jacob van Maerlant zijn werk introduceert en de titel verklaart. Mogelijk kende de dichter deze tekst. Velthem zette niet alleen Maerlants Spiegel historiael voort, hij kende ook Der naturen bloeme, die hij in de Vijfde Partie ‘Bestiares’ noemt (vs. 1351).Ga naar voetnoot20 Het handschrift Brussel, K.B. 19546 met Der naturen bloeme heeft mogelijk in Velthems omgeving gecirculeerd (Warnar 2009: 134). Het was vermoedelijk al rond het midden van de veertiende eeuw als convoluut samengebonden met een exemplaar van Maerlants Rijmbijbel (Brussel, K.B. 19545) en met het handschrift met de Rose, de Cassamus en Dit es die Frenesie (Den Haag, K.B., Bruikleen Kon. Ned. Akademie van Wetenschappen, nr. XXIV). Dit laatste handschrift kan volgens Kienhorst gedateerd worden in het eerste kwart van de veertiende eeuw (Kienhorst 1988, dl. 1, 29). Interessant is dat de kopiist van dit handschrift dezelfde is als kopiist A van de Lancelotcompilatie, een van de kopiisten die behoorden tot een kleinschalig samenwerkingsverband rond de figuur van Velthem. Klein betoogt dat gezien het dialect van het hs. Brussel K.B. 19545 (Vlaams) en dat van Brussel K.B. hs. 19546 (Limburgs) deze handschriften niet met het mogelijk samenwerkingsverband in verband gebracht kunnen worden (Klein 1995: 9-10). Lieftinck lokaliseerde het laatste handschrift echter in Brabant, meer in het bijzonder in de buurt van Leuven. In het afschrift van Die Rose wordt trouwens ene Hendrik van Brussel genoemd als vertaler, mogelijk was dit de pastoor van Korbeek-Lo, die net als Velthem onder het Leuvense Sint-Pieterskapittel viel (Warnar 2009: 134). Godfried Croenen heeft tot slot bijzonder goede argumenten aangedragen voor een nog specifiekere lokalisering van het handschrift: historische gegevens maken het bijzonder aannemelijk dat de invloedrijke Brabantse edelman Floris Berthout (heer van Mechelen vanaf 1310) een van de vroegste bezitters van dit handschrift is geweest.Ga naar voetnoot21 Floris Berthout behoorde, onder meer door zijn banden met het huis van Aarschot, tot de onmiddellijke omgeving van Velthem in de vroege veertiende eeuw. Zeker Croenens mooie vondst is representatief voor het dicht vertakte intellectuele netwerk dat de laatste jaren is blootgelegd rond de figuur van Velthem. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 367]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het is goed mogelijk dat dit netwerk gesitueerd moet worden in het Brusselse en Leuvense klerkenmilieu, waarin verschillende personen bekendheid genoten als boekverluchter of kopiist (Warnar 2009: 135). Bovendien valt ook handschrift Leiden Ltk. 191, waarin Der ystorien bloeme is overgeleverd, met Velthem te verbinden. De kopiist van een ‘snipper’ uit Velthems Merlijncontinuatie (hs. Leiden U.B. Ltk. 1107), die werkte in het tweede kwart van de veertiende eeuw, is volgens Klein dezelfde als de corrector van de Ferguut uit het convoluut Ltk. 191. De vroegste geschiedenis van het convoluut nadert daarmee Velthems vermoedelijke werkmilieu, al blijft het natuurlijk gissen of het unieke Bloeme -afschrift in Velthems onmiddellijke omgeving tot stand is gekomen.Ga naar voetnoot22 Wij concluderen: hierboven hebben wij het auteurschap bestudeerd van Der ystorien bloeme, een verzameling berijmde heiligenlevens die volgens de vigerende opvattingen in de secundaire literatuur rond 1300 moet zijn gedicht. De tekst is, zij het mogelijk onvolledig, overgeleverd in een uniek afschrift in het bekende Leidse convoluut Ltk. 191. In een grootschalig stilistisch onderzoek was eerder reeds opgemerkt dat deze tekst frappante stilistische overeenkomsten vertoont met het stoplaprijke oeuvre van Lodewijk van Velthem. Hierboven hebben wij een serie stylometrische experimenten beschreven die deze observaties kracht bijzetten: Velthem en de anonieme Ystorien-dichter vertonen verdacht grote gelijkenissen. De nabijheid in tijd en ruimte tussen Velthems oeuvre en Der ystorien bloeme maken het bijzonder aanlokkelijk om beide dichters gelijk te stellen en in de ystorien bloeme een aarzelend jeugdwerk te herkennen van de bekende dorpspriester uit Velthem. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage 1 Overzicht van de compilatorteksten.Compilatorverzen (3389 zekere verzen + 2767 onzekere verzen = 6156 verzen.)Zie Hogenbirk (2009), voor de samenstelling van het corpus compilatorverzen en de tweedeling in zekere en onzekere verzen, alsmede voor de secundaire literatuur waarop de vaststelling van het corpus aan compilatorverzen is gebaseerd. Toevoegingen en andere aanpassingen t.o.v. Hogenbirk (2009) zijn aangegeven, het gaat om de toevoeging van lassen en overgangspassages, en een enkele episode in Die Riddere metter Mouwen. De onzekere passages in de Torec zijn in vergelijking met Hogenbirk (2009) beter afgebakend.
Edities:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 368]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3389 ‘zekere’ verzen, op basis vergelijking met Ofr. bronnen
Deze laatste passage is in verg. met Hogenbirk 2009 iets groter gemaakt (vgl. Gerritsen 1963: 203 en 247). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2767 ‘onzekere’ verzen, door onderzoekers aan de compilator toegeschreven:Moriaen (Besamusca 1993: 87-93; 2003: 84-91)
In vergelijking met Hogenbirk 2009 zijn in de laatste episode enkele verzen bijgevoegd. De afloop van de mogelijk ingevoegde Lancelotepisode loopt bij nader inzien nog iets langer door. De las naar de Queeste vanden Grale is hier nu ook opgenomen:
Ridder metter mouwen (Smith 1989: 130-131; Smith 1995: 44-45; Besamusca 1994: 366-368; Besamusca 2003: 117; Hogenbirk 2004: 153-154; Smith 2008; Smith 2010: hoofdstuk 5 (waarin niet alleen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 369]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het Ywein-avontuur en een passage daaropvolgend, maar ook de Galyas-verhaaldraad aan de compilator wordt toegeschreven). In vergelijking met Hogenbirk 2009 is het corpus hier dus uitgebreid.
Walewein ende Keye (Hogenbirk 2004: 132-139)
Lanceloet en het hert met de witte voet (Besamusca 2003: 125-127; Hogenbirk 2004: 135-136)
Torec (Hogenhout 1976: 109-119 & 152; Besamusca 2003: 133-135) Het aantal onzekere verzen is in vergelijking met Hogenbirk 2009 verkleind, omdat de episoden die volgens de literatuur ingrepen vertonen van de compilator hier niet in hun geheel zijn opgenomen, maar (zo mogelijk) zijn uitgesplitst. De samenstelling van het corpus is hier, ook vanwege het ontbreken van gedetailleerd onderzoek, zeer hypothetisch.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 370]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage 2 Overzicht van de gebruikte edities, digitale bestanden bij het bepalen van de compilatorverzen
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 371]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 372]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 373]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Om privacyredenen is dit tekstgedeelte niet zichtbaar.] |
|