Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 124
(2008)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 187]
| |||||||||||||||||||||
Henk J.M. Nellen
| |||||||||||||||||||||
Een veelzijdige briefwisselingDe titel van deze bijdrage, ‘Over doornen en distels’, stamt uit een brief van Maria van Reigersberch, de voorbeeldige echtgenote van Hugo Grotius. In deze brief beklaagde zich zij over de moeizame ballingschap die vooral op haar gezin had doorgewerkt.Ga naar voetnoot1 ‘De swaricheyt die de Hollanders ons hebben aenghedaen voelen wij meest in onse kinderen’, schreef ze een jaar eerder al in grote bitterheid,Ga naar voetnoot2 en die gemoedsgesteldheid, die veel van haar brieven kenmerkt, is maar al te goed te begrijpen, want als de brieven van beide ouders de waarheid spreken waren hun kinderen onopgevoed, eigenwijs, spilziek, dom en lui. Fraai opgedoft bezochten zij liever juffrouwen dan hun neus in de studieboeken te steken.Ga naar voetnoot3 Met uitzondering van dochter Cornelia, die volgens haar vader nog het meest van hem weg had,Ga naar voetnoot4 wilden zij nergens voor deugen behalve voor het leger en dat was ook vroeger niet de veiligste plaats om carrière te maken. Maria vond dat het gezinsleven over distels en doornen was gegaan. Het is één zinsnede uit een prachtige briefwisseling in de kring rond de humanistisch georiënteerde wetenschapper Hugo Grotius, een | |||||||||||||||||||||
[pagina 188]
| |||||||||||||||||||||
rijke bron die nu in zeventien banden voor ons ligt.Ga naar voetnoot5 Dat Maria deel uitmaakt van deze groep correspondenten was natuurlijk vanwege haar huwelijk met Hugo. Zelf was ze niet bepaald een humaniste, want toen ze in een Nederlandse versie een gevleugeld woord van de Latijnse dramaschrijver Seneca vermeldde,Ga naar voetnoot6 spelde zij diens naam met een k. In zijn oorspronkelijke vorm luidt dat spreekwoord: ‘Mens regnum bona possidet’. Daarvan maakte Maria: ‘een goedt ghemoedt voerdt heerschappie’, in modern Nederlands te vertalen als: ‘Wie een edele inborst heeft, bezit een koninkrijk’. Op deze manier stimuleerde Maria zichzelf en haar allerliefste Hugo tot strijdvaardigheid en zelfvertrouwen. Graag voer ik haar als voorbeeld op om de veelzijdigheid van Grotius' briefwisseling te demonstreren. Maria behandelde in haar brieven de problemen met het gezin. Dat deden natuurlijk ook Hugo en andere familieleden die op haar brieven antwoordden. Dit thema van de correspondentie is er een onder vele, want er zijn tal van thema's en briefsoorten te onderscheiden. Grotius wisselde ambtelijke brieven, nieuwsbrieven, diplomatieke depêches, troost- en aanbevelingsbrieven uit, en bovendien is er veel echte geleerdencorrespondentie die ingaat op gebeurtenissen in de geletterde wereld. Al met al biedt deze briefwisseling een fraaie inkijk in de hogere burgerlijke kringen van de zeventiende-eeuwse maatschappij. | |||||||||||||||||||||
Brieven als bron voor Grotius' biografieIn het vervolg ga ik in op enkele problemen die samenhangen met het gebruik van Grotius' correspondentie als bron voor zijn biografie. Daarna zal ik aard en functie van de brief in Grotius' kring beschrijven en in het bijzonder de mate van vertrouwelijkheid aan de orde stellen. Graag wil ik misverstanden voorkomen, en daarom benadruk ik dat ik deze correspondentie behandel als een documentaire bron, die onderscheiden moet worden van de gefingeerde, of voor publicatie bewerkte brieven in briefcollecties of briefromans. Mij gaat het om de via de tussenkomst van koerier of bevriende relatie overgebrachte brief als onderdeel van een netwerk dat door een befaamde geleerde in de eerste helft van de zeventiende eeuw onderhouden werd. Helaas bevat de correspondentie geen direct antwoord op de vraag of de briefschrijvers hun bezigheid als een literair genre zagen. In ieder geval was Grotius zich van de documentaire waarde van zijn briefwisseling bewust. Om de kattebelletjes in zijn persoonlijk archief maalde hij niet, maar de post van beroemde, gelijkgezinde correspondenten was voor hem een bron waarmee hij ook zijn eigen optreden kon rechtvaardigen en die hij met zorg bewaarde.Ga naar voetnoot7 Er is sprake van een groot bestand. In de periode 1594 tot 1645 wisselde Hugo Grotius ongeveer 7725 brieven met 396 correspondenten. Het aantal brieven van de hand van Grotius (4270) is aanzienlijk groter dan dat van de ontvangen brieven (2669): 61,5% tegenover 38,5%.Ga naar voetnoot8 Die onevenwichtigheid heeft natuurlijk alles te maken met de standing van Grotius: een persoonlijke brief, liefst vergezeld van | |||||||||||||||||||||
[pagina 189]
| |||||||||||||||||||||
een lofdicht, was een kostbaar kleinood dat niet zomaar werd weggegooid. Dat is blijkbaar wel gebeurd met veel schrijfsels van zijn correspondenten, die in latere eeuwen al gauw als obscuriteiten werden beschouwd. De overlevering van het materiaal is complex: er zijn autografen, gesigneerde kopieën, ontwerpbrieven, ongeautoriseerde kopieën, zeventiende-eeuwse drukken, letterlijke citaten in brieven van anderen, in oude drukken of in veilingcatalogi, en min of meer kritische moderne uitgaven. De veelheid van handschriftelijke vormen in Grotius' correspondentie wordt vandaag de dag bewaard in 120 collecties die verspreid liggen over 95 archiefinstellingen in Europa en de Verenigde Staten. In feite kent de zoektocht naar onbekend materiaal geen einde, want gewoonlijk zijn archiefinstellingen nooit tot een systematische, op de individuele correspondent uitgesplitste beschrijving van hun bestanden overgegaan. Soms is er alleen op briefschrijver geïndiceerd en niet op ontvanger, soms is een goede indicering onmogelijk omdat handtekeningen of adressen verwijderd werden. Het loont dus altijd de moeite met de kennis van een specifiek correspondentienetwerk het archief binnen te stappen. Na 2001, het verschijningsjaar van het supplementdeel van de Briefwisseling van Grotius, zijn er al weer twee nieuwe brieven gevonden, die door de ontdekkers meteen werden uitgegeven.Ga naar voetnoot9 Langzamerhand is Grotius, met Erasmus, Descartes en Spinoza, gaan behoren tot de vroegmoderne grootheden van wie iedere correspondentiesnipper de moeite van uitgave waard wordt geacht. De vergaande verspreiding van het handschriftelijke materiaal is een belangrijke reden waarom de uitgave van de Briefwisseling van Hugo Grotius bijna 75 jaar in beslag heeft genomen. Het eerste deel verscheen al in 1928. Opvallend is de onevenwichtigheid in de wijze van uitgeven binnen de reeks. Die onevenwichtigheid heeft te maken met steeds hogere eisen die aan de betrouwbaarheid en presentatie van het materiaal gesteld werden. Een tweede reden is dat grotere precisie ook gemakkelijker haalbaar is wanneer de reeks al enkele delen telt. Steeds meer bronnen zijn onderzocht, de bekendheid van de uitgevers met de correspondenten groeit, en parallelle bronnenuitgaven vergroten de mogelijkheid om feiten te controleren of te achterhalen. Hierdoor nam ook de omvang van de annotatie in de opeenvolgende delen toe. In het geval van Grotius is er dus sprake van een overvloed van brieven die nog eens aangevuld kunnen worden met een kast vol geleerde Latijnse werken en duizenden paperassen, zoals foliobladen waarop de geleerde in een vaak onleesbaar priegelschrift wetenschappelijke, politieke en literaire notities aanbracht. Die overvloed mag ons echter niet doen vergeten na te denken over wat we niet meer hebben. Mijn opsomming omvat vijf punten. Op de eerste plaats is de brief een momentopname, een korte verhandeling die alleen vertelde wat de briefschrijver kwijt wilde. Hij kon veel details verzwijgen om- | |||||||||||||||||||||
[pagina 190]
| |||||||||||||||||||||
dat hij die als bekend veronderstelde of omdat hij die in eerdere persoonlijke contacten ter sprake had gebracht. Soms, bijvoorbeeld wanneer het om aanbevelingsbrieven ging, werd de brief overgebracht door iemand die de inhoud moest toelichten. Als beroemd staatsman-geleerde heeft Grotius veel aanbevelingsbrieven ontvangen en verzonden. Opmerkelijke voorbeelden zijn de brieven die hij schreef voor zijn collega-diplomaten Peter Abel Schmalz en Marc Duncan de Cerisantes. In beide gevallen zag hij zijn dienstbaarheid weldra met forse tegenwerking beloond. Schmalz dwarsboomde zijn diplomatieke beleid en liep hem op straat zelfs voorbij zonder te groeten; ook met Cerisantes raakte hij in een felle competentiestrijd verwikkeld.Ga naar voetnoot10 Die conflicten zijn in Grotius' briefwisseling tot in detail te volgen, maar ondanks haar mededeelzaamheid blijft er veel verborgen. Dat laatste is overigens ook een gevolg van de grote vertraging die inherent was aan de fasering van iedere epistolaire gedachtewisseling. Om twee voorbeelden te geven: met het transport van een brief tussen Den Haag en Parijs was in juni-juli 1642 een tijdsduur van ongeveer negen dagen gemoeid; de overkomst van de post uit Zürich nam meer dan twee weken in beslag.Ga naar voetnoot11 Veel gemakkelijker dan tijdens een persoonlijk onderhoud kon het gebeuren dat een briefschrijver - uit vergeetachtigheid, gêne, ergernis of tijdsgebrek - in zijn antwoord voorbijging aan thema's die door zijn correspondent waren aangeroerd. Zo hoort iedere brief thuis in een specifieke situatie. Ook weerspiegelt hij in grove, vertekende trekken een oneindig gecompliceerde leefwereld. Het zal de bewerker en eigenlijk iedere gebruiker moeite kosten hierin goed door te dringen, temeer daar de correspondenten zich zelden lieten verleiden tot een weloverwogen verslag van hun reflectie op het medium waarvan zij gebruik maakten. Zij wisselden wel veel brieven, maar zij veroorloofden zich meestal geen uitspraken over de betekenis die de communicatie per brief voor hen had. Hun opvattingen moeten uit zijdelingse opmerkingen worden opgemaakt. Op de tweede plaats is er heel veel materiaal verloren gegaan. Zelfs voor een beroemde humanist als Grotius wordt het aantal ontbrekende (verzonden en vooral ontvangen) brieven op meer dan de helft geschat. Die onvolledigheid is eerder regel dan uitzondering, want een correspondent zendt nu eenmaal brieven uit en draagt zo tot de versnippering van zijn eigen oeuvre bij. Het overleveringspercentage loopt in het geval van Grotius op wanneer hij tot ambassadeur van Zweden in Parijs wordt aangesteld en de verslaglegging per brief een belangrijk deel van zijn dagtaak gaat uitmaken. Vanaf dat moment neemt hij de moeite om met behulp van een secretaris uitgaande correspondentie systematisch bij te houden in kopieboeken, die echter weer voor een gedeelte verloren zijn gegaan.Ga naar voetnoot12 Daarbij speelt ook de omstandigheid mee dat in de vroegmoderne tijd handschriftelijk materiaal dat eenmaal was gepubliceerd, door de drukker vaak niet aan de eigenaar werd teruggegeven, maar vernietigd alsof het weinig waarde meer had.Ga naar voetnoot13 Het aantal autografen van of aan Grotius, waarvan kon worden vastgesteld dat zij als basis voor de druk hebben gediend, is heel beperkt.Ga naar voetnoot14 | |||||||||||||||||||||
[pagina 191]
| |||||||||||||||||||||
Op de derde plaats pasten de auteurs zelfcensuur toe. Het was in de zeventiende eeuw heel gewoon om te zeggen of te insinueren dat bepaalde informatie voor mondeling overleg achtergehouden werd. Vanwege de grote kans op schending van het briefgeheim achtte de briefschrijver ongeremde openheid gevaarlijk. Dit geldt zeker voor Hugo de Groot, want zijn positie, eerst als omstreden vertegenwoordiger van een politieke factie die onder toenemende druk kwam te staan, later als gevangene en balling, nog weer later als verguisd voorstander van kerkelijke eenheid en ambassadeur in een vijandige Franse omgeving, was vaak moeilijk en bevorderde zo de neiging tot een vertrouwelijk gebruik van de brief. De in een correspondentie onderhouden dialoog werd wel vergeleken met een gesprek op afstand, maar soms zou een correspondent voor direct contact veel geld hebben betaald, in het besef dat in een brief niet alles gezegd kon worden.Ga naar voetnoot15 Op de noodzaak tot terughouding duiden ook de codesystemen die Grotius en zijn correspondenten hanteerden.Ga naar voetnoot16 Op de vierde plaats zijn veel zeventiende-eeuwse brieven in onbetrouwbare vorm overgeleverd. De onderzoeker zal zich steeds over de status van het document moeten beraden. Als het om een oude druk gaat is er in het geval van Grotius vaak mee gesjoemeld. Fragmenten die voor het grote publiek oninteressant werden gevonden, adressen en postscripta werden weggelaten. Moeilijk leesbare namen werden verhaspeld en, het meest belangrijke euvel, uitlatingen die aan de reputatie van de correspondent of zijn nabestaanden afbreuk deden, werden zonder gewetensbezwaren weggelaten. Telkens als zulke correspondenties het licht zagen, waren er niettemin lezers die zich in hun goede naam aangetast voelden. Bekend is het voorbeeld van de Leidse hoogleraar Gerardus Joannes Vossius. Hij kon zijn collega Daniel Heinsius niet luchten of zien. Die afkeer was ontstaan toen Heinsius de correspondentie van zijn leermeester Josephus Justus Scaliger uitgaf. In deze correspondentie werd de schoonvader van Vossius, de theoloog Franciscus Junius, op de hak genomen. Ofschoon de naam van Junius met asterisken was gecamoufleerd, beklaagde Vossius zich luid omdat iedere ingewijde lezer nu kon vaststellen dat Scaliger Vossius' schoonvader voor een wetenschappelijk lichtgewicht had gehouden.Ga naar voetnoot17 Na uitgave van zeventiende-eeuwse correspondenties circuleerden er in sommige gevallen lijstjes van codewoorden en weglatingen, die op hun beurt ook weer werden gepubliceerd.Ga naar voetnoot18 Zelf maakte ik zo'n lijstje op basis van een door een zeventiende-eeuwse gebruiker geannoteerd exemplaar van Grotius' brieven aan Franse intellectuelen, gepubliceerd in de Epistolae ad Gallos uit 1648.Ga naar voetnoot19 | |||||||||||||||||||||
[pagina 192]
| |||||||||||||||||||||
Op de vijfde plaats is het in het geval van Grotius en vele van zijn collega-humanisten zo dat zij de brief gebruikten als een middel tot zelfpresentatie. In feite wierpen zij een façade op. De onderzoeker is dan ook verplicht hierop te wijzen door de context en de bedoeling van de brief te specificeren. Grotius gebruikte de brief voor zijn politieke doeleinden. Nooit zal hij in een bui van zelfreflectie de zwakke kant van zijn argumenten naar voren halen. Steeds probeerde hij de geadresseerde (en diens kring) te overtuigen, alsof hij een eerlijke vredesmakelaar was, en géén bevooroordeelde partijman. Zijn briefwisseling met de Engelse geleerde Isaac Casaubon was evident niet alleen - of zelfs niet op de eerste plaats - voor Casaubon bedoeld. Het was de opzet dat Casaubon de brieven aan de Engelse koning Jacobus i zou voorlezen, opdat de koning begrip zou opvatten of behouden voor de controversiële godsdienstpolitiek van Grotius' patroon Johan van Oldenbarnevelt. Dit betekent dat de brief een per definitie eenzijdig beeld geeft van Grotius als politicus. Gaandeweg mijn onderzoek heb ik telkens geconstateerd dat de briefwisseling tussen Grotius en zijn geleerde vrienden in feite een onbevredigende bron is of althans een bron die met grote voorzichtigheid gebruikt moet worden. Zij geeft één kant van de medaille, vooral ook omdat de correspondenten van de grote geleerde zich meestal niet rechtstreeks uitspreken en zelden tegenweer bieden.Ga naar voetnoot20 Gelukkig zijn er twee manieren om deze handicap te overwinnen. In Grotius' geval heeft de officiële correspondentie een tegenhanger in de bijna levenslang gevoerde familiaire briefwisselingen, niet alleen met Maria maar ook met haar broer Nicolaes en vooral met Grotius' jongere broer Willem. Hun correspondenties speelden zich af op een ander, lager zo men wil, maar in ieder geval vertrouwelijker niveau, dat hen mogelijk maakte opmerkingen of handelwijzen van hun geleerde familielid te corrigeren en te bekritiseren. Beide broers De Groot beschouwden zich als vertegenwoordigers van de humanistische traditie en daarom schreven zij in het Latijn, maar die dode taal belette hen niet in het briefverkeer een grote levendigheid en openheid aan de dag te leggen. Zo verweet Willem Hugo een te sterke achterdocht tegenover zijn tegenstrevers; hij kon het evenmin billijken dat hij brieven van Joost van den Vondel en Caspar Barlaeus in het vuur wierp omdat die niet de correcte titulatuur droegen.Ga naar voetnoot21 In de briefcontacten met de familie werd de gesprekstoon van de vertrouwelijke conversatie dicht benaderd. Soms ontbrak het een correspondent aan tijd om goed over de inhoud van een brief na te denken. Hij of zij noteerde dan voor de vuist weg wat in het hoofd opkwam. Op 26 januari 1624 beëindigde Maria van Reigersberch een brief aan broer Nicolaes met de woorden: Adieu, ick soude wel meer schriven, maer den tijdt ontbrect mij. Ick hebbe met zoo groote haest gheschreven dat ick schier niet en weet wat ick gheschreven hebbe.’Ga naar voetnoot22 Moe van het schrijven, beëindigde zij in het kuuroord Spa een laatste brief aan haar echtgenoot met de woorden: ‘Ic en can niet meer.’Ga naar voetnoot23 | |||||||||||||||||||||
[pagina 193]
| |||||||||||||||||||||
Een tweede manier om de façade van de officiële correspondentie te doorbreken ligt in de confrontatie van deze bron met parallelcorrespondenties. Zeker in het geval van Hugo Grotius is zo'n confrontatie gemakkelijk, want hij was omstreden en had veel vijanden. Het is een gemeenplaats, maar ik vermeld hem hier nog eens, om dit punt te verduidelijken. Vijanden onderhielden geen correspondentie met elkaar. Als de relatie tussen twee matadoren van de Republiek der Letteren bekoelde, bloedde de briefwisseling dood. Daartegenover staat dat bij vijandschap of een verbroken relatie de ruziezoekers ieder voor zich verder doorgingen in hun eigen correspondentienet, met de opzet te roddelen, verhaal te zoeken, partij te vormen, vriendschappelijke betrekkingen te versterken en het de tegenstander zo lastig mogelijk te maken. De zeventiende-eeuwse geleerdenbrief is vooral een middel tot overdracht van praktische informatie over boeken, geleerde prestaties en politieke gebeurtenissen, een activiteit die vaak mede onderhouden werd om de vriendschap te bestendigen. Een andere, belangrijke functie ontleende hij toch zeker aan zijn betekenis voor de partijvorming binnen het eigen circuit. Geleerden zochten steun bij vrienden, toetsten ideeën die later in het pamflet werden geuit en maakten hun tegenstander bij derden zwart. Dit is ook in het geval van Grotius veelvuldig gebeurd, met het gevolg dat die parallelcorrespondenties een overvloed aan materiaal opleveren waardoor Grotius' eigen briefwisseling in een heel ander licht komt te staan. De biograaf van Grotius zal dus van overal epistolaire ingrediënten bijeen moeten halen om zijn gasten een smaakvolle, en vooral evenwichtig samengestelde schotel te kunnen voorzetten.Ga naar voetnoot24 Dit brengt mij op het hoofdpunt van mijn betoog: de status van de per post verzonden brief in het communicatieproces. Het is uit de gang van zaken in Grotius' kring wel duidelijk dat de brief een aparte functie vervulde. Het ging om een persoonlijk document, alleen al vanwege het feit dat de brief op de ontvanger was toegespitst. Dat maakte de brief tot een veelzijdig, vaag omlijnd, bijna kameleontisch uitdrukkingsmiddel, want al zijn eigenaardigheden, zoals de thematiek, stijl en beleefdheidsformules, waren afhankelijk van de relatie tussen de twee correspondenten en de impuls die tot schrijven had aangezet. Ook de lengte was niet strikt bepaald, al vinden we dan voortdurend opmerkingen waarmee de schrijver aangeeft dat hij het thema niet, zoals bij een wetenschappelijke verhandeling, wilde uitdiepen omdat hij gebonden was aan de beperkte lengte van de briefvorm.Ga naar voetnoot25 Ik neem aan dat die lengte in het briefcontact werd afgemeten naar het tijdsbeslag van een dagelijkse conversatie en die kon heel kort zijn. Evenzeer was de vertrouwelijkheid variabel. Veel van Grotius' brieven - het bleek uit het voorgaande - waren voor propagandadoeleinden geschreven en dat maakte dat hun vertrouwelijkheid, of liever het gebrek daaraan, dicht tegen die van een publicatie aanzat. De brief vond zo verspreiding in een kring die uit ingewijden bestond, maar het was zeker | |||||||||||||||||||||
[pagina 194]
| |||||||||||||||||||||
niet ondenkbaar dat van beroemde briefschrijvers met een belangrijke openbare functie op een standplaats in het centrum van politiek, kunsten en wetenschappen de brieven weldra in een bredere kring van geïnteresseerden circuleerden. Dat dat voor de Parijse nieuwsberichten van de geleerde ambassadeur Hugo Grotius herhaaldelijk gebeurde, valt aan de hand van zijn briefwisseling gemakkelijk aan te tonen. Anderzijds zijn er ook veel brieven die zo geschreven werden dat zij alleen de ontvanger onder ogen mochten komen. Als de inhoud echt niet voor verspreiding vatbaar was, stond er soms onder: ‘verbrand deze brief’, een wenk die gelukkig in een aantal gevallen is genegeerd.Ga naar voetnoot26 Maar zelfs in deze gevallen liet de briefschrijver niet gemakkelijk het achterste van zijn tong zien, want behalve dat de verzending allerlei gevaren in zich droeg, moest de briefschrijver zich afvragen hoe de geadresseerde het document op de lange termijn zou beheren. Volgens de jurist Grotius was hij immers na ontvangst de rechtmatige eigenaar.Ga naar voetnoot27 En wat zou er gebeuren als hij overleden was? De befaamde geleerde Hugo de Groot mocht erop rekenen dat zijn epistels zouden worden uitgegeven, zoals dat ook met die van beroemde voorgangers als Scaliger en Casaubon gebeurd was. Zelf was Grotius van oordeel dat de ontvanger de vriendschapsband geweld aandeed als hij ongeremd vertrouwelijke informatie lekte. Anderzijds besefte hij dat iedere correspondent van elders ontvangen nieuws doorgaf om zelf ook aan nieuws te komen. Zo vormden nieuwtjes de smeerolie voor een smeuïg gesprek dat de deelnemers - in die van snelle informatie verstoken tijd - maar al te graag aangingen. Onder correspondenten gaf respect voor de onderlinge vriendschapsband de normen voor openheid en stilzwijgen in.Ga naar voetnoot28 Ofschoon Grotius tijdens de Bestandstwisten van medestanders ontvangen correspondentie uitgaf om zijn standpunten te verdedigen, was hij doorgaans afkerig van publicatie. Daartegenover toonde hij zich wel bereid uit eigen bezit brieven van overleden collega-geleerden af te staan, als hun nabestaanden hen met een brievenuitgave wilden eren.Ga naar voetnoot29 | |||||||||||||||||||||
Grotius' briefwisseling in een historische context geplaatstIn maart 1635 stelde Grotius zijn relaties in kennis van een belangrijke omslag in zijn carrière: de benoeming tot ambassadeur van Zweden aan het Franse hof. Een van de hartelijkste reacties kreeg hij van een oude vriend en patroon, de remonstrantse kerkleider Johannes Wtenbogaert, die op dat moment een crisis doormaakte: hij had zwaar onder de godsdienstige repressie in Holland te lijden en | |||||||||||||||||||||
[pagina 195]
| |||||||||||||||||||||
moest ook in de privé-sfeer ernstige tegenslagen verwerken. Treffend is de - met ontzag vermengde - ontroering die hij aan Grotius' brief betuigde in het besef dat de schrijver zelf onbereikbaar was:Ga naar voetnoot30 Als uwer Ed. leste ten hoogsten aangename mij door uw Ed. broeder [Willem de Groot] wierdt behandigt, vond ik mij overstelpt van droefheit, doordien mijn lieve huisvrouw [Maria Petit Pas] bijkans zes maanden bedlegerig, 't zeil scheen te willen strijken naar de gewenschte haven. De Heer evenwel spaarde ze noch, mij ten gevalle, zoo ik geloof. De verdere uitkomst dezer harer langdurige krankheit is Hem bekent en moet met gedult verwacht zijn. In dezen mijnen droevigen staat vermaakte mij evenwel zonderling alleen 't gezigt van uwer Ed. handt en dede mijn gemoed als opspringen van blijdschap door de vaste inbeeldinge, die ik terstont kreeg, zonder evenwel iets aan de contenancie [houding] van uw Ed. broeder te konnen merken, dat deszelfs inhout zoodanig zoude zijn, als ik die bevond; daarover ik te blijder was, omdat mij eenige voorgaande en onzekere geruchten zeer hadden doen verlangen naar zekere tijding. Nu dank ik God van harten, dat ik den dag beleve van uw Ed. verheven te zien tot die waardigheid en zending in zoo voortreffelijken commissie tot uwer Ed. genoegen en spijt der misgunneren. Ook dank ik u Ed. zeer, dat het haar gelieft heeft mij die tijding mede te deelen onder de eersten, en dat met derzelver eigen handt. Och, mocht ik daarover uwer Ed. handen kussen, gelijk ik daarover den brief, die mij de tijding bragt, meer dan eens gekust heb! Als schakel in een dialoog tussen ruimtelijk gescheiden collega's, vrienden of bekenden was de brief het enig tastbare bewijs van onderlinge genegenheid en waardering. Wtenbogaert uitte zich in een emotionele aanhankelijkheidsverklaring en bevestigde zo de jarenlange vriendschap die hem aan Grotius bond. Deze vaststelling verdient echter een genuanceerde toelichting, want de vertrouwelijkheid en openhartigheid van de zeventiende-eeuwse brief waren zeker niet onbeperkt. De brief werd niet gebruikt om interne fricties en zielenroerselen op te tekenen, zoals dat later, vanaf de Verlichting en de Romantiek, het geval zou zijn. Toch kwam in de vroegmoderne periode het persoonlijke karakter van de brief sterk naar voren.Ga naar voetnoot31 Tegelijkertijd werd aan de praktische voordelen voor de nieuwsvoorziening een steeds groter belang gehecht. Het gaat om twee belangrijke tendensen die in de zestiende eeuw opkwamen en in de volgende eeuw verder doorzetten.Ga naar voetnoot32 Allereerst was er sprake van een toespitsing op het individu met zijn persoonlijke belangen, vriendschappen, drijfveren en idealen. Dit had tot gevolg dat de brief zich als literair genre tijdens de Renaissance geleidelijk losmaakte van de strikte regels die uit de retorica afkomstig waren en die het briefcontact vanaf de vroege middeleeuwen bepaald hadden.Ga naar voetnoot33 Klassieke modellen waren wel belangrijk als in- | |||||||||||||||||||||
[pagina 196]
| |||||||||||||||||||||
spirerende literaire voorbeelden, maar hieraan werden eigenschappen ontleend die de brief juist tot een individuele uiting maakten: eenvoud, helderheid, spontaneïteit, oprechtheid en beknoptheid. De grotere vrijheid om de brief aan de eigen persoonlijkheid en die van de correspondent aan te passen betekende dus dat men de persoonlijke relatie in het briefcontact vorm gaf en uitwerkte. In deze tendens naar flexibiliteit en vrije expressie hebben theoretici als Erasmus, Jean Luis Vivès en Justus Lipsius een belangrijke rol gespeeld.Ga naar voetnoot34 Op de tweede plaats werd de handgeschreven brief steeds meer voor de nieuwsgaring en informatieverschaffing benut, waardoor zijn functie als literair expressiemiddel aan betekenis inboette. Op deze verandering in de aard van het briefverkeer is de geleidelijke popularisering van de boekdrukkunst van invloed geweest. Het gedrukte woord werd steeds belangrijker, maar die ontwikkeling leidde niet tot een verdringing van het handschrift. Zoals voorheen bleef de handgeschreven tekst dienen voor de registratie van zakelijke overeenkomsten, leesvruchten en onvoldragen ideeën. Ook speelde het handschrift onder intimi een essentiële rol bij de verspreiding en toetsing van heterodoxe of politiek controversiële overtuigingen. Handschriften circuleerden dan binnen een groep van gelijkgestemde ingewijden, de ‘scribal community’, die op afscherming van de nieuwsgierige buitenwereld gericht was. Een dergelijke exclusiviteit gold vaak ook voor de handgeschreven brief. Tegenover de trage drukpers ontleende hij bovendien bij de verspreiding van wisselvallig politiek nieuws een onbetwistbare voorsprong aan de snelheid en het gemak waarmee hij opgesteld, doorgegeven en gekopieerd kon worden. Als het om een handgeschreven brief ging, was de tekst dus in beginsel vanwege zijn persoonlijke en vaak ook efemere karakter niet voor uitgave bestemd. Terwijl de verspreiding van gedrukte werken onder de groeiende massa geschoolde lezers toenam, kreeg het handschrift, en ook de per post verzonden brief, een duidelijker afgebakend segment in het steeds intensievere communicatieproces toebedeeld.Ga naar voetnoot35 Daarbij speelde mee dat de internationale geleerde wereld geleidelijk aan veranderde van een literaire in een wetenschappelijke gemeenschap. Haar leden wilden de briefkunst niet zozeer als een literair genre beoefenen, maar juist praktisch benutten om de voordelen die dit medium bood bij de beoefening van de wetenschap. De overdracht van wetenschappelijk en ook politiek of persoonlijk nieuws kwam voorop te staan.Ga naar voetnoot36 Dat dit streven naar individualisering en praktische benutting van de brief doorzette, blijkt uit Grotius' correspondentie: hierin komen de boven beschreven tendensen duidelijk tot uitdrukking. In zijn brieven staat de interactie van een belangrijk geleerde met de buitenwereld geregistreerd. Natuurlijk nam Grotius tegenover hoge gezagsdragers en geleerden het decorum in acht en schreef hij vooral in zijn jonge jaren literaire meesterwerkjes waarmee hij zijn eruditie, esprit en taalbeheersing demonstreerde. Maar zeker in de correspondentie van alledag hield hij zijn doelstellingen voor ogen. Als ambassadeur deed hij zijn superieuren en collega's in helder Latijn, Frans en Nederlands nauwkeurig verslag van zijn diplomatieke on- | |||||||||||||||||||||
[pagina 197]
| |||||||||||||||||||||
derhandelingen en recente politieke gebeurtenissen. Daarnaast benutte hij de brief om zijn onderzoek op een hoger plan te brengen, godsdienstige, wetenschappelijke en politieke overtuigingen te toetsen of te verspreiden en zijn eigen rol in de maatschappelijke discussies te verdedigen. Ook handelde hij familiezaken af, regelde de uitgave van zijn werken of beval bevriende geleerden bij derden aan. Hij bevestigde zijn lidmaatschap van een geleerde elite; hij presenteerde zichzelf als literator, staatsman en jurist ter toelichting en aanvulling op zijn publicaties en openbare optreden. Grotius' voorbeeld toont aan dat de brief een veelzijdige rol vervulde die door geen ander communicatiemedium overgenomen kon worden, ook nadat de periodieke pers in de vorm van de courant en het wetenschappelijke tijdschrift hun intrede hadden gedaan. Natuurlijk moeten Grotius' daadwerkelijk per post verzonden brieven onderscheiden worden van het vaak intensief bewerkte briefmateriaal dat door een geleerde briefschrijver zelf of door diens nabestaanden werd uitgegeven.Ga naar voetnoot37 Als een humanist eigen correspondentie in druk gaf, had hij de bedoeling zijn imago in de publieke opinie te beïnvloeden. Hij presenteerde zichzelf aan de buitenwereld om zijn daden toe te lichten of te rechtvaardigen. Zoals gezegd, toonde Grotius zich afkerig van uitgave van zijn brieven, maar na zijn dood, in 1648 en 1687, verschenen er belangrijke collecties met correspondentie van zijn hand. In het geval van uitgave werd de correspondentie naar een hoger plan getild, want de bijzondere situatie die tot redactie en verzending van de brief aanleiding had gegeven, was niet meer van belang. De brieven werden postuum opgewaardeerd als ‘egodocumenten’ waarin de persoonlijke eigenschappen, drijfveren en levenshouding van de schrijver tot uitdrukking kwamen. De literaire kwaliteit van de brieven legde gewicht in de schaal, maar op den duur werden deze postuum uitgegeven briefcollecties vooral bestudeerd om de schat aan biografische en historische gegevens die zij bevatten. Door zijn efemere, maar persoonlijke karakter fungeerde de brief immers als een spiegel van het tijdperk waarin hij geschreven was. | |||||||||||||||||||||
AfsluitingHet voorgaande betoog over de functie van de per post verzonden brief in het zeventiende-eeuwse communicatieproces geeft aanleiding tot drie conclusies die gebaseerd zijn op de ongrijpbare, efemere status van de brief en de gebrekkige, gecompliceerde overlevering van het briefmateriaal. Allereerst moet worden vastgesteld dat bij de interpretatie kennis van de (sociale) context cruciaal is. Iedere brief heeft zijn eigen leefwereld. Een perfecte reconstructie is weliswaar onmogelijk, maar interpretatie van de brief moet hiernaar streven door middel van een intertextuele aanpak die de boodschap van de bestudeerde brief toetst en nuanceert aan de hand van andere bronnen, vooral contemporaine brieven. Op de tweede plaats blijkt dat de brief naar vorm en inhoud variabel was, want hij werd bepaald door de bijzondere eigenschappen van de relatie tussen de correspondenten en de impuls tot schrijven. Als een persoonlijk, maar ook praktisch communicatiemiddel verschafte hij voordelen die ruimschoots tegen de investering van tijd, energie en | |||||||||||||||||||||
[pagina 198]
| |||||||||||||||||||||
kosten opwogen. Die opvatting van de brief was tijdens de Renaissance doorgebroken en vond nu, in de eerste helft van de zeventiende eeuw, in Grotius' kring algemene aanhang. Op de derde plaats is de conclusie gerechtvaardigd dat de vertrouwelijkheid van Grotius' brieven heen en weer zwenkt tussen de strikte intimiteit van de conversatie onder vier ogen enerzijds en de openheid van een officiële publicatie anderzijds. Een verzorgde stijl, een informatieve of pikante inhoud en een hooggeplaatste geadresseerde maakten sommige brieven tot circulaire documenten die gelezen en zelfs afgeschreven werden binnen een groep ingewijden.Ga naar voetnoot38 Maar vooral het familiaire briefverkeer benaderde een hoge mate van vertrouwelijkheid, want in de periode van de ballingschap drong zich vaak de noodzaak op, bepaalde delicate berichten per brief door te geven. Daarom bevat de correspondentie van Grotius veel intieme details. Bij de postume uitgave in 1687 van de Epistolae quotquot reperiri potuerunt, een kapitaal project van een uitgeverscollectief, kwamen Grotius' nabestaanden er te laat achter dat de brieven krioelden van uitlatingen die hun familie in diskrediet brachten. Kort vóór de distributie slaagden ze er in enkele foliobladen met de meest nadelige fragmenten door gecensureerde bladen te vervangen, maar lang niet alle brieven werden opgepoetst en gezuiverd. Zo kan de lezer heden ten dag nog vaststellen dat Grotius met zijn kinderen veel problemen heeft gehad, zelfs zoveel dat hij zijn vriend Wtenbogaert feliciteerde omdat die kinderloos was gebleven.Ga naar voetnoot39 Uit een lang in manuscript gebleven brief van zoon Pieter de Groot wordt duidelijk dat hij een bijzonder slechte relatie met zijn moeder had. Volgens Pieter had Maria hem nooit gemogen omdat hij door een jeugdziekte mank en pokdalig was geworden.Ga naar voetnoot40 Maar lang niet alles werd aan het papier toevertrouwd, reden waarom we bijvoorbeeld praktisch niets vernemen over het financiële beheer in het huishouden van De Groot. Maria hield de hand aan de knip en regelde veel zaken zelf, wat pas duidelijk wordt als Grotius het faillissement van een relatie vermeldt, een koopman in suiker te Rouaan. Hij geeft dan toe dat Maria buiten hem om veel geld in diens onderneming had gestoken.Ga naar voetnoot41 Dank zij de relatieve openheid van Grotius' correspondentie valt het de lezer uit de eenentwintigste eeuw niet moeilijk uit al die brieven een beeld te reconstrueren dat de grote geleerde toch nog tot een mens van vlees en bloed maakt. Dat heeft hij in niet geringe mate te danken aan zijn echtgenote Maria, die tegenover haar wat stijve, gesloten en soms monomane man als een oprecht en extravert karakter uit de briefwisseling naar voren treedt. Zij verontschuldigde zich voor haar beuzelingen, want zij belastte Hugo soms met de aankoop van suiker voor de bereiding van jam,Ga naar voetnoot42 | |||||||||||||||||||||
[pagina 199]
| |||||||||||||||||||||
zij schreef ook over kledij en bedgordijnen, omdat zij vanuit de Parijse ballingschap het wat achterlijke Holland over de nieuwste modesnufjes kon inlichten, maar uit haar brieven blijkt tegelijkertijd een aandoenlijke zorg om het gezin. Over haar goklustige en stuurloze oudste zoon Cornelis schreef zij eens: ‘Och, dat ick hem mocht hebben als ic het zoude wenschen, hoe gheluckigh zoude hij zijn!’Ga naar voetnoot43 Zelfs zijn er twee of drie brieven waarin Maria haar echtgenoot duidelijk te kennen gaf lichamelijk naar hem te verlangen, volgens mij een blijk van uitzonderlijke openheid in de zeventiende eeuw.Ga naar voetnoot44 Daartegenover bracht Hugo het niet verder dan de aanspreektitel ‘allerliefste’. O ja, er is ook nog een brief waarin hij zich tegenover zijn vrouw beklaagde dat hij verkouden was geworden. Over de oorzaak van dit lichamelijke ongemak kende hij geen enkele twijfel: Maria bevond zich op dat moment voor zaken in Holland en daarom had hij in Parijs haar warme bijslaap moeten missen.Ga naar voetnoot45 | |||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||
[pagina 200]
| |||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||
Adres van de auteurHuygens Instituut knaw |
|