Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 118
(2002)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 273]
| |||||||||||||||||||
Jan Bloemendal
| |||||||||||||||||||
1. InleidingToen de hoveling, emblematicus en schilder Otho Vaenius (Otto van Veen, 1556-1629) zijn religieuze liefdesembleembundel op de pers legde, had hij al een grote reputatie in de emblematiek. Hij had immers in 1608 een bundel wereldlijke liefdesemblemen uitgegeven.Ga naar eind1 Voordien waren zijn Emblemata Horatiana (Emblemen op basis van de gedichten van Horatius, 1607) verschenen, die een bekend handboek werden voor de moreel-politieke opleiding in stoïcijns-christelijke zin van edelen en prinsen.Ga naar eind2 Van Veen, geboren in 1556 in Leiden waar zijn vader in 1560 burgemeester was, ontving zijn opleiding eerst in zijn geboortestad onder Isaac van Swanenburgh. Op zijn zeventiende verhuisde hij naar Luik en studeerde daar onder Dominicus Lampsonius (1532-1599). Deze humanist, kunstenaar en dichter was een invloedrijke katholiek die onder meer secretaris was geweest van enkele prins-bisschoppen van Luik.Ga naar eind3 In 1575 ging Vaenius naar Rome, in 1583 naar Leiden, het jaar daarop naar Luik. In 1585 diende hij in Brussel onder de gouverneur van de Spaanse Nederlanden, Alessandro Farnese, hertog van Parma. In de jaren 1592 tot 1612 woonde en werkte hij in Antwerpen; van 1612 tot zijn dood in 1629 verbleef hij in Brussel. Vaenius was en bleef een overtuigd katholiek, zelfs al vervaardigde hij in 1612 een prentreeks over de opstand van de Bataven onder Julius Civilis, een thema dat populair was bij degenen die zich tegen de Spaanse (en katholieke) overheersing verzetten.Ga naar eind4 Bovendien afficheerde hij zich als een geleerd, humanistisch kunstenaar met een hoge sociale status, wat onder meer blijkt uit de latinisering van zijn naam. | |||||||||||||||||||
[pagina 274]
| |||||||||||||||||||
Zoals Van Veen in zijn brief ‘Aan de lezer en beschouwer’ bij zijn Amoris Divini Emblemata opmerkt, heeft hij op verzoek van aartshertogin Isabella (1566-1633), aan wie hij het werk ook opdroeg, zijn Amorum Emblemata uit 1608 omgewerkt tot ‘Emblemen over de Goddelijke Liefde’.Ga naar eind5 Zo maakte hij een geestelijke bundel, geïnspireerd op zijn wereldlijke bundel liefdesemblemen. De Amoris Divini Emblemata verschenen in 1615 in Antwerpen bij de drukkers Martinus Nutius en Ioannes Meursius. De bundel bevat 60 emblemen met als thema de liefde van God voor de mens en de liefde van de mens voor God. De drukgeschiedenis weerspiegelt niet het grote succes dat de bundel kende: hij werd pas in 1660 voor de tweede maal gedrukt en wel op de Antwerpse persen van Plantijn en Moretus.Ga naar eind6 En dat terwijl de uitgave het begin vormde van een stroom aan religieuze liefdesemblematiek, waarvan de eveneens in Antwerpen uitgebrachte Pia desideria (Vrome wensen) uit 1624 door de jezuïet Herman Hugo het Europese hoogtepunt zijn.Ga naar eind7 De afzonderlijke emblemen van de Amoris Divini Emblemata hebben een vaste opbouw. Ze bestaan uit een pictura, een motto in het Latijn, twee tot vijf citaten uit de bijbel (meestal de Vulgaattekst) en van kerkvaders, van wie ook de Griekse werken in Latijnse vertaling worden geciteerd, een drieregelig Spaans gedicht, een achtregelig vers in het Nederlands en een even lang gedicht in het Frans. Bij de citaten wordt meestal kort aangegeven bij welke auteur en soms ook in welk werk ze te vinden zijn. Pictura, motto, citaten en gedichten cirkelen in elk embleem om het centrale thema ervan (zie afbeelding 1, ADE 39, p. 84-85). Afbeelding 1. Amoris Divini Emblemata, embleem 39 (p. 84-85).
| |||||||||||||||||||
2. De Amoris Divini Emblemata en de Amorum EmblemataZoals gezegd, geeft Otto van Veen in het ‘Ad lectorem et spectatorem’ aan dat hij zijn geestelijke bundel als een soort contrafact van de wereldlijke heeft gemaakt: | |||||||||||||||||||
[pagina 275]
| |||||||||||||||||||
Toen Hare Doorluchtigheid, zoals vrienden me hebben verteld, ze had bekeken en had gevraagd of de Emblemen gemakkelijk naar een geestelijke en goddelijke betekenis getrokken konden worden omdat goddelijke en menselijke Liefde ongeveer dezelfde uitwerking hebben naar het voorwerp van de liefde, wilde ik de onuitgesproken wens van de Vorstin niet teleurstellen en mijn eigen plicht niet verzaken. Daarom besloot ik, om haar een genoegen te doen, enkele Emblemen over de Goddelijke Liefde met daaraan toegevoegd citaten uit de Heilige Schrift en de geschriften van de heilige kerkvaders te schrijven en te tekenen.Ga naar eind8In hoeverre is de religieuze bundel een pendant van de wereldlijke? Een overeenkomst valt in het oog: de Goddelijke Liefde heeft dezelfde gedaante als de wereldlijke Amor. Maar daarnaast zijn de 124 emblemen van de Amorum Emblemata gereduceerd tot 60 in de Amoris Divini Emblemata. Bovendien hebben van de Amoris Divini Emblemata slechts 21 emblemen een directe pictura-pendant in de Amorum Emblemata, onder meer voor embleem 31 dat als parallel embleem 46 uit de Amorum Emblemata heeft (zie afbeelding 2 en 3).Ga naar eind9 Voor de eerste twee emblemen bijvoorbeeld zijn geen gelijksoortige emblemen in de Amorum Emblemata aan te wijzen. Dit lijkt een programmatische keuze: Vaenius wil blijkbaar de onafhankelijkheid van de geestelijke emblemen ten opzichte van de wereldlijke benadrukken. Toch zijn er wel parallellen, ook op tekstueel vlak. Zo is het embleem Animae spes optima nutrix (De hoop is de beste voedster van de ziel, ADE 30, p. 66-67) een tegenhanger van Spes amoris nutrix optima (De hoop is de beste voedster van de liefde, AE 30); Verus amor nullum novit habere modum (Ware liefde houdt geen maat, ADE 50, p. 94-95) vormt een parallel met Res immoderata cupido est (De begeerte is iets onmatigs, AE 16). In het eerste voorbeeld, Animae spes optima nutrix, zijn de inhoudelijke overeenkomsten echter geringer dan mogelijk geweest zou zijn. Het Latijnse gedicht bij de Amorum Emblemata luidt in vertaling: Het is de hoop die de minnaar op de been houdt, de hoop die hem voedt:
zij maakt alles gemakkelijker en lichter te dragen
en bewaart de eenmaal opgevatte Liefde standvastig.
Maar hij is echt ongelukkig, die liefheeft zonder hoop.Ga naar eind10
De Engelse en Italiaanse, alsook de Nederlandse en Franse verzen van het embleem,Ga naar eind11 hebben alle dezelfde tendens. In de Amoris Divini Emblemata ontbreekt het element van het ongelukkig zijn zonder de hoop. De strekking van de citaten uit de bijbel en de kerkvaders is vooral dat de mens in de hoop is behouden, dat de hoop eeuwig leven schenkt. In Vaenius' Nederlandse vers wordt daaraan de gedachte toegevoegd dat zij het wachten op dat leven veraangenaamt, een parallel met de gedachte dat de hoop ‘alles gemakkelijker en lichter te dragen maakt’ (ADE 30, p. 66): De hoop' is die de ziele voet,
En doet de liefd' altijdt volherden,
De pijn van't wachten sy versoet,
Om eens in't eynd' beloont te werden,
t'Betrouwen comt niet dan door haer,
Sy salft de quellingh, druck en smerte,
En maeckt seer licht het welck is swaer,
Baert vreucht in 'smenschen ziel en herte.
| |||||||||||||||||||
[pagina 276]
| |||||||||||||||||||
Afbeelding 2: Amoris Divini Emblemata, embleem 31 (p. 69).
Afbeelding 3: Amorum Emblemata, embleem 46 (p. 91).
| |||||||||||||||||||
[pagina 277]
| |||||||||||||||||||
Beide bundels gaan, dat moge duidelijk zijn, over aspecten van de liefde, respectievelijk de liefde tussen man en vrouw en die tussen God en mens. In die nadruk op de liefde zijn de Amoris Divini Emblemata een katholieke, jezuïtisch-bevindelijke bundel geworden waarin de nadruk ligt op de persoonlijke band tussen de mens en God waarbij andere aspecten als schuld en zondebesef, en naastenliefde, vrijwel buiten beeld blijven.Ga naar eind12 De kern van de bundel is de mystieke weg van de ziel tot God in de trappen van reiniging, verlichting en vereniging met God.Ga naar eind13 In de picturae wordt Amor Dei uitgebeeld als de klassieke liefdesgod met pijl en boog, de Anima als een gevleugeld, engelachtig, meisje.Ga naar eind14 Aldus wordt de liefdesmetaforiek van de mystiek verbeeld en uitgewerkt en blijft de relatie met de wereldlijke bundel zichtbaar. Ook in de veeltaligheid - een handelsmerk van Vaenius als emblematicus, zijn Emblemata Horatiana waren ook al polyglot - zijn de twee bundels min of meer elkaars gelijke: de Amorum Emblemata bevatten bijdragen in het Nederlands, Latijn, Engels, Frans en Italiaans, de Amoris Divini Emblemata onderdelen in het Latijn, Spaans, Nederlands en Frans. De veeltaligheid komt overeen, de gekozen talen verschillen. | |||||||||||||||||||
3. Bevindelijkheid en ContrareformatieAartshertogin Isabella kreeg in 1598 van haar vader Filips II als bruidsschat de Spaanse Nederlanden toegewezen, die zij vanaf 1599 samen met haar echtgenoot Albrecht van Oostenrijk bestuurde. Na diens overlijden in 1621 bleef zij landvoogdes van de Nederlanden tot aan haar dood. Haar en hun beleid was erop gericht het katholieke geloof tot het allesoverheersende te maken. Zij gaf impliciet opdracht tot het maken van de Emblemen over de Goddelijke Liefde en de bundel is dan ook een katholiek, contrareformatorisch product.Ga naar eind15 Vaenius lijkt in zijn picturae regelmatig naar de centrale positie van de kerk voor het zielenheil te verwijzen. Op de embleemprent Amoris flagellum dulce (Zoet is de gesel van de liefde, ADE 28, p. 62-63) staat op de achtergrond een kerk. In de citaten wordt onder meer de gedachte ‘wie zijn kinderen liefheeft, spare de roede niet’ uitgewerkt. Wellicht geeft Vaenius aan dat de kerk de hoedster van de waarheden is en dat zij met recht mag straffen (zie afbeelding 4). In embleem 4, Amor rectus (Juist gerichte liefde, p. 14-15) richt de Anima haar ogen op de Zon, hier symbool voor God, en raakt zo ‘verlicht’. Ook hier wordt de betekenis van de kerk als instituut gevisualiseerd in de plaatsing van een kerkgebouw op de achtergrond. Het heeft er alle schijn van dat hier tegenwicht wordt geboden aan de protestantse nadruk op de individuele gelovige. Hierbij past de opvatting die uit de bundel als geheel spreekt, dat Anima door goede werken en door eigen toedoen tot de vereniging met God kan komen, wat het Concilie van Trente (1545-1563) tegenover de reformatie stelde.Ga naar eind16 In de bundel ontbreekt de genade weliswaar niet, maar zij is niet het enige waardoor de mens wordt behouden. Zo citeert Vaenius in embleem 45 een passage uit Augustinus' De gratia et libero arbitrio (De genade en de vrije wil), waarin gesteld wordt dat de genade van God ons tot goede daden aanzet en in embleem 34 haalt hij Bernardus van Clairvaux (1090-1153) aan die over de wederkerigheid van de liefde bij het toedelen van genadegaven spreekt. Het gaat dus niet om een activiteit van God waar de mens niets aan kan toe- of afdoen - de protestantse visie - maar om het antwoord van de mens op Gods genade dat eveneens nodig is voor het zielenheil - de katholieke opvatting. | |||||||||||||||||||
[pagina 278]
| |||||||||||||||||||
Afbeelding 4: Amoris Divini Emblemata, embleem 28 (p. 63).
| |||||||||||||||||||
4. De bronnen van de Amoris Divini EmblemataHet bronnenonderzoek bevestigt het beeld dat het hier om een bevindelijke bundel gaat waarin Anima wordt gereinigd en verlicht en zich ten slotte verenigt met God in een unio mystica. Vaenius citeert uit de bijbel en de kerkvaders; uiteraard beperkt hij zich vrijwel geheel tot citaten waarin amor en c(h)aritas, hier synoniem voor de christelijke liefde, vooral die tussen God en mens, maar ook wel die tussen mensen onderling (naastenliefde), centraal staan. Om de titel van de bundel beter tot zijn recht te laten komen en misschien om de pendant-werking met de Amorum | |||||||||||||||||||
[pagina 279]
| |||||||||||||||||||
Emblemata te versterken, vervangt Vaenius hier en daar het woord charitas dat in zijn bron werd gebruikt, door amor. Bijvoorbeeld in embleem 20, waar in het citaat uit de Romeinenbrief (5:5) caritas Dei dat in de Vulgaat voorkomt, is veranderd in Amor Dei (ADE, p. 46), evenals in het citaat uit 1 Corinthiërs 13:5 waarmee embleem 45 (ADE, p. 98) opent, caritas tot amor werd. Hetzelfde adaptatieproces ondergingen andere woorden en citaten. Zo werd in embleem 25 uit het citaat van Jesus Sirach de servitus Dei (de dienst aan God) tot amor Dei.Ga naar eind17 De citaten nemen een prominente plaats in. Na het motto volgen telkens twee tot vijf citaten uit de bijbel (onder meer uit het Hooglied, 1 Corinthiërs, de evangeliën en de eerste brief van Johannes) en uit de kerkvaders. Bij de laatsten heeft Vaenius een grote voorkeur voor Augustinus, met name diens Enarrationes in Psalmos, de Confessiones en de In Epistolam Johannis ad Parthos tractatus decem. Daarnaast worden andere werken van Augustinus aangehaald, maar in lagere frequentie. Ook van andere kerkvaders is het aantal citaten minder. Onder hen bevinden zich Hieronymus, Cassiodorus en paus Gregorius de Grote. Uit latere perioden stammen Bernardus van Clairvaux en Thomas a Kempis, die drie citaten leverde, alle uit hetzelfde hoofdstuk over de liefde.Ga naar eind18 Daarbij zegt het aantal citaten niet alles over het belang van bepaalde auteurs voor de bundel. De keuze van vele van de genoemde auteurs ligt immers voor de hand. Zo is Augustinus (354-430) de meest gezaghebbende kerkvader in wiens geschriften de tweedeling tussen ziel en lichaam en de opwaartse beweging van de ziel naar God een belangrijke plaats innemen, heeft de invloedrijke monnik Bernardus van Clairvaux zijn mystiek van de ziel als bruid van Christus neergelegd in zijn 86 preken over het Hooglied, en stelt de immens populaire Navolging van Christus van Thomas a Kempis (1379/80-1471) de overgave aan God in het licht van diens liefde. Vaenius citeert meestal nauwkeurig, maar soms combineert hij twee citaten tot één. Zo bestaat het eerste citaat uit het embleem Amoris flagellum dulce (Zoet is de gesel van de liefde, ADE 28, p. 62-63) uit twee onderscheiden delen, beide weliswaar uit Augustinus, maar de een uit de Brieven, de ander uit de Tien verhandelingen over de brief van Johannes aan de Parthen.Ga naar eind19 Een andere maal is een citaat veranderd, bijvoorbeeld in Una in sede morantur pax et amor (Vrede en liefde wonen tezamen, ADE 29, p. 64-65), waar een tekstplaats uit Augustinus' Enarrationes in Psalmos de kern van het citaat vormt, terwijl begin en eind parafrase en omdraaiing zijn.Ga naar eind20 Ook bijvoorbeeld in het citaat van Augustinus uit de Uiteenzettingen over de Psalmen in embleem 1, ‘Deus ante omnia amandus’ (Ge zult God liefhebben boven al, p. 8-9) zijn zinnen omgegooid.Ga naar eind21 Het tweede citaat van embleem 35, door Vaenius toegeschreven aan ‘Gregor. hom. 11’ (ADE, p. 76), bestaat uit een combinatie van Hooglied 8:6, Gregorius, Preken over de Evangeliën 1.11.2 en een nog niet getraceerd citaat: ‘Sterk als de dood is de liefde, - want zoals de dood het lichaam wegneemt, sterft de liefde voor het eeuwige leven door de begeerte naar tijdelijke goederen. Wie ze volkomen heeft doortrokken, maakt ze als het ware ongevoelig voor het aardse - en een gelovige had niet voor de Heer in het lichaam kunnen sterven, als hij niet eerst door aardse verlangens was gestorven in de geest’.Ga naar eind22 | |||||||||||||||||||
[pagina 280]
| |||||||||||||||||||
5. Vaenius' werkwijzeVaenius schetst in het ‘Ad lectorem et spectatorem’ zijn werkwijze. Hij doet het voorkomen alsof hij de emblemen gemaakt had en daaraan citaten uit de Heilige Schrift en de kerkvaders had toegevoegd.Ga naar eind23 Dat is niet onmogelijk, maar minder waarschijnlijk. In een aantal gevallen moet het namelijk wel anders zijn gegaan en vond hij eerst zijn citaten en schreef naar aanleiding daarvan zijn Nederlandse gedichten. Ter adstructie een voorbeeld: Odit timorem (De liefde haat angst, ADE 50, p. 106-107). Het startpunt is een citaat dat hij ten onrechte aan Augustinus toeschrijft: ‘Sicut seta introducit filum: ita timor introducit amorem. Crescit amor, minuitur timor’ (Zoals een naald een draad naar binnen leidt, leidt angst de liefde naar binnen: wanneer de liefde groeit, dan vermindert de angst).Ga naar eind24 Het lijkt er sterk op dat Vaenius dit citaat met zijn onalledaagse vergelijking als basis heeft gebruikt voor zijn Nederlandse gedicht: Ghelijckmen siet dat eenen draet
Wert met ene borstel voort ghetoghen,
Soo oock de vrees' inleyden gaet
De liefd' hoe wel meer van vermoghen,
En als de vrees' sijn wercken staeckt,
Wert sy van liefde wech ghedreven,
Die sich alleen dan meester maeckt,
En sonder vreese wel kan leven.
Hetzelfde geldt voor het embleem Iucundum spirat odorem (De liefde verspreidt een zoete geur, ADE 37, p. 80). Basis voor de Nederlandstalige verzen is het citaat dat aan Basilius de Grote wordt toegedicht: ‘Unguentum suave et optimum est Amor Dei, quo pestes mentis curantur, et cordis oculi illuminantur’ (De liefde Gods is een zoete en voortreffelijke zalf waardoor ziekten van de geest worden genezen en de ogen van het hart worden verlicht). Vaenius werkt dit uit en combineert het met het tweede citaat, uit Hooglied 1:3 en 1:2 (Trek mij achter u mee, laten wij ons spoeden naar de geur van uw oliën) tot de volgende creatieve imitatie: Een balsem is Godts liefde soet,
Die alle krenckten kan ghenesen,
Die uit de ziel, en uit t'ghemoet,
En uit het lichaam sijn gheresen:
Treckt my in balsems reuck naer dy,
Ghy die mijn ziel kunt verstercken,
Verdrijft der sonden pest van my,
Dat ick u diene met goe wercken.
In het embleem Sitim extinguit (De liefde lest de dorst, ADE 39, p. 84) wordt de liefde tot onderwerp gemaakt van een bijbelplaats die wordt aangehaald in het eerste citaat, dat van Gratianus stamt: ‘De liefde is het water waarvan de Heer in het evangelie zegt: Wie gedronken heeft van het water, dat Ik hem zal geven, zal geen dorst krijgen in eeuwigheid’.Ga naar eind25 De bijbelplaats, Johannes 4:14, is het uitgangspunt voor zowel het Nederlandse, als het Spaanse en Franse gedicht. Het zal tevens de bron voor de pictura hebben gevormd waar de Liefde en de Ziel samen bij een put zitten. De Ziel staat op het punt te gaan drinken. | |||||||||||||||||||
[pagina 281]
| |||||||||||||||||||
Voor de Spaanse en Franse gedichten had Vaenius anderen aangezocht. De Spaanse zijn gemaakt door de dichter Alphonsus de Ledesma,Ga naar eind26 de Franse door Carolus Hattronius, ‘licentiaat in de beide rechten en raadsheer van de hertog van Aerschot’, zoals Vaenius zelf schrijft.Ga naar eind27 Ook zij lijken zich regelmatig op de citaten te baseren, bijvoorbeeld in embleem 37, waar zij net als Vaenius zelf, dichten over de welriekende balsem van de Goddelijke Liefde. | |||||||||||||||||||
6. Terug naar de bronnenVaenius zou hoogst belezen zijn geweest, als hij alle citaten zelf bij elkaar had gezocht. Dat is niet het geval.Ga naar eind28 Vele ervan vond hij in de grote ‘nieuwe’ citatenbloemlezing van de Duitse humanist Josephus Langius (1570-1615), de Nova polyanthea, die na de eerste editie in 1604 vele drukken kende.Ga naar eind29 Het was een modernisering van de katholieke Polyanthea van Dominicus Nanus Mirabellius uit 1503, ondernomen door Langius na zijn bekering van het lutheranisme naar het katholicisme. Hiermee vervaardigde de bloemlezer tevens een katholieke versie van zijn protestantse Loci communes (1598).Ga naar eind30 Dat Vaenius bij de Duitse verzamelaar van citaten en gemeenplaatsen bruikbare uitspraken kon vinden, bewijst op zich niet dat hij diens werk ook gebruikt heeft. Duidelijker wordt het wanneer hij zijn citaten dezelfde foutieve toeschrijving toekent als Langius vóór hem. Zo schrijven beiden het citaat ‘Prior Deus dilexit nos, tantus, tam, et gratis, tam illos et tales’ (Eerst heeft God ons liefgehad, de grote God met zo grote liefde, en voor niets, ons, zulke nietige mensen; ADE 13 en NP col. 73 A) toe aan Bernardus' Tractatus de diligendo Deum, waar het niet te vinden is. Ook een citaat uit Augustinus (ADE 27) blijkt een andere bron te hebben dan beiden voorstellen: ‘Radix omnium bonorum est charitas, et radix omnium malorum est cupiditas’ (De wortel van alle goed is de liefde en de wortel van alle kwaad de begeerte). Dit citaat stamt niet uit de Homilia 7. super Ioannem (De zevende preek over Johannes), maar uit de Enarrationes in Psalmos.Ga naar eind31 Dezelfde combinatie van citaten (Hooglied, Gregorius en een nog niet getraceerde bron), samen toegeschreven aan Gregorius, Homilia 11, vinden we in Vaenius' embleem 35 (p. 76) evenals bij Langius (p. 174 B). Het zal geen verbazing wekken dat Vaenius vooral de lemmata Amor Dei, Amor proximi (naastenliefde) en Charitas heeft gebruikt, maar ook heeft geput uit bijvoorbeeld het lemma Spes dat hem de citaten voor embleem 30 (p. 66-67) over de hoop leverde. Dit geldt voor twee Augustinus-citaten, ‘Qui gaudet in spe, tenebit et rem. Qui autem spem non habet, ad rem non poterit pervenire’ (Wie blij is in de hoop zal ook het leven verkrijgen, maar wie geen hoop heeft zal niet leven), dat hij met Langius foutief toeschrijft aan Augustinus;Ga naar eind32 en ‘Fides credit, spes et charitas orant’ (Het geloof vertrouwt, de hoop en de liefde bidden), dat hij, eveneens met Langius, toeschrijft aan Augustinus' Enchiridion, maar dat in werkelijkheid stamt uit diens De fide, spe et charitate.Ga naar eind33 Ook het citaat uit Gregorius' Moralia in hetzelfde embleem komt uit dit lemma: ‘Spes in aeternitatem animum erigit, et idcirco nulla mala exterius, quae tolerat, sentit’ (De hoop richt de ziel voor eeuwig op en daarom voelt hij geen ellende van buiten).Ga naar eind34 Hetzelfde geldt voor het aangehaalde vers uit de Romeinenbrief (Want in die hoop zijn wij behouden. Indien wij echter hopen op | |||||||||||||||||||
[pagina 282]
| |||||||||||||||||||
hetgeen wij niet zien, verwachten wij het met volharding). Opmerkelijker is dat het citaat uit Augustinus' Sermones de Scripturis (De hoop is de lamp van de ziel; daartoe doet ieder mens alle goeds ten bate van de hoop en zelfs 's nachts brandt onze lamp. Want wie dagelijks het woord tot ons spreekt, giet als het ware olie in ons, dat onze lamp niet dooft) niet in Langius' lemma Spes is te vinden. Vaenius' eigen inbreng was dus niet geheel afwezig. Heeft het gebruik van Langius' citatenverzameling nog invloed gehad op de bouw van de Amoris Divini Emblemata als bundel? In dit stadium zijn hierover geen definitieve uitspraken te doen. Wel is opvallend dat Vaenius bijvoorbeeld de openings- (en kern)citaten uit de emblemen 51 (Hieronymus), 52 (Augustinus) en 56 (het eerste citaat, toegeschreven aan Augustinus) dicht bij elkaar op dezelfde bladzijde bij Langius kon vinden.Ga naar eind35 Eenzelfde keten is te ontdekken in de emblemen 34 (Bernardus van Clairvaux), 35 (het eerste citaat, toegeschreven aan Augustinus) en 37 (toegeschreven aan Basilius); deze citaten komen voor onder hetzelfde lemma (Amor Dei) en op opeenvolgende pagina's bij Langius.Ga naar eind36 Het gaat in deze clusters telkens om het eerste citaat of om het eerste citaat van een kerkvader na aanhalingen van bijbelplaatsen. Citaten onder het lemma charitas leveren vergelijkbare reeksen op: citaten uit de emblemen 27 en 28 (van resp. Gregorius en Bernardus) volgen direct op elkaar bij Langius, citaten uit de emblemen 32, 35, 39 en 41 staan niet ver van elkaar.Ga naar eind37 De tussenbron zou hier heel goed de catenatio, het los-associatieve ordeningsprincipe van embleembundels, mede kunnen hebben bepaald.Ga naar eind38 In zijn inventio is Vaenius dus efficiënt te werk gegaan. Hij gebruikte, in elk geval voor een aantal emblemen of onderdelen daarvan en misschien ook voor de structurering van de hele bundel, de beschikbare verzameling van Langius om snel tot resultaat te komen. Dat gevoegd bij het inroepen van de hulp van anderen voor de Spaanse en Franse verzen en zijn manier van werken voor de Nederlandse gedichten die hij zelf maakte, waarbij soms voor de vinding gebruik kon worden gemaakt van de citaten, leiden tot de gedachte dat de Amoris Divini Emblemata relatief snel vervaardigd zijn. Vaenius was niet de enige die terugging naar de bronnen via loci-communes-verzamelingen. Meer en meer wint het inzicht veld dat de vroegmoderne auteurs hun kennis en wijsheid niet uit de eerste hand hadden en dat hun geschriften meer op literaire tradities teruggrijpen dan op de werkelijkheid. Ook Jacob Cats had bij het schrijven van zijn Sinne- en minnebeelden (1618) Langius' Nova polyanthea (en bijvoorbeeld Montaignes Essais) bij de hand; Huygens baseerde zich voor zijn epigrammen op onder meer de apophthegmata-verzamelingen van J.W. Zincgref en Erasmus; Johan de Brune de Oude - ook hij - gebruikte voor zijn Emblemata (1624) Montaignes Essais, en spreekwoordenverzamelingen van Erasmus (Adagia) en Janus Gruterus (Florilegium Ethico-politicum) voor zijn Nieuwe wyn in oude le'er-zacken (1636) en zijn Bancketwerk (1657).Ga naar eind39 | |||||||||||||||||||
7. Tot besluitVaenius heeft met zijn Amoris Divini Emblemata een religieuze tegenhanger gemaakt van zijn wereldlijke liefdesemblematiek, de Amorum Emblemata. Hij koos daartoe, omdat zijn thema en titel nu eenmaal daartoe uitnodigden, de liefde, de amor en de | |||||||||||||||||||
[pagina 283]
| |||||||||||||||||||
charitas, tot uitgangspunt. Langius leverde hem daarvoor talrijke citaten, zodat Vaenius' selectie misschien niet helemaal op zijn eigen conto, maar ook op dat van zijn katholieke voorganger kan worden toegeschreven. Toch volgde Vaenius zijn voorbeeld niet slaafs. En de titel, Amoris Divini Emblemata? Stamt die uit zijn eigen koker? Mogelijkerwijs, maar de intertekstualiteit zou ook hier andere inzichten kunnen bieden: de titel heeft overeenkomsten met de hoofdstuktitel van Thomas a Kempis' De imitatione Christi (3, 5), waar Vaenius drie citaten aan ontleende: ‘De mirabili affectu divini amoris’ (De wonderbaarlijke uitwerking van de goddelijke liefde). Als deze hoofdstuktitel Vaenius zou hebben geïnspireerd tot zijn titel - zeker is dit niet, maar wel ademt de bundel de geest van De imitatione Christi -, zou ook dat onderstrepen dat de bundel niet zozeer de liefde van God voor de mens tot thema heeft, als wel - via de navolging door de mens van Christus - die van de ziel van het schepsel voor zijn Schepper.Ga naar eind40 Anima zoekt haar weg naar Amor Dei - haast samenvallend met God zelf- om samen langs het pad van de Contrareformatie tot een religieuze unio mystica te komen, met onder anderen Jacobus Langius en Thomas a Kempis als gidsen en ‘postillons d'amour’.
Adres van de auteur: Constantijn Huygens Instituut (KNAW), Postbus 90754, nl-2509 LT Den Haag. jan.bloemendal@chi.knaw.nl | |||||||||||||||||||
[pagina 286]
| |||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||
[pagina 287]
| |||||||||||||||||||
|
|