Ton van Kalmthout en Rob van de Schoor
Ten geleide
Deze aflevering van tntl brengt vijf artikelen samen die uitwerkingen zijn van voordrachten, gehouden op de studiedag ‘De receptie van buitenlandse literatuur in Nederland - Oudere letterkunde’ aan de Radboud Universiteit Nijmegen, op 2 november 2006. Op deze studiedag gingen historisch letterkundigen in op de vraag of onderzoek naar de aanwezigheid van buitenlandse literatuur in Nederland, zoals dat was gepresenteerd in het themanummer ‘Het buitenland bekeken. Vijf internationale auteurs door Nederlandse ogen (1900-2000)’ van Nederlandse Letterkunde, zich leende voor uitbreiding naar het letterkundige verleden van vóór de twintigste eeuw. Er werd aandacht besteed aan reeds verricht onderzoek, aan gewenste invalshoeken en aan de verschieten die hierdoor geopend zouden kunnen worden. Het was niet in eerste instantie de bedoeling om nieuwe of definitieve onderzoeksresultaten te presenteren. Veeleer wilden de sprekers een bijdrage leveren aan de gedachtevorming omtrent hedendaags historisch en diachroon receptie-onderzoek. Twee mediëvisten, twee onderzoekers van de literatuur en cultuur van de vroegmoderne tijd en twee dix-neuvièmistes beoordeelden de mogelijkheden die hun binnen de vastgestelde onderzoeksopzet waren geboden om ook de oudere letterkunde te onderzoeken op receptie en verwerking van buitenlandse teksten.
Dit nummer sluit aan bij eerdere symposia en publicaties (zie bibliografie) over de receptie van buitenlandse literatuur in Nederland, geïnitieerd door een projectgroep van onderzoekers van het Huygens Instituut, de Radboud Universiteit en de Universiteit Utrecht. Uit de opgenomen bijdragen blijkt dat het theoretisch kader van het in Nederlandse Letterkunde gepresenteerde onderzoek aanpassing en uitbreiding behoeft, alvorens het bruikbaar kan zijn voor historisch letterkundigen. De aanpassing geldt de omgang met begrippen uit de polysysteemtheorie; de verlangde uitbreiding betreft aspecten van een institutionele literatuurbeschouwing (letterkundige kritiek, vertaalopvattingen en -praktijken, uitgeversstrategieën) en de definiëring van begrippen als invloed en beïnvloeding. Ook wordt gewezen op de vloeiende overgang van vertaling naar toeëigening en verregaande aanpassing aan de Nederlandse smaak, waardoor ‘vreemd’ en ‘oorspronkelijk’ niet goed meer te scheiden zijn. Literaire transmissie kon verschillende gedaanten aannemen, méér dan die van de literaire vertaling waarmee onderzoekers van de twintigste eeuw vertrouwd zijn.
Dat blijkt meteen al uit het artikel dat Johan Oosterman bijdraagt. Hij demonstreert hoe hecht de Middelnederlandse letterkunde verbonden was met literatuur in andere talen, al dan niet circulerend in dezelfde cultuurkringen. Tegelijkertijd blijkt het lastig om exact aan te geven hoe en in hoeverre literatuur van elders in de Nederlanden gerecipieerd is in de Middeleeuwen en de vroegmoderne tijd. In dat verband wijst Natascha Veldhorst in haar bijdrage op de ‘slinkse’ wegen waarlangs buitenlandse teksten en melodieën Nederland in gesmokkeld konden worden in de zeventiende eeuw. Van dergelijke artefacten werd de vreemde herkomst na verloop van tijd amper nog herkend. Lia van Gemert roept op tot een internationaal onderzoek naar de verspreiding en circulatie van romans en romanmotie-