Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 129
(2013)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |||||||||||||||
[Nummer 1]Cefas van RossemGa naar voetnoot*
| |||||||||||||||
1 Inleiding: Echt Negerhollands1.1 Echt NegerhollandsBegin 2012 publiceerde Robin Sabino opnieuw een belangwekkend boek over het Virgin Islands Dutch Creole. Zij betoogde daarin dat deze creooltaal in feite uit drie variëteiten bestaat: het werkelijke Negerhollands zoals dat door de Afrikaans-Caribische slaven is gesproken, het door de Europees-Caribische kolonisten gebruikte Hoch Kreol en de variëteit waarin met name Duitse zendelingen hun teksten vertaalden. Sabino (2012: 202) stelt dat Hoch Kreol en het ruim overgeleverde evangelische materiaal niet de directe voorouders zijn van het basilectale Afrikaans-Caribische Negerhollands, dat pas vanaf het begin van de twintigste eeuw is opgetekend. Tussen De Josselin de Jong (1926) en het Negerhollands dat vanaf de jaren zestig is vastgelegd, is nu nog een interessante bron van het gesproken Negerhollands | |||||||||||||||
[pagina 2]
| |||||||||||||||
gevonden. De woordenlijsten die Nelson in 1936 samenstelde, maar die pas nu worden uitgegeven, bevatten nieuw materiaal en bevestiging van oude vormen. Nelson correspondeerde tussen 1993 en 1999 intensief met Hans den Besten, vooraanstaand Afrikanist en kenner van Nederlandse contacttalen, over het veldwerk, de woordenlijsten en de uitgave ervan. Hierdoor is ook een ooggetuigenverslag bewaard gebleven, waarin we de acht informanten, de omstandigheden rond het verzamelen van het taalmateriaal en de overlevering van de woordenlijsten leren kennen. In het vervolg van deze paragraaf beschrijf ik het Negerhollands in een notendop. In chronologische volgorde komen vervolgens aan de orde: de aanleiding voor de briefwisseling (paragraaf 2), de zoektocht naar de persoon Nelson (paragraaf 3) en het begin van de briefwisseling (paragraaf 4). De belangrijke brief uit 1993, waarin Nelson zijn uitgewerkte veldwerkaantekeningen aan Den Besten stuurt, behandel ik in paragraaf 5. Pas in 1999 reageert Den Besten uitgebreid hierop (paragraaf 7); in de tussenliggende periode heb ik echter nog even met Nelson gecorrespondeerd (paragraaf 6). Buiten de briefwisseling zelf valt mijn beschrijving van Nelsons informanten (paragraaf 8) en een bespreking van het belang van de woordenlijsten voor verder onderzoek (paragraaf 9). De editie van de woordenlijsten zelf is te vinden in Den Besten & Van Rossem (2013). | |||||||||||||||
1.2 Negerhollands in het kortNegerhollandsGa naar voetnoot2 is één van de op het Nederlands gebaseerde contact- of creooltalen, net als het Afrikaans zoals dat in onder meer Zuid-Afrika en Namibië gesproken wordt. Andere Nederlandse contacttalen in het Atlantische gebied zijn Berbice Dutch, uitvoerig bestudeerd door Sylvia Kouwenberg (Kouwenberg 1994), en Skepi Dutch (Robertson 1989), beide gesproken in Guyana. Ook in de Verenigde Staten zouden dergelijke talen gesproken zijn, zoals het Jersey Dutch, Mohawk Dutch en Leeg Dutch (o.m. Noordegraaf 2009). Negerhollands is uniek binnen deze groep, omdat het een schriftelijke overlevering heeft vanaf 1736, oftewel van kort na het ontstaan van deze taal. Het is het product van de slavensamenleving gevormd in de voormalige Deense kolonie in het contact tussen onder meer Zeeuwse en Hollandse planters en hun slaven. Reeds in de achttiende eeuw verschijnen gedrukte werken in, maar ook over deze taal. Al in 1770 verschijnt een gedrukte grammatica van het Negerhollands, namelijk Grammatica over det Creolske sprog, som bruges paa de trende Danske Eilande (...) paa St. Thomas indföd Mand (Magens 1770), de eerste van een creooltaal. In deze eeuw zijn het met name zendelingen die zorgen voor vele Negerhollandse vertalingen, maar ook zijn er originele teksten bekend, zoals door slaven geschreven brieven. Vanaf de eerste helft van de negentiende eeuw raakt het Negerhollands zijn positie als belangrijke omgangstaal van de Deense Antillen kwijt aan een op het Engels gebaseerde creooltaal. Als Hesseling zijn belangrijke werk Het Negerhol- | |||||||||||||||
[pagina 3]
| |||||||||||||||
lands der Deensche Antillen publiceert (Hesseling 1905), baseert hij zich vooral op geschreven werk tot aan het begin van de negentiende eeuw. De Josselin de Jong (1924, 1926) documenteerde het uitstervende gesproken Negerhollands, al duurt het tot 1987 dat ‘levend’ Negerhollands verdwijnt met het overlijden van de laatste spreekster. Gilbert Sprauve (University of the us Virgin Islands) en Robin Sabino (Auburn University, Verenigde Staten) bestuderen nog steeds het laatste gesproken Negerhollands. In de jaren tachtig van de vorige eeuw krijgt men opnieuw belangstelling voor achttiende-eeuws Negerhollandse teksten, nadat in het Oost-Duitse Herrnhut naast ongeveer honderdvijftig slavenbrieven ook allerlei langere creoolse teksten bewaard blijken te worden (Stein 1984, 1985). Pas dan blijkt dat er een grote hoeveelheid voor taalkundigen onbekende handschriften in deze taal bestaat. Een zeer groot deel van dit materiaal werd ten behoeve van het zogenaamde Negerhollands-project door Pieter Muysken en Hans den Besten naar de vakgroep Algemene Taalwetenschap van de Universiteit van Amsterdam gehaald. Dit werd gedigitaliseerd en opgenomen in het corpus Negerhollands. In 1996 verscheen Die Creol Taal, een bloemlezing van het digitale materiaal, aangevuld met fragmenten uit gesprekken met de laatste spreekster van het Negerhollands, een uitgebreide inleiding en een bibliografie met teksten in en over de taal (Van Rossem en Van der Voort 1996). In september 1993 bezocht Frans Hinskens de Moravian Archives in Bethlehem, Pennsylvania, vs. In dit archief blijkt een flinke hoeveelheid geschreven materiaal uit de Deense Antillen bewaard te worden die nog nauwelijks onderzocht is (Hinskens 1995). Ook in het Deense Rijksarchief wordt nog steeds Negerhollandstalig materiaal gevonden en bewaard. Achttiende-eeuws geschreven Negerhollands is voor Nederlandstaligen redelijk te volgen, al is de woordenschat duidelijk nautisch en Westvlaams/Zeeuws gekleurd, en vertoont de grammatica allerlei eigen en typisch creoolse kenmerken. De weergave van twintigste-eeuws gesproken Negerhollands is minder toegankelijk. De woorden zijn duidelijk veranderd in tweehonderd jaar, maar ook de orthografie is anders: deze teksten zijn vaak fonetisch weergegeven. De creooltaal is in zinsbouw en fonologie vergelijkbaar met andere Caribische creooltalen, zoals het op het Engels gebaseerde Sranan (voornamelijk gesproken in Suriname) of het op Iberische talen gebaseerde Papiamento (voornamelijk gesproken op Aruba, Bonaire en Curaçao). De woordenschat van deze talen gaat grotendeels terug op de genoemde West-Europese bronnen; de grammatica van een creooltaal zoals het Negerhollands is het product van de complexe interactie van de oorspronkelijke Afrikaanse talen van de in slavernij levende eerste sprekers, processen van tweede taalverwerving, eerdere pidgins, vereenvoudigingen in de situatie van taalcontact, enzovoort. Het voert te ver om in dit artikel diep in te gaan op een beschrijving van het Negerhollands. Graag verwijs ik hiervoor dan ook naar de hierbovengenoemde publicaties. Een voorbeeld is hier wel op zijn plaats. In 1984 heeft Gilbert Sprauve in het Engels een stukje uit de Negerhollandse versie van de Bremer Stadsmuzikanten voorgelegd aan de laatste spreekster met de vraag dit naar het Negerhollands te vertalen. Haar versie kon direct vergeleken worden met de oorspronkelijke Negerhollandse versie uit De Josselin de Jong (1926: 16). | |||||||||||||||
[pagina 4]
| |||||||||||||||
Woorden van Nederlandse herkomst zijn snel te herkennen. Uitzonderingen zijn bijvoorbeeld noli (Portugees: mula ‘muildier’), mata (Spaans/Portugees: matar ‘doden’) en enten (Deens: ingenting ‘niets’). Het woord sen (‘zij’ 3PL, gereduceerde vorm van sender) is Nederlands, maar wordt alleen gebruikt in Zeeuws/Westvlaamse dialecten. Slotklanken kunnen verdwijnen (het Nederlandse hond wordt hon, vind wordt fin). Opvallend is ook het woord hou ‘oud’, waarvan de begin-h op een Zeeuws/Westvlaamse herkomst zou kunnen wijzen. In creooltalen zien we vaak werkwoordsvervoeging en negatie aangeduid met aparte partikels direct voor de werkwoordsvorm. In dit fragment staat a voor verleden tijd, lo voor toekomende tijd en no voor ontkenning. | |||||||||||||||
2 Inleiding op de briefwisselingIn Reineckes enorme A Bibliography of Pidgin and Creole Languages uit 1975 wordt in hoofdstuk 58 ‘Negerhollands: Virgin Islands Creole Dutch’ vermeld: Nelson, Frank G. Words and short texts in Negerhollands, gathered in St. Thomas, June 1936 (Reinecke 1975: 320, nr. 31). met de opmerking ‘Copy in Univ. Of Hawaii library, John E. Reinecke correspondence’. Dat deze woordenlijst werd bewaard in de collectie van John E. Reinecke had onze bijzondere interesse moeten trekken. Nelsons lijst was namelijk maar één jaar ouder dan Reineckes belangrijke werk Marginal Languages uit 1937, waarin een hoofdstuk aan Negerhollands gewijd is (Reinecke 1937) en zou natuurlijk als bron kunnen zijn gebruikt. Helaas duurde het enige tijd voordat we de werkelijke waarde van de opmerking konden inschatten. Ook wisten wij in de periode vlak voor de publicatie van Die Creol Taal nog niet welke rol Reinecke speelde bij de overlevering van de lijsten van Nelson. Daarnaast hadden wij geen idee wie Nelson nu eigenlijk was, wat hij met het Negerhollands van doen had en uit welke interesse hij het materiaal verzameld had. Een bron uit 1936 was voor ons bovendien een soort ontbrekende schakel. In de eerste maanden van 1923 had de Leidse antropoloog De Josselin de Jong namelijk een enorme hoeveelheid aantekeningen gemaakt van het volgens hem reeds uitstervende Negerhollands.Ga naar voetnoot3 Pas in de jaren zestig en zeventig van de twintigste eeuw zouden Gilbert Sprauve (1976) en Anne Victoria Adams Graves (1977) de laatste zes sprekers interviewen. Een van de zes, Ms. Alice Stevens, zou in de jaren | |||||||||||||||
[pagina 5]
| |||||||||||||||
tachtig ook Gilbert Sprauve en Robin Sabino (1990) intensief helpen om de laatste opnames en aantekeningen van het Negerhollands te maken. Elke bron tussen 1923 en het begin van de jaren zeventig voegt dus werkelijk iets toe aan de kennis over deze meest beschreven op het Nederlands gebaseerde creooltaal. Het werk van Nelson was nooit gepubliceerd en verdiende dus zeker een plaats in onze bloemlezing Die Creol Taal uit 1996. Het was in 1993 voor Hans den Besten de reden om contact op te nemen met de universiteitsbibliotheek van Hawaii. De korte woordenlijst van Nelson, zijn uitgebreide veldwerkaantekeningen en het commentaar van vooral Hans den Besten, zal diplomatisch worden uitgegeven op de website van tntl, hieronder verder aangeduid als Den Besten & Van Rossem (2013). In dit artikel zal ik ingaan op de zoektocht naar de oorspronkelijke woordenlijsten en de correspondentie hierover tussen de betrokkenen. Het is een ware queeste geweest die nog niet eens helemaal bevredigend is geëindigd, aangezien het oorspronkelijke manuscript wel fysiek dichtbij is geweest, maar helaas altijd buiten ons gezicht is gebleven. | |||||||||||||||
3 De zoektochtOp 14 juni 1984 stuurde Hans den Besten aan de bibliotheek van de University of Hawaii een brief waarin hij vroeg of hij een kopie kon krijgen van de tekst van Nelson. Hij verwees naar de bibliografie van Reinecke (1975) en gaf aan dat er slechts weinig over het Negerhollands bekend is en dat de taal vrijwel uitgestorven is. Waarschijnlijk was de aanleiding voor het schrijven van deze brief de publicatie van Papers on Negerhollands, the Dutch Creole of the Virgin Islands. Amsterdam Creole Studies IX (Den Besten 1986). Den Besten was de redacteur van deze bundel artikelen. In de periode 1983-1986 verscheen er hoe dan ook veel over het Negerhollands in Amsterdam Creole Studies, maar of er op dat moment ook al een plan bestond om de tekst van Nelson in een artikel te vatten, is mij helaas niet bekend. Op 22 juni 1984 stuurde de Hamilton Library van de University of Hawaii een kopie van de tekst van Nelson, acht pagina's getypt op A4-papier, aan Hans den Besten. In de periode 1991 tot 1995 verzamelden Hein van der Voort en ik ten behoeve van het Negerhollandsproject van de sectie Algemene Taalwetenschap van de Universiteit van Amsterdam alle teksten in en over het Negerhollands. Alle verwijzingen werden gecontroleerd en zo veel mogelijk publicaties en manuscripten werden door ons of door onze collega's gekopieerd en bewaard.Ga naar voetnoot4 Tegelijkertijd digitaliseerden we zo veel mogelijk achttiende-eeuwse Negerhollandse teksten en verzamelden we de meest representatieve teksten voor onze bloemlezing Die Creol Taal. Aangezien we in de bloemlezing een overzicht wilden geven van het Negerhollands van het eerste woord tot aan de laatste klank, zochten we ook materiaal dat nog niet gepubliceerd was. Zo konden we het al uitgegeven achttiende-eeuwse materiaal aanvullen met handschriften die na 1989 in het Unitätsarchiv in Herrn- | |||||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||||
hut waren gevonden en leverden Sprauve en Sabino een belangrijke bijdrage met transcripties van hun bandopnamen van de laatste spreekster. De tekst van Nelson, of in ieder geval een gedeelte ervan, wilden we natuurlijk ook in onze bloemlezing hebben en dus stuurde Den Besten op 5 oktober 1993, na bijna tien jaar, weer een brief aan de Hamilton Library. Lectori Salutem! In June 1984 you were so kind to send me a photocopy (...) This copy has been very helpful for the local people working on Virgin Islands Dutch Creole, also known as Negerhollands. Now I would like to approach you with two requests for permission for publication. Het antwoord was wel heel bijzonder. In een fax van 18 oktober 1993 schreef Eleonore C. Au, Head, Special Collections/Librarian, Tsuzaki/Reinecke Creole Collection, het volgende: I have just received your request regarding the Frank G. Nelson notes. Since Mr. Nelson is still alive, I am asking him to grant you the permission for publication, if he so desires. I am forwarding a copy of your request to him at his home in Hilo, Hawai'i. Bij ons onderzoek naar Nelsons materiaal hadden we ons nooit verdiept in de persoon achter de notities en dat leverde ons nu dus een bijzondere situatie op. Eleonore Au, vervolgde: By telephone this morning, he tells me that he is very interested in contacting you, since he may have other information that he has gathered since 1936. Onze interesse was nu helemaal gewekt. De laatste alinea van haar brief verdient het echter ook om aangehaald te worden: Since our copy has been misplaced, I am happy to hear that you will try to make the Nelson manuscript more readily available. De eerste tekst die in Den Besten & Van Rossem 2013, de diplomatische uitgave van de Nelsonlijsten, is opgenomen, is dan ook de versie van Nelsons woordenlijst die Hans den Besten in zijn bezit had, inclusief zijn aantekeningen. | |||||||||||||||
4 Start van de briefwisselingOp 20 oktober 1993 stuurde Frank Nelson zijn eerste brief aan Hans den Besten. Al zijn brieven zijn overigens mechanisch getypt of geschreven. Allereerst ging hij in op het verdwenen typoscript en hij hoopte dat Den Besten een kopie van de tekst die hij in 1984 heeft ontvangen, zal sturen aan de Hamilton Library. Of dit gebeurd is, kan ik uit de briefwisseling niet opmaken. Nelson gaf op geheel eigen wijze toestemming voor publicatie: Meanwhile, I am most happy to grant you, the Institute for General Linguistics, and any others who may be concerned my full permission to use this material without further notice, let or hindrance, from this time on, in part or in toto, so long as grass is green and rivers run into the sea. (I trust this rigmarole covers all copyright laws in the Netherlands, the U.S.A. and in partitus infidelium.) Frankly I am both pleased and surprised that these | |||||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||||
obviously amateurish notes, taken so long ago with no thought of publication, should interest anyone after nearly three score years. But habent fata sua libelli.Ga naar voetnoot5 Vervolgens beschreef hij uitgebreid het ontstaan en de voortgang van de aantekeningen. In 1935-36 I took time out from my study towards a doctorate in English at the University of California in Berkeley to take a teaching position in Puerto Rico. Since the Virgin Islands were so close I decided to visit them before returning to Continental United States. That was less than twenty years since the U.S. have bought the islands form Denmark [in 1917, cvr] and I was surprised to discover that everyone there except the Frenchspeaking ‘chachas’ of St. Thomas spoke some kind of English - ranging from Standard to a thick local dialect - and that Danish had virtually disappeared except as the family language of a few remaining Danish families. The only Danish words that seemed in common use were skaal and bil (Danish for automobile). I knew a little Danish (or, rather, the old Dano-Norwegian of Holberg and Ibsen) and was curious whether it had ever been widely used. An elderly gentleman told me that it had always been limited to official business and household use among the Danish residents and that none of the Blacks had ever spoken it except a few house servants who had picked up a smattering - and that there were not many of them. But he did say that in his boyhood before the turn of the century a number of very old Black people still spoke what he called ‘Creole’ - by now, he thought, completely extinct. | |||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||
Vanaf hier zal ik de korte woordenlijst, die genoemd is in Reinecke (1975) en waarvan Den Besten in 1984 een kopie kreeg de ReineckelijstGa naar voetnoot7 noemen. Uit latere brieven blijkt namelijk dat Nelson zijn waarnemingen als handschrift heeft opgestuurd (brief Nelson, 1 september 1999). Hij had immers geen typemachine ter beschikking op de Virgin Islands (brief Nelson, 2 maart 1999). Het typoscript dat in het archief op Hawaii bewaard werd, is een door de jonge John Reinecke overgetypte versie van het handschrift van Nelson. In 1963 heeft Reinecke Nelson tijdens een ontmoeting op Hawaii verteld dat een kopie van zijn brief in het archief van Reinecke in de Universiteitsbibliotheek van Hawaii terecht is gekomen (brief Nelson, 2 maart 1999). Dit verklaart enkele onduidelijkheden in de Reineckelijst die in de diplomatische uitgave (Den Besten & Van Rossem 2013) aan de orde zullen komen. In zijn beroemde werk Marginal Languages (Reinecke 1937), in het hoofdstuk ‘The Negro Dutch of the Danish Antilles’ besteedt Reinecke een paar zinnen aan Nelson. Even today the Creole linguistics community is not quite extinct. Nelson, in 1936, secured from two or three old people on St. Thomas a considerable vocabulary and two short texts (Reinecke 1937: 408). Uit de notities van Nelson zal later blijken dat hij niet met twee of drie, maar met acht informanten heeft gesproken. Bovendien waren drie van hen afkomstig van het eiland St. Croix en een van hen van St. John. In een voetnoot vervolgt Reinecke: Mr. Nelson was on St. Thomas in June, 1936. In August he had a conversation with the present writer and lent him his notes, which include a vocabulary, several sentences, a translation of ‘Three Blind Mice’. And a song sung by carousers on Chrismas Eve (Reinecke 1937: 421). Op de laatste bladzijde van de bibliografie van Reinecke (1937: 425) wordt het als volgt toegevoegd aan de gebruikte literatuur: ‘Mr. Frank Nelson, of 611 N. 23rd Street, St. Joseph, Missouri, very kindly lent the writer texts which he gathered during the summer of 1936’. Nelson had tijdens zijn vakantie van twee weken niet alleen St. Thomas bezocht. Opvallend is dat hij daarnaast niet op St. John, maar wel op St. Croix is geweest. Dat is in zoverre interessant omdat eerdere onderzoekers nauwelijks aandacht besteedden aan het Negerhollands op dit laatstgenoemde eiland. In de volgende alinea van de brief van 20 oktober 1993 schreef Nelson wat er gebeurde bij terugkomst in Berkeley: Meanwhile, I had shown my word list to a couple of fellow-students in Berkeley. Even with my limited knowledge of Danish I noticed that while a few words in Creole were obviously borrowed from Danish that more of them, while they might be recognizable to a Dane with a little linguistic imagination, seemed to come from some other language closely cognate to Danish in both form and meaning but with a different soundsystem. I suspected at first that this language might be Plattdeutsch (which I knew of but didn't know) for two reasons: many of the ‘Danes’ in the Virgin Islands in the 18th and 19th Cen- | |||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||
turies came from Sleswig Holstein, and the Moravian missionaries who translated the Bible into Creole may have been from Protestant North Germany. But one of my friends who knew Dutch suggested it, though he said it ‘looked like very old-fashioned Dutch which had been run through a sausage-grinder’. With the help of a good English-Dutch dictionary (since we had to work from meaning rather than sound) we were able to identify the original Dutch behind most of the vocabulary. But I had to let the matter rest there. De interesse van Nelson voor het Negerhollands was groot, maar, en zo blijkt ook uit zijn verdere levensloop, zijn pad gaat langs vele interesses. Het Negerhollands verdween uit zijn directe blikveld, maar bleef wel bewaard in zijn bibliotheek. Nelson beschreef vervolgens kort dat hij in de herfst van 1939 naar Noorwegen vertrok om daar onderzoek te doen. Toen de nazi's in het voorjaar van 1940 Noorwegen binnenvielen, kon hij niet meer uit het land vertrekken. Hij werd opgepakt door de Gestapo omdat men vermoedde dat hij slechte bedoelingen had en bleef enkele maanden gevangen. Vlak voordat zij zelf betrokken raakte bij de Tweede Wereldoorlog, kreeg de Amerikaanse overheid het voor elkaar om Nelson terug naar zijn moederland te halen. Vreemd genoeg werd hij juist in deze periode weer even herinnerd aan het Negerhollands. Nelson vertelde in de brief dat hij niet fysiek mishandeld is en dat hij zelfs het privilege kreeg om boeken te lezen. De beschikbare lectuur bleef echter beperkt tot wat zijn bewakers selecteerden uit de tamelijk willekeurig samengestelde collectie van licht proza en religieuze teksten uit het voormalige politiebureau van Oslo. But one day one of the less nasty guards told me he had found me a book in English, and I hadn't the heart to tell him that De Twee NevenGa naar voetnoot8 wasn't when he brought it to me. So in the next two weeks, using what I remembered of Virgin Islands Creole as my Rosetta Stone, I worked out the appropriate fates of the good and bad cousin and incidentally learned to read Dutch on an eight or nine year old level (brief Nelson, 20 oktober 1993). Toen Nelson in het midden van de jaren zestig van de vorige eeuw (in 1963, zo blijkt uit een brief van Nelson uit 1999) een aanstelling kreeg bij de sectie Engels van de nieuwe University of Hawaii te Hilo, ontmoette hij tijdens een bezoek aan Honolulu Reinecke opnieuw. Reinecke vertelde Nelson in die tijd dat hij een kopie van de brief van Nelson uit 1936 heeft laten opnemen in het archief van de Universiteit van Hawaii. Of zij het Negerhollands later ooit nog ter sprake hebben gebracht, kan ik niet uit de brieven opmaken, maar wel dat Reinecke vlak voor zijn dood (in 1982) aan Nelson heeft verteld dat hij tijdens een conferentie in het Caribisch gebied contact heeft gehad met Gilbert Sprauve. De laatstgenoemde zou op St. John enkele laatste sprekers van de creooltaal hebben gevonden. Nu weten we dat Gilbert Sprauve (prof. em. University of us Virgin Islands) zeer intensief met de laatste zes sprekers heeft samengewerkt om de laatste overblijfselen van de taal vast te leggen. Sprauve had Reinecke gevraagd om informatie over Nelsons informanten. Nelson heeft deze informatie verstuurd, maar helaas heeft hij hier nooit een reactie op gekregen. In het laatste gedeelte van de brief verbaasde Nelson er zich nog over dat de creooltaal die in de jaren dertig uit leek te sterven, in de jaren tachtig nog steeds | |||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||
Afb. 1 Prof.dr. Frank George Nelson op latere leeftijd
bestaat. Hij vergeleek dit met de ontdekking van een Koptischsprekende gemeenschap in Egypte. Hij liet duidelijk merken dat hij ontzettend blij is met de aandacht die zijn notities van toen krijgen. Op 27 oktober 1993 ontving Hans den Besten de brief van Nelson en hij reageerde nog dezelfde dag. Hij schreef dat wij, de samenstellers van Die Creol Taal, blij zijn dat we weten wie de mysterieuze Frank G. Nelson is. Meteen na de ontvangst liet Den Besten aan Hein van der Voort en mij weten dat Frank Nelson nog leeft en toestemming geeft voor publicatie. Den Besten gaf aan dat zijn kopie van de woordenlijst al vol aantekeningen staat, maar dat hij hiervan een kopie aan Eleonore Au (hoofd speciale collecties van de Tsuzaki/Reinecke Creole Collection) zal sturen. Ook liet hij Nelson weten wat het belang van zijn woordenlijst voor Die Creol Taal is en plaatste deze in het kader van de bestudering van het Negerhollands tussen De Josselin de Jong en Sprauve/Graves/ Sabino. Ook vertelde hij dat we nog wachten op de teksten die Sabino en Sprauve zullen aanleveren voor Die Creol Taal. Vervolgens gaf hij met enkele voorbeelden aan dat al op het eerste gezicht allerlei interessante woorden zijn opgetekend door Nelson. Heel precies ging hij zelfs al in op de editie die hij wil maken van de woordenlijst: To give you one example: often typewritten n stands for a handwritten k as in nesto:n ‘kerchief’ which must be nesto:k or nestu:k in view of what has been reported elsewhere and in view of the etymology (Dutch neusdoek). Wanneer Den Besten deze brief verstuurt, is echter al een heel belangrijk bericht van Nelson onderweg naar Amsterdam. Op zaterdag 23 oktober 1993 schreef Nelson namelijk: I feel like the newspaper reporter in old-time films who yelled ‘Stop the press!’ At a crucial moment, but I hope that this letter doesn't upset you and your colleagues’ work on Virgin Islands Creole unduly or delay publication. The situation is this: De Reineckelijst, het acht pagina's lange typoscript waarvan Den Besten in 1984 een kopie had gekregen, bleek dus slechts een uittreksel van een veel interessanter geheel. Op het moment dat we te weten kwamen dat Nelson een notitieboekje | |||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||
met veldwerkaantekeningen had bewaard en aan ons wilde sturen, en dat er dus veel meer informatie beschikbaar was over het Negerhollands van 1936 dan dat tot nu toe bekend was, had Den Besten de Reineckelijst al als computerbestand ingevoerd en had hij de woorden opnieuw geordend en becommentarieerd om verder onderzoek te kunnen doen.Ga naar voetnoot9 Voor een publicatie van het werk van Nelson was het nieuwe materiaal echter onmisbaar. Nelson vervolgde zijn brief: Normally I would be most happy to send you my original notes in the notebook which contains them. But much of my writing is legible only to myself and the interviews are scattered among other entries dealing with irrelevant matters. And, to make matters worse, the notebook itself is in sad shape - chewed by bookworms and cockroaches in spots and with the yellowed pages already so brittle and fragile that I doubt they will sur-vive the century. Uit deze passage spreekt wel een enorme haast en het gevoel voor noodzaak bij Nelson. Het werk dat hij vervolgens uitvoerde, was een godsgeschenk, zo blijkt later, zij het pas in 1999. | |||||||||||||||
5 De brief van 24 oktober 1993: typoscript van veldnotities 1936Een dag later, op 24 oktober 1993, schreef Nelson al de belangrijke brief met de overgetypte aantekeningen uit 1936. Den Besten ontving het pakket van twintig pagina's vijf dagen later. De aantekeningen beslaan achttien A4'tjes waarop min of meer diplomatisch wordt weergegeven wat er in Nelsons aantekeningenboekje stond. Deze tekst is opgenomen in Den Besten & Van Rossem (2013). In de brief zelf schreef Nelson dat deze lijst de basis was voor zijn rapportage aan Reinecke. In de tweede alinea van de brief staat precies wat we van de wijze van weergeven van Nelsons lijst mogen verwachten: Here they are, as carefully as I can copy them - with all my mistakes, inconsistencies and repetitions, just as I wrote them (often in pencil) in a little pocket notebook now falling apart. As a concession to readability I have consistently given the English meaning first and the Creole equivalent second, and have added capitals and punctuation. But I have made no other editorial changes except to add a few explanatory notes typed in red to distinguish them from my original notes. I have left uncorrected even quite obvious mistakes of ear or pen and conscientiously recorded my amateurish, sporadic and often inaccurate attempts to indicate vowel lengths and accents. | |||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||
Den Besten nam de lijst zeer kritisch door, zo zal ik verderop in deze bijdrage laten zien, waarna Nelson nog verschillende aanpassingen maakte, ondanks de hierbovengenoemde voorbehouden. Pas op 12 februari 1999, na een periode waarin ander werk, zoals de publicatie van Die Creol Taal in 1996, centraal stond, stuurde Den Besten een lijst van 96 vragen aan Nelson. Deze vragen, met antwoorden en opmerkingen van Nelson (brief Nelson, 2 maart 1999), zijn als noten opgenomen in Den Besten & Van Rossem (2013). Nelson hoopte nog op tijd te zijn om ons hulp te kunnen bieden bij het uitgeven van de tekst. Daarnaast gaf hij de vakgroep Algemene Taalwetenschap van de Universiteit van Amsterdam toestemming om iets of alles van het materiaal op welke manier dan ook te publiceren. Waarschijnlijk bedoelde hij hiermee dat we de tekst nog zouden kunnen opnemen in Die Creol Taal. Op dat moment hadden we echter al duidelijk voor ogen dat we van de Reineckelijst van Nelson alleen een liedje, een rijmpje en een verhaaltje, en dus geen afzonderlijke woorden, zouden opnemen in de bloemlezing. In de brief die Den Besten schreef op 2 november 1993 zei hij dan ook dat de woordenlijsten als aparte publicatie moeten verschijnen. Verderop meer hierover. De laatste alinea van de brief laat zien hoe Nelson geniet van de plotselinge aandacht voor zijn aantekeningen: But I mustn't divert you from finishing any work you have already laid out. I would like to enjoy my allotted ‘five minutes of fame’ while I can. It had already been a boost to my spirits to learn that something which I did out of idle curiosity nearly three score years ago and had long since forgotten should suddenly attract international attention. De slotzin van deze brief is in het Negerhollands: ‘Me ka se yo gono fanda asta menda. Yo kan skrif yo buk ut fra di!’ In het Nederlands: ‘Ik heb je vanmiddag genoeg gezegd. Je kunt je boek nu mooi/goed schrijven’. Op 2 november schreef Hans den Besten in zijn antwoord dat hij de tekst aan Hein van der Voort en mij zal geven opdat wij kunnen beslissen wat we in Die Creol Taal zouden kunnen opnemen. Zijn verwachting dat het boek in 1994 of 1995 uit zou komen, kwam helaas niet uit; het werd 1996. Den Besten wilde wel een aparte publicatie van al het materiaal van Nelson maken. Daarvoor had hij drie redenen. Allereerst gaf hij de mijns inziens belangrijkste: onderzoekers in het creolistisch vakgebied hebben al eens aan de woordenlijst uit Reinecke (1975) gerefereerd. De tweede reden heeft te maken met de manier van noteren, die me geen heldere reden lijkt voor publicatie, maar wel voor verder onderzoek. De laatste reden is dat de twee lijsten, de korte uit Reinecke (1975) en de lange uit de brief van 24 oktober 1993, met elkaar vergeleken moeten worden om te zien hoe de Reineckelijst tot stand is gekomen. Den Besten schreef vervolgens dat hij zal proberen het materiaal nog in 1994, mogelijk in Amsterdam Creole Studies, te publiceren. Na deze eerste alinea's volgt een bladzijde vol opmerkingen bij de lange lijst (voortaan de Nelsonlijst). Den Besten gaf ze vooral om aan te geven waarom deze lijst zo interessant is. Hieronder vat ik de opmerkingen samen:Ga naar voetnoot10 | |||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||
Hans den Besten benadrukte aan het eind van zijn brief dat we heel erg blij zijn met Nelsons materiaal en dat het misschien wel uit nieuwsgierigheid is verzameld, maar dat het nu wel als bron genoemd is in Reinecke (1975) en bewaard wordt in de Hamilton Library in Honolulu, Hawaii. De slotgroet van Den Besten is in het Nederlands! Op 7 november 1993 schreef Nelson terug dat er nog tikfouten en veranderingen van inzicht zijn en dat de lijst enigszins aangepast moet worden. Hij voelde zich een Robinson Crusoë, aangezien hij op Hawaii niemand heeft met wie hij hierover kan praten. Hij had echter een Nederlandse vriend met wie hij het over het Negerhollands kon hebben en die vond dat het Negerhollands het Afrikaans op Standaard Nederlands doet lijken.Ga naar voetnoot11 De voorlaatste alinea laat zien hoe dicht Nelson ooit fysiek bij ons was: ‘Again, I ramble. Too bad I didn't know about your work when I was in the Netherlands with my great-grandson in the summer of '92’. De volgende brief schreef Nelson al een week na de eerste, op 14 november 1993. In de eerste alinea's ging hij in op enkele etymologieën en daarbij gaf hij, geheel volgens zijn vlotte stijl, zijn leeftijd in het Negerhollands: fiskeling en ses (86). De volgende opmerkingen van Nelson gingen over Deense en Noorse zeelieden die in de zeventiende- en achttiende-eeuwse Nederlandse handelsvloot meevoeren. Het leek hem heel wel mogelijk dat deze Scandinaviërs, die mogelijk zelfs tweetalig Noors/Deens-Nederlands waren, in Charlotte AmalieGa naar voetnoot12 aan wal zijn gegaan en zo hun invloed hebben gehad. De Noors-Amerikaanse historicus Kenneth Bjork heeft zelfs oude graven van Noren gezien op de us Virgin Islands, aldus Nelson. Nelson suggereerde dat Sprauve misschien eens in kerkarchieven zou kunnen kijken. En bovendien zou wel eens kunnen blijken dat er zelfs Noorse plantage-eigenaren kunnen zijn geweest.Ga naar voetnoot13 | |||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||
Pas op 22 maart 1994 was het volgende contact van Nelson met Den Besten. In dit korte briefje kondigde hij het bezoek van zijn vriend dr. Frank VandervegtGa naar voetnoot14 aan Amsterdam aan. Als Nelson op 15 mei wederom aan Den Besten schrijft, lezen we dat hij blij is met de afleveringen van Amsterdam Creole Studies die hij via Vandervegt van Den Besten heeft gekregen. Met name het artikel van Miep van Diggelen waardeerde Nelson hij enorm. In deze brief ging hij ook in op wat hem lang heeft bezig gehouden: hoe kan het toch dat er in de achttiende- en negentiende eeuw een soort Nederlands is gesproken op de Maagdeneilanden, maar dat dit lang voordat de Verenigde Staten de eilanden kochtGa naar voetnoot15 verdrongen is door het Engels? Hij gaf voorbeelden van de voorliefde van Maagdeneilanders voor Denemarken: een voormalige leraar op de Maagdeneilanden die na de overname door de Amerikanen de mogelijkheid kreeg om op het Deense platteland zijn werk voort te zetten, en een Maagdeneilandse, Deense student die vertelde over de generatieslange gewoonte om binnen Maagdeneilandse families kinderen Deense namen te geven, terwijl het Engels inmiddels de omgangstaal was geworden. Nog interessanter vond hij het verhaal van iemand die hij in 1936 op St. Croix sprak, die duidelijk trots was op de relatie met Denemarken en die ooit in Kopenhagen was en nog steeds een foto van de Deense koning aan de muur had. Met deze voorbeelden in zijn achterhoofd verbaast het hem nog meer dat hij in het artikel van Van Diggelen (Van Diggelen 1978) niet meer voorbeelden van Deense invloed ziet. In de laatste alinea´s van de brief kwam hij terug op zijn eigen veldwerk en wat hij op dat moment las in de bijdrage van Van Diggelen in Amsterdam Creole Studies: I was rather pleased to discover that many of the same words and occasional phrases which heGa naar voetnoot16 cites from other sources agree with ones also on my 1936 word list in both sound and meaning - in spite of the fact that his sources were apparently transcripts made by persons familiar with Dutch and the conventions of Dutch orthography, while I made my notes in my home-made ‘Anglo-Saxon’ phonetics and was not only completely ignorant of Dutch but was looking in vain for some traces of Danish! At least, no one can accuse me of hearing what I wanted to hear! Op 31 mei 1994 schreef Den Besten een kort briefje aan Nelson waarin hij even ingaat op de naam Miep, het gebruik van het woord blanke in Zuid Afrika en in het Negerhollands. In 1996 had Den Besten een e-mailwisseling met Robin Sabino.Ga naar voetnoot17 Zij is een spe- | |||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||
cialist op met name het gebied van de fonologie van het Negerhollands en de Afrikaanse elementen in deze taal, en heeft zeer intensief samengewerkt met de laatste spreekster van deze taal, Alice Stevens. Van Robin Sabino ontving ik op 29 juli 2011 een printje van een mail van 19 augustus 1999. Uit deze mail blijkt dat zij reeds op 10 juli van dat jaar contact hadden over Nelsons woordenlijst. Sabino en Den Besten bespraken in hun e-mailwisseling acht annotaties over consonantkwesties en zeven over vocalen in de Reineckelijst. Deze annotaties zijn, inclusief de opmerkingen van Den Besten, opgenomen in Den Besten & Van Rossem (2013). Het is opvallend dat Den Besten Sabino de Reineckelijst van maar acht pagina's heeft gestuurd en niet het achttien pagina's tellende overzicht van alle veldnotities van Nelson. | |||||||||||||||
6 Correspondentie tussen Nelson en Van Rossem 1996-1997Op 18 juli 1996 stuurde Nelson voor het eerst een brief aan mij. Ik had hem vlak daarvoor een exemplaar van Die Creol Taal gestuurd en Nelson was er zeer blij mee. Hij vond het fantastisch om de geschiedenis van het Negerhollands te kunnen volgen en was ook bijzonder blij om zijn eigen veldnotities terug te zien in gedrukte vorm, ‘like flies in amber’.Ga naar voetnoot18 Ook wijdde hij een alinea aan onze keuze om de Engelse taal in de glossen te gebruiken in plaats van Nederlands of Duits. Het onderzoek naar het Negerhollands maakte meer los bij Nelson. Nu hij meer materiaal ter beschikking had, kon hij ook aandacht besteden aan de teksten van De Josselin de Jong, die maar ongeveer tien jaar voor zijn bezoek aan de us Virgin Islands verzameld waren. Zo had hij over het gebruik van de naam Brimint (Bremen) een duidelijke theorie over spelling en uitspraak. Nelson veronderstelde namelijk dat de verteller ooit de tekst in het Engels, hardop uitgesproken (bijvoorbeeld door een kindermeisje) heeft gehoord. De eerste e van het woord Bremen, wordt met een Engelse uitspraak namelijk [i], net als in De Josselin de Jongs spelling.Ga naar voetnoot19 De tweede bladzijde van de brief was getypt op een fotokopie van een bladzijde van Nelsons veldnotities. Hij meldde dat kort en gaf aan dat hij een compleet typoscript aan Den Besten had gestuurd. Direct noemde hij ook het gebruik van de Griekse Ƥ naast de ‘gewone’ e en daarbij maakte hij de opmerking dat er geen verschil in fonetische waarde is. Het verschil was niet bekend bij Reinecke en dus komen in de Reineckelijst wel eens ε's voor. | |||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||
Afb. 2 Fotokopie van een opengeslagen bladzijde van de originele veldnotities.
De brief die ik hierop aan Nelson heb geschreven, kan ik helaas niet terugvinden, maar ik moet het met hem gehad hebben over de ontvangst van Die Creol Taal. In de eerste maanden na het uitkomen ervan kregen wij veel positieve kritieken, werden we enkele keren door de radio uitgenodigd en zijn er zelfs achtergrondstukken over het Negerhollands in kranten en tijdschriften verschenen. In zijn brief van januari 1997 schreef hij dat hij dat bijzonder leuk vindt omdat er nu eens niet alleen aandacht is vanuit het wetenschappelijk veld, maar ook van de ‘gewone’ media. Ook is hij benieuwd wanneer Den Besten de woordenlijsten zal gaan publiceren. Aangezien ik toen al uit Amsterdam was vertrokken en in Arnhem als leraar aan het werk was, kon ik daar toen nog geen antwoord op geven. | |||||||||||||||
7 Voorbereiding op de uitgave van de woordenlijsten 1999Tussen 1997 en 1999 is er geen contact geweest tussen Nelson en ons. Uit de eerstvolgende bewaardgebleven brief van Den Besten aan Nelson, van 12 februari 1999, blijkt echter dat Den Besten zich in de tussenliggende periode intensief in de Nelsonlijst heeft verdiept. In de wel zeer uitgebreide brief aan Nelson verwees Den Besten naar een brief die hij op 8 februari heeft gestuurd. Belangrijk in deze brieven is dat hier blijkt dat Den Besten, ruim twee jaar nadat hij het typoscript van Nelsons uitgebreide woordenlijst heeft ontvangen, druk bezig was om een speciale editie van Amsterdam Creole Studies voor te bereiden waarin de woordenlijsten van Nelson centraal zouden staan. Hij had inmiddels geld van de afdeling om de woordenlijst op deze wijze te publiceren. Een publicatie in een | |||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||
tijdschrift leek hem niet mogelijk vanwege de lengte van de woordenlijst. Den Besten heeft forse kritiek op de veranderingen binnen de universiteit die het onmogelijk maken om series als Amsterdam Creole Studies voort te zetten en hij meldde dat de decaan van de faculteit aan hem gevraagd heeft om contact op te nemen met Amsterdam University Press om Amsterdam Creole Studies over te nemen. Het overgrote deel van deze brief bestaat echter uit 96 opmerkingen en vragen die Den Besten aan Nelson voorlegde met betrekking tot spelling, de organisatie van de transcripties, het gebruik van rode inkt en de details in de transcriptie. Hij heeft enige ruimte open gelaten om Nelson de gelegenheid te geven tussen de regels op deze pagina's zijn commentaar te schrijven. Al op 2 maart stuurde Nelson een fotokopie van Den Bestens tekst terug met vrijwel overal opmerkingen. In de begeleidende brief van twee bladzijden ging Nelson onder andere in op zijn handschrift. Over het gebruik van klinkers schreef hij het volgende: As for the vowels - that is another matter. I was not trained in phonetic in '36 (and am not really now, for that matter). But before I went to Puerto Rico on a short term teaching assignment in 1932-33 and made a short trip to the Virgin Islands, I had just finished a course on Beowulf at the University of California. Hence my remark ‘Vowels as in Anglo-Saxon’ in my letter to John Reinecke, who was then a student at Yale and had written to the Superintendent of Schools in St. Croix asking for information about V.I. Creole. Just by chance I happened to meet the Superintendent just after Reinecke's letter arrived and he asked me to answer it. Only years later, after I moved to Hawaii, did I finally run into Reineke in Honolulu, and he told me he had given a copy of my letter to the University Library there. Uit een andere passage in deze brief blijkt dat Nelson, nu hij met Die Creol Taal een bloemlezing in huis had, zich intensief in het Negerhollands verdiepte. Zo viel het hem op dat de taal die Kingo in zijn achttiende-eeuwse woordenlijst gaf (Kingo 1770), in twee eeuwen nauwelijks veranderd lijkt te zijn. Er lijkt bijzonder weinig besmetting te zijn geweest van het Engels of Deens, terwijl de sprekers van de creooltaal toch dagelijks met die talen in contact zijn geweest. In een P.S. wees Nelson wederom op zijn niet-professionele aanpak van het veldwerk: Please remember if anybody asks that I took my notes on Creole in 1936 only for the fun of it, on a two week vacation trip to the Virgin Islands before returning to California to complete my doctorate in medieval literature and had no idea they would ever attract scholarly attention, let alone be published. I mention this in anticipation of probable criticism of my ‘scholarship’ when you publish them. They were never meant to be ‘scholarly’ or ‘professional!’ De belangrijkste opmerking in de brief van Nelson van 2 maart 1999 is volgens mij de volgende. Bij het collationeren van de tekst liep Nelson namelijk nog tegen een bijzonder probleem aan: hij heeft zijn oorspronkelijke aantekeningen niet meer, | |||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||
want hij heeft het notitieboekje met zijn veldwerkaantekeningen, zonder dat ik het wist, aan mij gestuurd. Some time ago Cefas van Rossem sent me a copy of his and Hein van der Voort's book, giving his home in Arnhem as his return address. When I asked him to order a copy for old friends of mine who live in that city, to save having to have the book travel half way around the world and back, he kindly delivered it to the Sanders family in person, and we struck up further correspondence. At the same time I caught an over-zealous housekeeper here about to throw the little notebook out with the trash and suddenly realized that is where it would probably end when I am gone, since no one else here would ever know what it was, and so I mailed it to van Rossem for safe keeping. I trust he still has it and you can retrieve it from him. Helaas is de verzending niet gegaan zoals we hoopten; ik was in 1997 verhuisd en had Nelson geen adreswijziging gestuurd. Op 20 augustus 1999 stuurde Den Besten dan ook een noodkreet aan Nelson. Hij heeft dan inmiddels contact met mij gehad over het notitieboekje. Ik heb nog geprobeerd om via de nieuwe bewoners van mijn oude adres het boekje te achterhalen, maar helaas. Het boekje was verdwenen en is niet meer teruggevonden. Dit schreef Den Besten ook aan Nelson. Verder gaf hij aan welke alternatieven hij heeft om de tekst toch uit te geven. Den Besten vraagt ook om het adres waarnaar hij het boekje verstuurd heeft aan hem te sturen om ook zelf bij de ptt te kunnen vragen waar het pakketje gebleven is. Gelukkig schreef Nelson in zijn brief van 1 september 1999 aan Den Besten dat hij hoopt dat het boekje gevonden is, maar dat hij eraan twijfelt of dit boekje iets zal toevoegen aan de notities die hij al gestuurd had. Hiermee eindigt de briefwisseling, voor zover ik kan nagaan. Den Besten bewaarde het materiaal, inclusief zijn brieven aan Nelson, netjes bij elkaar. Elke nieuwe versie van een woordenlijst, inclusief herordeningen en alfabetische lijsten, werd toegevoegd aan dit dossier. Frank Nelson overleed op 8 september 2001 op 93-jarige leeftijd (Clark 2001). Helaas heeft ook Hans den Besten deze teksten, die binnen de studie van het Negerhollands een ware ontbrekende schakel zijn, niet meer tijdens zijn leven kunnen publiceren. Hij overleed op 19 juli 2010 op 61-jarige leeftijd. | |||||||||||||||
8 Nelsons informantenIn 1936 kreeg Nelson informatie van acht informanten. In de briefwisseling tussen Den Besten en Nelson komen we over enkele van hen meer te weten, soms over hun herkomst, soms ook over hun taalgebruik. Nelson schreef op 24 oktober 1993 het volgende over zijn informanten. All of my informants were then quite elderly, had not spoken Creole for many years, and were often unable to recall even a few words and phrases until social chit-chat put them at ease and talk about olden times jogged their memories. One, the oldest if I remember rightly, did say that she had spoken Creole quite fluently in her childhood but had never learned to read what she called the ‘Deep Creole’ of the Bible and religious tracts. She was | |||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||
not the one, incidentally, who told me that she had known a lot of songs in Creole in her unregenerate youth but refused to sing any of them for me because she was ‘now a good Christian woman’. Vanaf De Josselin de Jongs onderzoek uit begin 1923 kennen we de namen van de informanten. De Josselin de Jong tekende 103 verhalen van verschillende lengte op (De Josselin de Jong 1926). Zijn negen ‘donkere vrienden en leermeesters’ (De Josselin de Jong 1926: 7) waren, in volgorde van tekstpresentatie: William Anthony Joshua (Nisky, St. Thomas, geboren 1858), Prince (Nisky, St. Thomas), Emil Francis (Smith Bay, East End, St. Thomas, geboren 1854), John Abraham Testamark (St. John, geboren 1859 en omgekomen in de orkaan van september 1923), Robert George (St. John, geboren 1845), Anna Catharina Testamark (St. John, geboren 1858), Ludwig Joseph (St. John, geboren 1858), Albert Christian (St. John, geboren 1850) en William Henry Roberts (St. Jan, geboren 1863). Na Nelson noemen drie andere onderzoekers de namen van hun informanten. Sprauve (e-mail 25 augustus 2011) heeft vanaf de jaren zestig van de twintigste eeuw met Ms. Monsanto, Charlie Fredericks, (van de zuidkant van St. Thomas), Winfield James, (Coral Bay, St. John) en natuurlijk met Alice Stevens (St. John) gewerkt. Graves (1977: iii) noemt als haar informanten Wilhelmina Cruz, Alice Stevens, Elodie Vessup, Anna Monsanto, James Stevens en Charlie Fredericks. Zij maakt de belangrijke opmerking dat deze oude informanten de taal niet aan hun nakomelingen hebben geleerd (Graves 1977: 2). Sabino werkte alleen met Alice Stevens. De informanten gaven er nooit blijk van te weten aan welke Europese taal hun creooltaal gerelateerd is. Graves (1977: 2) schreef dat haar informanten zich er wel van bewust waren dat hun eilanden ooit een Deense kolonie zijn geweest. Een relatie tussen hun taal en het Nederlands was hun echter onbekend. Ze noemen de taal the Creole. Ook uit de namen die al vanaf de achttiende eeuw aan het Negerhollands werden gegeven, die creol taal, die hou creol (‘de oude creooltaal’) en varianten hierop, blijkt geen relatie tussen de creooltaal en het Nederlands. De laatste sprekers van het Berbice Dutch waren zich ook niet bewust van de herkomst van hun creooltaal, maar noemen hun taal wel Dotch, dat duidelijk afgeleid is van het Engelse woord voor Nederlands, Dutch. Slechts één van de informanten van Silvia Kouwenberg, Amos Clarke, gebruikte uit Suriname afkomstige, op het Nederlands gebaseerde woorden (Kouwenberg 1994: 22). Het gebruik van het woord Dotch is duidelijk te horen in de video-opname die in 2004 door de Jamaican Language Unit gemaakt is van de laatste spreekster van het Berbice Dutch, Albertha Bell (Jamaica Language Unit 2009). In 2005 is deze laatste spreekster op 103-jarige leeftijd overleden. Over het onderling beoordelen van twintigste-eeuws Negerhollands door de informanten is mij niet veel bekend. Mrs. Stevens heeft materiaal van De Josselin de Jong beoordeeld, maar dat van Nelson is nooit aan haar voorgelegd. | |||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||
Hieronder noem ik de acht informanten van Nelson in de volgorde waarin hun informatie opgenomen is in de Nelsonlijst. Over bijna ieder van hen is meer te vertellen dan alleen hun naam. | |||||||||||||||
8.1 Henrietta FrancisIn de lijst van Nelson komen maar liefst drie sprekers met de achternaam Francis voor. Sprauve schreef mij in een e-mail (25 juli 2012) dat deze familienaam bijzonder vaak voorkomt, met name in het oostelijk gedeelte van St. Thomas. In de laatstgenoemde streek waren er zeker twee als spreker van het Negerhollands bekend.Ga naar voetnoot20 Henrietta Francis kwam uit Frederiksted, St. Croix. Deze plaats is tegenwoordig met 830 inwoners de op een na grootste van St. Croix. In de literatuur over het Negerhollands speelt dit eiland een bijzondere rol. Zo stelt Hesseling (1905: 20) over het eiland in de periode na 1733: Toch werd onze taal, maar tans langs een andere weg en in zeer verminkte vorm naar 't nieuwe eiland overgebracht. Er had zich namelik uit de omgang der planters van St. Thomas met hun slaven een Kreools idioom gevormd, dat op de drie Deense eilanden gedurende lange tijd de omgangstaal der inheemse bevolking, en twee eeuwen lang de taal der slaven is geweest. Vooral door de slaven verbreidde zich dit Kreools ook over St. Croix. St. Croix kwam pas in Deense handen in 1733 en Hesseling lijkt er hier vanuit te gaan dat de reeds op St. Thomas en St. John bestaande creooltaal met de slaven naar St. Croix verhuist. In 1774 schreef de Duitse zendeling Auerbach al dat er op dit eiland juist Engels of een creoolse vorm hiervan gesproken wordt (Van Rossem en Van der Voort 1996: 8-9). Toen ik dit in het najaar van 2010 aan Robin Sabino voorlegde, schreef ze mij dat er waarschijnlijk na de opstand op St. John (1733) slaven van dat eiland op St. Croix terecht zijn gekomen. De Josselin de Jong heeft tijdens zijn veldwerk geen gesprekspartners van St. Croix gehad. Dat Nelson daar juist veel materiaal heeft verzameld, geeft de lijst nog een bijzondere reden voor aandacht. Henrietta Francis’ zinnetje Mi melelek fanda dunku werd besproken door Den Besten (brief Den Besten, 2 november 1993) en Nelson (brief Nelson, 14 november 1993). | |||||||||||||||
8.2 Henrietta AntonVan Henrietta Anton noemde Nelson het complete adres: Hospital Street, Christiansted. Deze plaats is tegenwoordig met 3000 inwoners de grootste van St. Croix. Van deze informante hebben we maar vijftien items. | |||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||
8.3 Victoria MossentauOok van Victoria MossentauGa naar voetnoot21 hebben we het hele adres: 53 Hill Street, Christiansted (St. Croix). Nelson schreef dat zij op het moment van het interview 73 jaar oud was. Victoria werd door Den Besten (brief Den Besten, 2 november 1993) aangehaald met betrekking tot het Onze Vader. Hij vond haar versie nogal Nederlands. Haar uitspraak ‘Alas it!, alas it! It gone’ leek Nelson in eerste instantie nogal plechtig Engels. Den Besten (brief Den Besten, 2 november 1993) meende dat wat Nelson interpreteerde als ‘Alas it!’ in werkelijkheid ‘I los(t) it!’ moet zijn geweest. Zij gebruikte ook nē voor ‘nee’ terwijl zowel Margaret Tadman als Henrietta Francis varianten gebruikten die eindigen op -n. Nelson (brief Nelson, 24 oktober 1993) ging op deze vormen in en zag hier een Deense oorsprong. Den Besten (brief Den Besten, 2 november 1993) corrigeerde dit en wijst op een oudere bron. De Josselin de Jong (1923) stelt namelijk dat -n verplicht is. Zodra een versie zonder n gebruikt werd, verstonden de informanten dat als ‘nemen’. Zij vonden het bovendien een storende fout. | |||||||||||||||
8.4 Rebecca FrancisVan Rebecca Francis weten we alleen, uit de lijst, dat ze geboren is op St. Thomas en daar op het moment van het interview nog woonde. Uit de woorden en zinnen die ze Nelson verteld heeft, blijkt echter dat ze ook op het eiland Tortola is geweest. Dit eiland ligt maar enkele kilometers ten noordoosten van St. John en is de grootste van de vier grote Britse Maagdeneilanden. Al in de zeventiende en achttiende eeuw kwam het regelmatig voor dat Nederlandse kolonisten zich ook op dit eiland vestigden (in ieder geval tussen 1648 en 1666).Ga naar voetnoot22 | |||||||||||||||
8.5 Jeremiah Hatchet en Mary FrancisJeremiah Hatchett en Mary Francis komen samen voor in Nelsons lijst. Ze kwamen uit Smith Bay, tegenwoordig een buurtschap aan de noordoostkust van St. Thomas. De Josselin de Jong (1926: 7) noemt Emil Francis (Smiths Bay, East End, St. Thomas, geboren 1854). Deze informant heeft slechts één, redelijk korte, tekst aangeleverd. Sprauve heeft vanaf de jaren zestig gewerkt met Ms. Monsanto die een zus was van Duncan Francis van East End. Deze Duncan Francis was een bekend persoon in het oosten van St. Thomas en was actief binnen de Moravische Broedergemeente. Of hij ook Negerhollands sprak, is niet bekend (Gilbert Sprauve, e-mail 2 augustus 2012). Kortom, verschillende leden van de familie Francis uit East End hebben als informant een flinke steen bijgedragen aan de beschrijving van het Negerhollands. | |||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||
8.6 Margaret TadmanMargaret Tadman kende haar leeftijd niet, maar wist wel dat ze uit East End afkomstig was. In eerste instantie dacht ik dat zij hiermee bedoelde dat ze afkomstig was uit het buurtschap met deze naam op het eiland St. John. In De Josselin de Jong (1926: 7) is echter te lezen - zie hierboven - dat ook Smith Bay als East End gezien werd. Het ligt aan de oostkust van St. Thomas. | |||||||||||||||
8.7 Isabella SylvesterIsabella Sylvester werd in 1853 geboren op St. John en was 83 op het moment van het interview. Zij vertelde Nelson dat ze is opgegroeid op St. John en op Tortola. In zijn brief van 24 oktober 1993, schreef Nelson dat Isabella's gebruik van het voorzetsel bo voor ‘op’ zou kunnen wijzen op een oorsprong in het Deense paa. Den Besten (brief Den Besten, 2 november 1993) weerlegde dit. Zie hiervoor de woordenlijst. Het woord tizan voor ‘zuurzak’ blijft in verschillende brieven, vanaf de brief van Den van 27 oktober 1993, terugkomen. Nelson vraagt zich af of het niet afgeleid kan zijn van het Franse woord tisane en dus verwijst naar zuurzaksap in plaats van naar de vrucht zelf (Den Besten & Van Rossem 2013, s.v.). Isabella is ook iemand die, volgens de lijst, het foneem / z/ gebruikte, zowel aan het begin als in het midden van woorden. Den Besten (brief Den Besten, 2 november 1993) stelde dit ter discussie, maar Nelson (brief Nelson, 14 november 1993) schreef dat hij het Nederlands en dus de door de informanten gebruikte stammen zee en van in 1936 nog niet kende en dat hij heeft opgeschreven wat hij dacht dat hij hoorde. Hij heeft de woorden ze ‘zee’ en van ‘van’ niet gehoord als respectievelijk [se] en [fan]. | |||||||||||||||
9 Betekenis van woordenlijsten voor verder onderzoekDe woorden en korte tekstjes die Nelson in 1936 in korte tijd heeft verzameld, zonder de opzet om actief te zoeken naar sprekers van het Negerhollands, geven veel nieuwe informatie. Het is om verschillende redenen een ontbrekende schakel tussen het materiaal van De Josseling de Jong en dat van de laatste sprekers. Allereerst komen diverse woorden niet voor in de publicaties van Hesseling (1905) en De Josselin de Jong (1926). Nadere bestudering van deze woorden en bijvoorbeeld vergelijking met oudere woordenlijsten en teksten kan wellicht iets vertellen over groei en verdwijnen van de taal. Daarnaast staan er enkele zinnetjes, korte dialoogjes en versjes in die spontaan gegeven zijn. Misschien kan zelfs met dit kleine corpus dieper ingegaan worden op vooral de syntaxis van het verdwijnende Negerhollands. Nelsons productiefste gesprekspartners kwamen van St. Croix. Tot nu toe had men de indruk dat het Negerhollands juist op St. Thomas en St. John zijn thuis had. Dit is dan ook zeker een aanleiding om verder te zoeken naar het gebruik van het Negerhollands op een eiland dat Engelstalig leek. Ook de opmerking van Hesseling (1905: 20) volgens welke het creools zich vooral door de slaven op | |||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||
St. Croix verbreid heeft, maakt studie naar het desbetreffende materiaal zeker de moeite waard. Uit de volgorde van de woorden in de lijsten is vaak goed te zien welke gedachtesprongen en associaties Nelson maakte tijdens zijn gesprekken met de informanten. Een enkele keer zijn de sprongen zo helder, dat Den Besten kon aangeven dat er iets zou kunnen ontbreken. In een enkel geval, dat van Margaret Tadman, lijkt het gesprek, desondanks niet bijzonder vruchtbaar. Uit haar reacties blijkt duidelijk dat ze er snel een punt achter wilde zetten. De Nelsonlijst, paragraaf 3 in Den Besten & Van Rossem (2013), is samengesteld uit de woordenlijsten van verschillende informanten, waardoor dezelfde of verwante lemma's meerdere vormen hebben. Den Besten maakt hierover wel opmerkingen, die ik in de noten opgenomen heb, maar systematisch onderzoek is nog niet verricht. Het voerde te ver om dat op dit moment uit te voeren, maar de beschikbaarheid van de lijsten leidt hopelijk tot een nadere bestudering van de taal die in 1936 nog niet uitgestorven bleek. | |||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||
| |||||||||||||||
Bijlage 1 Lijst genoemde brieven, in chronologische volgordeGa naar voetnoot23
| |||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||
[Om privacyredenen is dit tekstgedeelte niet zichtbaar.] |
|