Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 124
(2008)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 249]
| |||||||||||||
Jaap Grave
| |||||||||||||
1. InleidingDe cirkel is bijna rond. Aan het begin van de negentiende eeuw begon de opmars van nationale filologieën die in veel gevallen parallel verliep aan de vorming van naties. Latijn, de gemeenschappelijke taal van de wetenschap, maakte plaats voor diverse nationale talen en de geesteswetenschappen speelden een belangrijke rol bij het nationaal-culturele integratieproces - bij een proces van afgrenzing. Die afgrenzingen verdwijnen. Niet alleen op abstract politiek en economisch niveau zijn er in de afgelopen twintig jaar grenzen weggevallen maar ook heel concreet op het niveau van universiteiten zoals blijkt uit de eenheid van de BaMastructuur.Ga naar voetnoot1 Maar dat is slechts een deel van de veranderingen. De nivellering van het middelbare onderwijs en de geringere aandacht voor literatuur, het verlies aan gezag van traditionele en gevestigde media, de opkomst van commerciële radio- en televisiezenders en nieuwe media hebben er tevens toe geleid dat literatuur minder prestige heeft dan voorheen en letterenstudies naar een nieuwe positie zoeken. Dat is niet nieuw: op momenten dat er in de geschiedenis ingrijpende onderwijshervormingen en discussies over nieuwe theorieën en methoden waren, hebben letterenstudies zich - in binnen- en buitenland - op hun positie moeten bezinnen.Ga naar voetnoot2 Ze moeten zich ook nu opnieuw legitimeren, bijvoorbeeld door hun onderzoeksterrein uit te breiden. Een themanummer van tntl, ‘Toekomstperspectieven in de studie Nederlandse letterkunde’, probeerde enkele jaren geleden de discussie over de toekomst van de neerlandistiek aan te zwengelen. In die discussie en in talrijke andere bijdragen over dat onderwerp gaat het feitelijk om twee richtingen: enerzijds om een vernieuwing van de neerlandistiek door onderzoek en onderwijs uit te breiden en niet-schriftelijke media op te nemen - de neerlandistiek gaat op in cultuurwetenschap - en anderzijds om het vasthouden aan de kern, aan de literatuurwetenschap, die eventueel op zal gaan in algemene en vergelijkende literatuurwetenschap. Het doel is hetzelfde: het verlies aan status binnen en buiten de universiteiten ongedaan maken en de discussies over literatuur en cultuur daarbuiten weer te sturen. Schriftelijke reacties op dat themanummer zijn er in Nederlandstalige vakbladen | |||||||||||||
[pagina 250]
| |||||||||||||
nauwelijks geweest - hoewel er meer dan voldoende aanleiding voor is.Ga naar voetnoot3 Gezien de ingrijpende veranderingen die ik hierboven heb opgesomd, zal de neerlandistiek die zich alleen op Nederlandstalige literatuur en cultuur richt binnen afzienbare tijd grotendeels zijn verdwenen. De toekomst van de neerlandistiek, luidt het uitgangspunt van dit artikel, zal sterk afhangen van de wijze waarop zij in een verenigd Europa zichtbaar zal zijn. Die stelling valt uiteen in twee punten: allereerst is het opmerkelijk dat de internationale neerlandistiek in de discussie in tntl vrijwel niet voorkomt, hoewel zij dagelijks met de plaats van de neerlandistiek in een dominante anderstalige omgeving wordt geconfronteerd. Ik zal enkele strategieën presenteren die zij heeft ontwikkeld om in die vreemde omgeving zichtbaar te blijven. Het tweede punt, dat daaruit voortvloeit, is de wens meer aansluiting bij internationaal en interdisciplinair onderzoek te krijgen - een onderwerp dat ook in enkele bijdragen in tntl ter sprake kwam. Dat de internationale neerlandistiek daar oplossingen voor heeft moeten vinden, heeft direct te maken met haar positie, die op essentiële punten afwijkt van die van de nationale neerlandistiek. Om die te verduidelijken maak ik gebruik van een paar centrale begrippen uit Pandora's Hope (1999), een studie van de wetenschapsfilosoof Bruno Latour. | |||||||||||||
2. LatourDe grote veranderingen in de culturele en politieke domeinen die ik in de inleiding van dit artikel noemde, maken de noodzaak duidelijk om naar een brede context te kijken waar wetenschap deel van uitmaakt. Latour houdt in zijn opvattingen over de geschiedenis en ontwikkeling van wetenschap rekening met de sociale, politieke en culturele context waarbinnen wetenschap functioneert en biedt zodoende ruimte aan de dynamiek binnen en buiten een wetenschapsdiscipline. Drie punten uit zijn model zijn voor mijn betoog essentieel: het autonomiseringproces van een discipline, de allianties en ten slotte de publieke representatie. Deze spelen weliswaar ook voor de nationale neerlandistiek een rol, maar de internationale neerlandistiek is altijd aan grote veranderingen onderhevig geweest. Ze heeft bovendien een heel andere geschiedenis en maakt deel uit van meer netwerken. De internationale neerlandistiek is vaak uit een andere discipline voortgekomen (in Duitsland bijvoorbeeld uit de germanistiek) en is pas laat onafhankelijk geworden. Bij Latour valt dit proces onder het begrip autonoom worden. Verder maakt de ontwikkeling van eigen criteria daar deel van uit waarmee de wetenschappers zichzelf en anderen beoordelen. Allianties, het tweede begrip, zijn essentieel bij dit proces. Concreet betreft dit het cultuur- en onderwijsbeleid van de landen waarin neerlandistiek wordt beoefend, de structuren en organisatie van een vak (bijvoorbeeld de vraag van welke vakgroep of welk instituut de neerlandistiek deel uitmaakt en of het een hoofd- of bijvak is), de (internationale) netwerken, het onderwijs en publicaties in Nederlandstalige en niet-Nederlandstalige bundels en tijdschriften. Ten slotte besteedt Latour veel aandacht aan de publieke representa- | |||||||||||||
[pagina 251]
| |||||||||||||
tie van wetenschap waarvan de twee andere punten in sterke mate afhangen. Daarbij gaat het om de rol van wetenschap in de maatschappij, om het zelfbeeld en het wereldbeeld van een discipline en om het vertrouwen dat deze discipline krijgt. De lezingen en publicaties van neerlandici voor een groter publiek (zoals tekstedities, literatuurgeschiedenissen en woordenboeken) maken daar bijvoorbeeld deel van uit. Voor kleine vakken als de neerlandistiek in het buitenland is die publieke representatie van groot belang. | |||||||||||||
3. Nationale en internationale neerlandistiekVoor de internationale neerlandistiek is de oriëntatie op de nationale neerlandistiek vanzelfsprekend. Omgekeerd had de nationale neerlandistiek lange tijd geen of nauwelijks belangstelling voor de neerlandistiek in het buitenland, zoals blijkt uit een bijdrage van W.J. van den Akker uit 1990 die in Ons Erfdeel verscheen. Hij schreef dat de neerlandistiek rond 1990 vooral een vak was dat in Nederland en Vlaanderen werd beoefend en eigenlijk vond een aantal neerlandici het daar ook vreemd dat er in het buitenland belangstelling was voor Nederlandstalige cultuur of dat neerlandici uit Nederland en Vlaanderen enige tijd of zelfs voorgoed naar het buitenland gingen.Ga naar voetnoot4 Van den Akker vatte de stemming onder zijn collega's als volgt samen: ‘Nederland was zoniet het Mekka, dan toch de beste van alle mogelijke werelden’ (Van den Akker 1990: 221). Er zijn, schreef hij verder, twee verklaringen voor de onbekendheid van de internationale neerlandistiek in Nederland en Vlaanderen: allereerst zijn veel neerlandici in het buitenland van huis uit geen neerlandici waardoor zij geen contacten met neerlandici in Nederland en Vlaanderen hebben. En ten tweede is er bij de neerlandici in Nederland en Vlaanderen weinig belangstelling voor de internationale neerlandistiek (Van den Akker 1990: 220; zie ook: Decloedt 1998, Koch 2000). Dat laatste is niet specifiek voor de nationale neerlandistiek maar is kenmerkend voor de verhouding tussen vrijwel iedere nationale filologie en de internationale variant ervan. Daar kunnen de neerlandici uit het buitenland verongelijkt over doen, zich niets van aantrekken of proberen die banden aan te halen. De eerste twee posities zijn, vooral ook omdat de neerlandistiek een klein vak is, niet zinvol en productief. De nationale en de internationale neerlandistiek hebben elkaar nodig om gezamenlijk een plaats in Europa te bepalen. De vraag waar het hier om gaat is of Van den Akkers verklaringen bijna twintig jaar later nog juist zijn. Allereerst zijn er meer neerlandici in Nederland en Vlaanderen dan voorheen die korte of lange tijd colleges in het buitenland hebben gegeven en daardoor de verschillen tussen de nationale en internationale neerlandistiek kennen. Bovendien is het netwerk tussen het Nederlandstalige taalgebied en het buitenland nauwer geworden. Dat is in het bijzonder te danken aan verbeterde transportmiddelen en | |||||||||||||
[pagina 252]
| |||||||||||||
aan het digitale verkeer. Door die verbeteringen is de kennisvoorsprong in Nederland en Vlaanderen op het gebied van de actuele wetenschappelijke en literaire ontwikkelingen verdwenen. Door het internet is informatie vanuit het buitenland even gemakkelijk en snel toegankelijk als in Nederland en Vlaanderen zelf. De derde verandering betreft de kwaliteit van de internationale neerlandistiek - waar Van den Akker niet expliciet over schrijft. Jos Joosten en Thomas Vaessens stellen in ‘Problemen en perspectieven van de modern-letterkundige neerlandistiek’ na enig telwerk in wetenschappelijke tijdschriften tussen 2001 en 2003 vast dat daarin ook bijdragen van neerlandici te vinden zijn die werkzaam zijn aan universiteiten buiten Nederland en Vlaanderen. Ze concluderen daaruit dat de internationale neerlandistiek is geprofessionaliseerd. Ze hebben gelijk en het is terecht dat zij daarvoor naar het aantal publicaties van de internationale neerlandistiek in Nederlandstalige tijdschriften kijken. Tijdschriften zijn de centra en organisatoren van wetenschappelijke communicatie en maken onder meer groepsvorming duidelijk. Toch zien zij één cruciaal gegeven over het hoofd: neerlandici in het buitenland publiceren ook in niet-Nederlandstalige vaktijdschriften. Als zij naar de ontwikkelingen in het buitenland zouden kijken, zouden ze kunnen vaststellen dat er veel is veranderd. Die veranderingen betreffen alle drie aspecten uit Latours model die ik eerder heb genoemd: er zijn, vooral in Oost-Europa, talrijke nieuwe vakgroepen bijgekomen, ze behoren tot uitgebreide netwerken, met en buiten Nederland en Vlaanderen, en ze publiceren in tijdschriften in hun eigen taalgebied en geven er bundels en studies uit. | |||||||||||||
4. DilemmaDe internationale neerlandistiek is, of ze nu wil of niet, internationaler dan de nationale neerlandistiek. Neerlandici in het buitenland staan voor een groot dilemma, en dat betreft hun allianties en publieke representatie: enerzijds doen ze er verstandig aan hun netwerk met de neerlandistiek in Nederland en Vlaanderen te onderhouden of te verbeteren, de discussies daar te volgen en zich er actief in te mengen (door in Nederlandstalige vaktijdschriften te publiceren, collega's uit Nederland en Vlaanderen uit te nodigen en daar aan congressen deel te nemen). Anderzijds is het noodzakelijk dat ze in hun eigen taalgebied worden waargenomen want ook daar moeten zij zich legitimeren en worden hun activiteiten door andere groepen, binnen en buiten hun instituut, gevolgd. Die legitimatie van hun vak heeft een interne en externe kant: de interne heeft betrekking op artikelen, studentenaantallen, edities en vakcongressen. De externe kant betreft vooral de publieke legitimatie, waarvan hierna twee uitgebreide voorbeelden volgen. Beide aspecten zijn met het oog op de bezuinigingen en talrijke opheffingen van vakgroepen in de laatste jaren van levensbelang: wie niet publiceert, bestaat niet en wie er in eigen land niet in slaagt voldoende studenten te trekken en steun en belangstelling bij vak- en niet-vakgenoten te wekken, loopt eerder kans opgeheven te worden. Neerlandici in het buitenland moeten vooral in eigen land allianties smeden opdat instituten kunnen blijven bestaan en er voldoende banen behouden blijven of zelfs worden gecreëerd. | |||||||||||||
[pagina 253]
| |||||||||||||
5. SpagaatHet is belangrijk iets uitgebreider op het zojuist genoemde dilemma in te gaan omdat dit niet alleen lange tijd het dilemma van de internationale neerlandistiek is geweest maar inmiddels ook van de nationale neerlandistiek is geworden. De internationale neerlandistiek heeft ruwweg twee mogelijkheden: ze kan zich alleen richten op Nederland en Vlaanderen, colleges aanbieden die niet of nauwelijks afwijken van die in Nederland en Vlaanderen en uitsluitend in daar uitgegeven tijdschriften publiceren. Zoals ik net heb betoogd leidt ze, als ze voor die optie kiest, een geïsoleerd bestaan temidden van een anderstalige omgeving. Bovendien verwaarlozen ze dan hun allianties en publieke representatie - twee essentiële zuilen voor het voortbestaan van een vakgroep. Het dilemma van de nationale neerlandistiek is niet minder groot. Als zij zich alleen op Nederland en Vlaanderen richt, vormt ze een eiland in Europa, een eiland in een Europa waar steeds meer grenzen wegvallen. Gezien die ontwikkelingen is het wenselijk dat de nationale neerlandistiek internationaler wordt en zichtbaar wordt in Europa door onder meer interdisciplinaire samenwerkingsvormen aan te gaan, samen met de internationale neerlandistiek. Ik wil hier enkele strategieën presenteren - de tweede van de boven genoemde mogelijkheden - die de internationale neerlandistiek heeft ontwikkeld om te vermijden dat ze in een isolement terechtkomt. Daarbij zal duidelijk worden dat die een eind maken aan de traditionele neerlandistiek die zich alleen op Nederlandstalige literatuur en cultuur richt. Die strategieën liggen op het gebied van de interne en externe legitimatie. In de praktijk van onderzoek en onderwijs zoekt de internationale neerlandistiek aansluiting bij het culturele kader van haar omgeving dat niet Nederlands maar bijvoorbeeld Duits, Engels, Frans of Pools is. Dat heeft vanzelfsprekend invloed op de onderzoeksvragen en neerlandici in het buitenland maken ook gebruik van de dominante vraagstellingen uit hun omgeving. Ze publiceren vervolgens niet alleen in Nederlandstalige tijdschriften, maar ook in tijdschriften in hun eigen taal die bij voorkeur niet alleen aan de neerlandistiek zijn gewijd. Zij zijn verder lid van onderzoeksgroepen in Nederland en Vlaanderen en van academische verenigingen en onderzoeksgroepen in het land waar zij werkzaam zijn. Ten slotte zullen ze hun vak bij iedere gelegenheid die zich voordoet onder de aandacht van een niet-academisch publiek proberen te brengen. Ik zal twee voorbeelden geven: de kritiek op de door de nationale neerlandistiek geschreven en in het Frans vertaalde literatuurgeschiedenis heeft er toe geleid dat voor het Duitse taalgebied een andere literatuurgeschiedenis is geschreven, door neerlandici daar werkzaam zijn. Daarin is meer aandacht voor Nederlandstalige literatuur die in het Duits is vertaald en voor Duits-Nederlandse relaties. Hoe belangrijk dit is blijkt uit de publieke representatie en de allianties, twee elementen uit Latours model, waar literatuurgeschiedenissen deel van uitmaken. Voor de internationale neerlandistiek is het van groot belang ook met literatuurgeschiedenissen binnen en buiten het vak aandacht te trekken. Het tweede voorbeeld betreft de vertalingen. Door de vele vertalingen van Nederlandstalige literatuur en met actieve steun van het Nederlandse Literair Productie- en Vertalingenfonds en het Vlaamse Fonds voor de Letteren vervullen neerlandici in het buitenland meer dan | |||||||||||||
[pagina 254]
| |||||||||||||
voorheen de functie van culturele bemiddelaar door auteurs aan een groter publiek voor te stellen of het werk van een auteur, in diens aanwezigheid, tijdens colleges te presenteren. Ook zijn er onder hen veel vertalers van Nederlandstalige literatuur.Ga naar voetnoot5 De internationale neerlandistiek doceert meer dan alleen Nederlandstalige literatuur en cultuur. De docenten zijn in onderzoek en onderwijs tevens bemiddelaars, hun instituten bemiddelende instanties en idealiter beschikken zij over kennis van drie of meer culturen (Nederland, Vlaanderen en die van het land waar zij werkzaam zijn). Het vereist een lenige spagaat om in die domeinen thuis te zijn. Maar er zijn nog meer argumenten waarom ik ervoor pleit dat die wordt uitgevoerd, mede omdat daar voor de gehele neerlandistiek mogelijkheden liggen. Het ligt voor de hand dat de informatie die neerlandici in hun colleges presenteren aansluit bij de culturele achtergrond van de studenten. In het buitenland is het culturele kader vanzelfsprekend anders. Om daar geen aandacht aan te besteden en om neerlandistiek precies zo te bedrijven als in Nederland en Vlaanderen, is niet zinvol want de docenten verwaarlozen - afhankelijk van hun socialisatie - in elk geval de culturele bagage van hun studenten. Daarom is het belangrijk om dwarsverbanden te leggen tussen stromingen, motieven, auteurs en genres, kortom: interdisciplinair te werken. Die banden zijn er ook in veel gevallen geweest, soms heel direct zoals bij de historische avant-garde, de exil-literatuur in de jaren dertig van de vorige eeuw of in de literatuur rond 1900. Colleges over deze en andere onderwerpen kunnen samen met een collega van een ander vak worden gegeven - en worden vaak al gegeven. Dit programma sluit ook aan bij één van de doelen van de internationale neerlandistiek: de opleiding van studenten die in eigen land als bemiddelaar van Nederlandstalige cultuur en in het Nederlandstalige gebied als ambassadeur van hun eigen cultuur werkzaam zijn (Decloedt 1996: 265). Die koppeling van verschillende nationale literaturen en culturen maakt een eind aan de traditionele neerlandistiek die letterkunde en cultuur als nationaal verschijnsel bestudeert. Voor de internationale neerlandistiek is dat vaak al vanzelfsprekend, voor de nationale neerlandistiek meer en meer zoals duidelijk wordt uit recente studies van Bart Vervaeck (Literaire hellevaarten, 2006) en Odile Heynders (Correspondenties, 2006). Opvallend in de bijdragen in het eerder genoemde themanummer van tntl is dat alleen Veerle Fraeters, niet toevallig een mediëvist, in haar bijdrage ‘Medioneerlandistiek in context - literair-historici op zoek naar Hermes en Philologica’ aangeeft dat de medioneerlandistiek interdisciplinair is. Ze geeft veel voorbeelden van de wijze waarop dat in de praktijk zichtbaar wordt, waar ik nog een aan toe wil voegen: in de recent verschenen delen van de literatuurgeschiedenissen is de plaats van Nederlandse teksten in een Europees kader voor Frits van Oostrom vanzelfsprekend. Hugo Brems blijft daarentegen voor de moderne letterkunde angstvallig binnen de taalgrenzen en beschouwt buitenlandse invloed slechts zelden als iets positiefs. Wat vroeger voor literatuurgeschiedenissen wellicht vanzelfsprekend was, is binnen een grenzeloos Europa een stap terug. Wil je vergelijkend onderzoek in de nationale neerlandistiek op een vruchtbare wijze aanbieden dan | |||||||||||||
[pagina 255]
| |||||||||||||
is het noodzakelijk dat de inhoud van het vak wordt gewijzigd. De neerlandistiek in Nederland kan in dat opzicht iets van Vlaanderen leren, zoals Fraeters schrijft: ‘De Vlaamse neerlandicus wordt breder opgeleid en krijgt niet alleen twee talen maar ook verplicht veel filosofie en literatuurwetenschap te verwerken’ (Fraeters 2004: 302). | |||||||||||||
6. CultuurIn tegenstelling tot de meeste Europese landen hebben België (Vlaanderen) en Nederland geen of maar een paar cultuurinstituten in het buitenland. Verder blijven de culturele attachés aan de ambassades slechts korte tijd. De internationale neerlandistiek is daardoor tevens een vraagbaak voor uiteenlopende aspecten van de cultuur uit Nederland en Vlaanderen. Wie langer in de internationale neerlandistiek werkzaam is, stelt na verloop van tijd vast dat cultuur in het Nederlandstalige gebied minder status heeft dan in veel andere landen. Dat heeft gevolgen voor de allianties en de publieke representatie van de neerlandistiek, niet alleen wat de relatie tussen overheid en letteren betreft maar ook voor de uitstraling van de Nederlandse cultuur naar het buitenland. Ik wil daar een paar mogelijke verklaringen voor geven. Door de vroege staatsvorming van Nederland is cultuur, anders dan voor veel andere Europese landen en voor Vlaanderen, allereerst in de negentiende eeuw geen motor geweest bij het scheppen van een eenheid. In Nederland heeft het nationalisme wel invloed op de cultuur en het onderwijs- en cultuurbeleid gehad maar die was minder groot dan in de omringende landen. Verder hebben de geesteswetenschappen in Oost-Europa zich na 1989 bevrijd van het politieke juk waardoor ze nieuwe en vitale impulsen hebben gekregen. Die zijn aan veel West-Europese landen voorbijgegaan. De derde verklaring ligt op het gebied van de allianties in Nederland. De neerlandistiek is er onvoldoende in geslaagd - bijvoorbeeld bij het ministerie van Onderwijs en Cultuur dat verantwoordelijk is voor leerplannen van middelbare scholen, subsidies voor toneelgezelschappen en verzamelde werken van gecanoniseerde auteurs - structurele belangstelling voor het vak te wekken. Er is buiten de universiteiten te weinig belangstelling voor oude literatuur waartoe in Nederland literatuur wordt gerekend die ouder is dan pakweg twintig jaar. Verder is er in de nationale neerlandistiek in vergelijking met de anglistiek in het Engelstalige gebied of de germanistiek in het Duitstalige gebied weinig concurrentie tussen vakgroepen; de zwaartepunten en methodologische invalshoeken komen grotendeels overeen. Ten slotte is er, in het bijzonder in Nederland, niet alleen van de zijde van spraakmakende critici maar ook van academici en ambtenaren, verzet te bespeuren tegen (buitenlandse) theoretici en abstractie. Er is een stroming die zich kenmerkt door anti-intellectualisme. Dat heeft een lange traditie maar er is recentelijk een aspect bijgekomen en dat luidt dédain. Dat dédain is niet alleen te vinden op allerlei sites en blogs maar ook bij critici van dag- en weekbladen. Voor hun collega's in het buitenland - bijvoorbeeld in Duitsland - is dat ondenkbaar. Zij volgen de academische discussies kritisch en zijn meestal uitstekend op de hoogte van de ontwikkelingen binnen de geesteswetenschappen. Een aantal van die ontwikkelingen - zoals de historische - moet als gegeven worden geaccepteerd. Voor andere geldt dat ze | |||||||||||||
[pagina 256]
| |||||||||||||
veel tijd en energie vergen om verloren terrein goed te maken. Niet alleen in Nederland zelf, maar ook daarbuiten. | |||||||||||||
7. MogelijkhedenDe laatste vraag betreft de wijze waarop de neerlandistiek aansluiting kan vinden bij internationaal en interdisciplinair onderzoek waarvan ik zo-even al enkele voorbeelden heb gegeven. Het argument dat Nederlandstalige auteurs in internationaal opzicht geen rol van betekenis spelen omdat het taalgebied te klein is, geldt niet, betogen Vaessens en Joosten: het Nederlandse taalgebied is niet kleiner dan dat van Zweden, Denemarken of Italië. Toch worden de auteurs die zij noemen - Dante, Petrarca en voor het Scandinavische taalgebied kan dat worden uitgebreid met Ibsen, Strindberg en een wetenschapper als Georg Brandes (de grote promotor van Scandinavische literatuur in Europa en de ontdekker van Nietzsche) -, wel internationaal bestudeerd of wordt hun positie internationaal erkend. Op de vraag of dat er nu aan ligt dat zij met hun werk vernieuwend waren, wil ik nu niet ingaan. Maar is de positie van Multatuli, Heijermans, Van Eeden en Couperus, die ongeveer in dezelfde tijd en net als de zojuist genoemde Scandinaviërs in het buitenland verbleven en van wie het werk in veel talen beschikbaar is, zoveel anders? Er is nog een ander probleem. Joosten en Vaessens merken terecht op dat ‘we helemaal niet [hoeven] te klagen als wij kijken naar grote internationale belangstelling voor onze Gouden Eeuw (Schama) of onze geschiedenis tout court (Israel)’ (Joosten & Vaessens 2004: 347). Maar opnieuw hebben ze ook ongelijk. Want de vraag die zij vergeten te stellen luidt wat er aan de hand is met het academische systeem in Nederland en Vlaanderen als blijkt dat twee buitenlandse onderzoekers tijd krijgen of vrijmaken om dergelijke studies te schrijven. Ligt het er niet ook aan dat neerlandici onvoldoende in staat zijn om te woekeren met het kapitaal waarover zij wel degelijk beschikken?Ga naar voetnoot6 Er zijn voldoende onderwerpen waarvoor internationaal belangstelling is. De internationale neerlandistiek heeft allereerst van oudsher in vergelijking met de nationale neerlandistiek een taak die voortvloeit uit haar benadering van literatuur in twee of meer taalgebieden: door het analyseren van de receptie van Nederlandstalige literatuur beschrijft ze de plaats en de transportwegen van de Nederlandstalige literatuur in en door Europa (zie ook Deleu 1988, Decloedt 1995). Daar wordt weliswaar incidenteel aandacht aan besteed maar van systematisch onderzoek en de mogelijkheden van cultural transferwordt te weinig gebruikgemaakt. Ten tweede laat de neerlandistiek in binnen- en buitenland te veel kansen liggen. De neerlandistiek in het geheel mag in sommige gevallen wel wat opportunistischer worden door te voldoen aan de vraag in en uit het buitenland. Om een paar voorbeelden te noemen: wisselwerkingen tussen kunst en literatuur (Rembrandt, Rubens, Van Gogh, De Stijl en Cobra) en politieke of religieuze bewegin- | |||||||||||||
[pagina 257]
| |||||||||||||
gen en literatuur. Om concreter te worden: Mulisch wordt tachtig, maar de neerlandistiek in binnen- en buitenland zwijgt. Zijn werk is in vrijwel alle belangrijke talen beschikbaar dus wat ligt er meer voor de hand dan een congres met internationale deelnemers waar ruimte is voor verschillende theoretische invalshoeken en uiteenlopende visies op zijn werk? Dat kan eveneens met het werk van Cees Nooteboom en W.F. Hermans dat internationaal veel aanzien geniet. Op die manier kunnen neerlandici een internationaal netwerk creëren waardoor Nederlandstalige literatuur een plaats krijgt in een internationale context. Om de continuïteit van een dergelijke reeks congressen te garanderen, moet het Nederlandse en Vlaamse financieringssysteem wel flexibeler worden. | |||||||||||||
8. BesluitDe cirkel is bijna rond, schreef ik in de inleiding. De sociale, culturele en politieke context waarbinnen de geesteswetenschappen functioneren zijn al sinds enkele decennia sterk in beweging. Ze zullen een grote invloed op de wetenschap blijven uitoefenen die daardoor nog meer zal veranderen. De nationale staten zullen voor de wetenschap een steeds geringere rol gaan spelen en zoals Latijn de taal van de wetenschap vóór het ontstaan van de nationale staten was, zal het Engels die rol binnenkort innemen. Het is voor de gehele letterkundige neerlandistiek noodzakelijk om haar plaats binnen Europa te vinden en ernaar te streven de onderwerpen die zij van belang acht een vanzelfsprekende plaats binnen de Europese letterkunde te geven. Met behulp van de theorie van Bruno Latour heb ik op enkele kenmerkende verschillen tussen de nationale en internationale neerlandistiek gewezen. Verder heb ik duidelijk gemaakt dat de internationale neerlandistiek een voorsprong heeft op de nationale neerlandistiek bij het zoeken naar een plaats in Europa. Ze heeft in de afgelopen jaren enkele strategieën ontwikkeld om het vak in eigen land en daarbuiten onder de aandacht van vakgenoten en een breder publiek te brengen. Dat is allereerst nodig om te kunnen voortbestaan, want ze heeft als Fremdkörper binnen een andere cultuur geen bestaansrecht. Ten tweede heeft zij een bijzondere positie. De instituten waaraan zij is verbonden, zijn bemiddelende instanties tussen verschillende culturen. Daardoor ligt het voor de hand dat de neerlandici in het buitenland ook vergelijkend werken en van oudsher de plaats van de Nederlandstalige literatuur in eigen land zoeken, door onderzoek naar cultural transfer of gebruikmaking van vertaalwetenschap. Maar bij het proces dat zich momenteel voltrekt gaat het niet alleen om de nationale of internationale neerlandistiek maar om de neerlandistiek als geheel. Een sterkere integratie tussen de internationale en nationale neerlandistiek is altijd al wenselijk geweest, maar is nu noodzakelijker dan ooit voorheen. | |||||||||||||
[pagina 258]
| |||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||
Adres van de auteurNagasaki University |
|