Boekbeoordelingen
Een leven in woorden, J.H. van Dale, schoolmeester - archivaris - taalkundige / Lo van Driel. - Zutphen: Walburg pers, 2003. - 448 p. ISBN 90-5730-257-8 Prijs: €34,50
‘Kijk maar in Van Dale’. In dit zinnetje is Van Dale al bijna een eponiem en betekent zoveel als ‘woordenboek bi] uitstek’, ‘woordenboek met gezag’.
Wie was deze Van Dale, die, zoals ingenieur Diesel aan de dieselmotor of de landbouwschoolleerlinge Buitje Jansma aan de beroemde aardappel, zijn naam leende aan het woordenboek en werd opgenomen in het Nederlandse lexicon? Hoe kwam het dat juist Johan Hendrik van Dale, de stille, afgezonderde onderwijzer aan de periferie van het lexicografische gebeuren in het midden van de negentiende eeuw, voortleeft in ‘het woordenboek tout court’? Waarom niet eerder: ‘Kijk maar in De Vries’ of ‘Kijk maar bij Kruyskamp’?
Lo van Driel heeft in Een leven in woorden, J.H. van Dale, schoolmeester - archivaris - taalkundige, het portret van Van Dale willen schilderen dat hem uit die historische vaagheid moet halen.
Jan Hendrik van Dale leefde kort, van 1828 tot 1872, en woonde zijn hele leven in Sluis, in een uithoek van Nederland. Hij was daar hoofdonderwijzer en gemeentearchivaris, met brede belangstelling zowel voor taaldidactiek vanwege zijn eerste beroep, als voor regionale geschiedenis in verband met zijn tweede. Hij schreef veel over deze twee aandachtsvelden (de bibliografie in Van Driel beslaat ruim 200 titels), maar de verspreiding van zijn artikelen en boeken reikte vaak niet verder dan zijn eigen regio. Geen van de componenten van zijn biografie lijken de onwankelbare plaats van zijn eponiem te rechtvaardigen. Het zijn eerder elementen van een verborgen en stoffig bestaan. Op een enkele onderwijshistorisch geïnteresseerde na die Van Dales suggesties voor zinsontleding wil natrekken, zou de man dan ook zijn vergeten, als er niet ook zijn woordenboek was.
Ongelukkigerwijs is er maar weinig over Johan Hendrik bekend. Zijn zoon had het familiearchief gedeponeerd in het stadsarchief van Sluis, de werkplek van zijn vader immers. In 1944 werd dit archief en daarmee alle nagelaten papieren van Van Dale door brand verwoest. Daardoor lijkt Van Dale zo goed als uitsluitend voort te leven in het product dat zijn naam draagt.
De historische ankers die Van Driel ten dienste staan zijn zwak; ‘Vrij snel was echter duidelijk dat een echte biografie onmogelijk was’ zegt Van Driel zelf in zijn nawoord (307-308). ‘Biografie’ staat dan ook bescheiden, in donkergrijs op zwart, op het stofomslag en hoewel de ambigue titel Een leven in woorden wel als een cryptische omschrijving van ‘biografie’ lijkt te zijn gekozen, is er weinig stof voor de aankleding van de persoon. Nu moeten we ons tevreden stellen met de kruimels die toevalligerwijze niet in rook zijn opgegaan.
Van Driel brengt zijn streekgenoot (hij benadrukt dat) omstandig in beeld, is een onderhoudend en origineel schrijver en laat z'n lezers, om het beeld door te zetten, van ieder kruimeltje proeven alsof het een taartpunt was. Soms werkt dat averechts. De eerste helft van het boek bevat wijdlopige uitweidingen over het voorgeslacht van Jan Hendrik tot in de zeventiende eeuw, over zijn voorkomen (zijn lengte is nageplozen in het keuringsrapport voor het leger - de kopie daarvan wordt op pagina 36 bijgesloten - en dit is aanleiding tot beschouwingen over de lichaamslengte van de taalkundigen uit die tijd), over zijn gezin en gezondheidstoestand, over Sluis en westelijk Zeeuws-Vlaanderen, en over zijn twee beroepen. Bij elke gelegenheid wordt de lezer vergast op een omstandige uiteenzetting, over de stand van de medische wetenschap, over het instituut huisonderwijzer en de onderwijsgeschiedenis in het algemeen, over de geschiedkundige wederwaardigheden van Zeeuws-Vlaanderen, over de taal- en letterkundige congressen en de rol van de Vlaamse Beweging in het midden van de negentiende eeuw enz., enz.
Taalkundig interessant wordt het boek pas als Van Driel de lexicograaf Van Dale ten tonele voert. En juist op dat punt valt het boek tegen. Niet alleen komt de relatie tussen Matthias de Vries en Van Dale in verband met diens niet-toetreden tot de redactie van het WNT (zie vooral E. Sanders, ‘Waarom zei Van Dale nee tegen het WNT?’ In: Trefwoord 6 (1993), p. 46-51. Ook in N. van der Sijs (red.): Woordenboeken en hun makers. Den Haag, 1998, p. 60-66) niet uit de verf, maar ook de kwestie waarom juist hij nu door de uitgevers van het WNT werd aangezocht om het woordenboek van Calisch en Calisch van 1864, door de in datzelfde jaar inge-