| |
| |
| |
Signalementen
Samengevoegde woorden: voor Wim Klooster bij zijn afscheid als hoogleraar / onder red. van Hans den Besten, Els Elffers, Jan Luif. - Amsterdam: Leerstoelgroep Nederlandse Taalkunde, Universiteit van Amsterdam, 2000. - XI, 289 p.: ill.; 22cm
ISBN 90-805195-5-3 Prijs: ƒ35, -
Ter gelegenheid van het einde van Wim Kloosters loopbaan aan de Universiteit van Amsterdam is een zeer gevarieerde feestbundel verschenen, zowel qua besproken taalverschijnselen, als gekozen benaderingen. Deze veelzijdigheid reflecteert Kloosters professionele interesse, die volgens de redactie in het voorwoord gekenmerkt wordt door de volgende vier aspecten: generatieve syntaxis, de beschrijving van het Nederlands, didactiek en taalkundige poëzie-analyse.
Kloosters enthousiasme voor generatieve syntaxis wordt gedeeld in de bijdragen van: Den Besten, over syntactische posities en de Nederlandse raisingpassief; Koster, over het ideaal van een uniform localiteitsprincipe; Seuren, over pseudocomplementen; en De Vries, over de ergativiteit van reflexieve constructies in het Nederlands, Heerlens en Frans. Het grensgebied tussen syntaxis en morfologie wordt verkend in de bijdragen van Hamans, over het suffix -o en prefixen als euro- in het Nederlands, en Van Marle, over de vermeende defectiviteit van combinaties als mastklimmen. De bijdragen van Balk en Broekhuis zijn wetenschapstheoretisch van aard. Balk bekritiseert de notie ‘grammaticaliteit’ zoals die gehanteerd wordt in de TGG. Broekhuis suggereert dat het gebruik van negatie in theorievorming een teken is dat een verschijnsel nog niet goed begrepen is.
Didactiek komt aan de orde in de bijdragen van Van Dort-Slijper, Florijn en Muller. Van Dort-Slijper bespreekt factoren die de verwerving van de spelling van meervoudsmorfemen beïnvloeden. Florijn pleit voor een pedagogische grammatica waarmee een tweede-taalleerder zelf kan beslissen wat hij of zij tot zich neemt. Muller contrasteert Nederlandse zinnen waarin het voornaamwoord het optreedt, met hun vertalingen in het Papiamentu.
Poëzie is te vinden in de bijdragen van Schermer-Vermeer en Stroop. Schermer-Vermeer gebruikt een gedicht van Judith Herzberg ter ondersteuning van het voorstel om de categorie ‘lidwoord’ te laten vervallen. Stroop analyseert de vorm en betekenis van teen in Het sceen teen moeste ghestorven sijn, de vijfde regel uit het Egidiuslied.
De redactie prijst Klooster om zijn scherpe taalobservatie wat semantische verschijnselen betreft. Een flink aantal bijdragen in de bundel zijn semantische studies. Hoekstra beschrijft de betekenis van sa ‘zo’ en lyk ‘gelijk’ in het Fries, Komen het verschil tussen Ik ken Nederlands vs. Ik kan Nederlands, Luif contrasteert Nederlandse preposities en postposities, en Verkuyl duren en kosten. De Haan gaat in tegen een compositionele analyse van de Nederlandse passief. Elffers, Van der Leek en Welschen onderstrepen het belang van pragmatische of discourse-factorentoren in de analyse van respectievelijk vast en zeker, niet denken dat en denken dat niet, en maar en hoeven.
Nog niet genoemd zijn nu, tot slot, de vijf bijdragen in de bundel op het gebied van taalverandering: die van Cornips, over reflexieve en ‘kale’ middel-constructies in het Heerlens en Rijnlands; Van Dijk, over het ontstaan van werkwoordsgroepen als hebben laten stelen in het Nederlands; Duinhoven, over schijnbaar overspannen samentrekkingen in ouder Nederlands; Van der Horst, over de sociale waardering voor taalelementen, zoals bijvoorbeeld gij, in de periode dat ze uit het Nederlands verdwenen; en Philippa, over volksetymologie.
Maaike Beliën
| |
| |
| |
Etymologisch woordenboek: onze woorden, hun oorsprong en ontwikkeling / J. de Vries en F. de Tollenaere; met medew. van A.J. Persijn. - 21 dr. / aangevuld door F. de Tollenaere. - Utrecht: Het Spectrum, 2000. - 448 p.; 22 cm 1e dr.: Utrecht [etc.]: Het Spectrum, 1958. - (Aula-boeken; no. 6).
ISBN 90-274-6747-1 geb. Prijs: ƒ 52,75
In 2000 is bij Het Spectrum de eenentwintigste druk verschenen van het bekende Etymologisch woordenboek van J de Vries en F. de Tollenaere. Al bij de vorige druk uit 1997 (besproken in TNTL 115 (1999), p. 382) was de verzameling behandelde woorden te omvangrijk geworden voor een (goedkope) pocketeditie en verscheen het in een gebonden uitgave. De eenentwintigste druk heeft een nieuw, gestileerd rood, omslag. Ook deze druk is bijgewerkt en uitgebreid ten opzichte van de vorige. Herwerkt is bijvoorbeeld garnaal en parlevinken, en nieuw is cynisch - het artikel waarin de herkomst van deze drie woorden nauwkeurig werd onderzocht, verscheen nog niet lang geleden in TNTL 116 (2000), p. 211-227.
Naar aanleiding van de voltooiing van het WNT is aan het staartdeel van het Etymologisch woordenboek - vanaf het lemma zit tot aan het eind - speciale aandacht gegeven. De gegevens in de laatste WNT-afleveringen hebben geleid tot het (soms grondig) omwerken van een aantal lemma's, en tot het toevoegen van 39 nieuwe trefwoorden. In de beschrijving van die woorden sluit De Tollenaere zich over het algemeen aan bij de WNT-etymologieën, maar legt hij bij een aantal woorden de nuance anders. Ook geeft hij de woordgeschiedenis soms beknopter weer dan in het WNT, zoals bij zuidwester en zwijmen. In weer andere gevallen, bijvoorbeeld bij zotternij, zouten en zwoord (nu onder zwoerd), geeft hij ten opzichte van het WNT meer informatie.
Karina van Dalen-Oskam
| |
Literatuurwetenschap tussen betrokkenheid en distantie / Liesbeth Korthals Altes, Dick Schram (red.). - Assen: Van Gorcum, 2000. - 409 p.: ill.; 24 cm
ISBN 90-232-3640-8 Prijs: ƒ 65, -
Anders dan de titel suggereert, bevat deze bundel niet louter theoretische beschouwingen over de positie van de literatuurwetenschap in de samenleving en ten opzichte van de literatuur. Het 409 bladzijden dikke boek bevat 33 korte verhandelingen waarvan het merendeel een actuele literair-wetenschappelijke benaderingswijze demonstreert aan de hand van de bespreking van een concreet onderwerp, bijvoorbeeld een literair werk, oeuvre, thematiek, genre en dergelijke meer. Met recht spreekt de uitgever op de achterkaft van ‘een staalkaart’.
De artikelen zijn gegroepeerd onder vier noemers: Grandeur en misère van de literatuurgeschiedenis; Interpretatie: van reflectie naar praktijk; Representatie van het onrepresenteerbare: de Tweede Wereldoorlog; Literatuur in/ter discussie. Ze handelen onder andere(n) over Tachtig, F.B. Hotz en Johan Huizinga, de nachtegaal als poëticale metafoor in de zeventiende eeuw, Modernisme, detectiveromans, Allard Pierson, Fin de siècle, Marcel Proust, Lucebert, Eva Gerlach, J.H. Leopold, Gerrit Krol, the novelist formerly known as Patrizio Canaponi, stripverhalen, spreekwoorden, Bourdieu en La Télévision, kolonialisme als interpretatieve context voor ‘De familie Kegge’, gender en, bij wijze van conclusie, de tijd. En dit is een verre van volledige of zelfs maar representatieve opsomming.
Voor elk, die bereid is te zoeken, wat wils; niet alle bijdragen hebben namelijk een vanzelfsprekende plaats gevonden in het ruim bemeten spanningsveld tussen literairwetenschappelijke betrokkenheid en dito distantie, of zelfs maar in één van de thematische velden. Een stuk getiteld ‘Spelregels van de interpretatie’ lijkt in eerste instantie niet op zijn plaats sub ‘Literatuurgeschiedenis’ terwijl een artikel over het postmodernistische gehalte van een verhaal van Canaponi niet alleen een interpretatief, maar ook een literairhistorisch onderwerp heeft. Dergelijke dubbel- en dwarsverbanden zetten aan tot reflectie op het vak, ook wanneer dat niet het onderwerp van de afzonderlijke bijdragen is.
Het caleidoscopisch karakter dankt dit boek kennelijk aan het genre waartoe het behoort, de huldebundel. De vier thema's lijken geen vooraf gekozen kaders te zijn geweest; dat waren veeleer de 33 persoonlijke interessen van de auteurs. De bundel bevat offspring van lopend onderzoek
| |
| |
en minder ver gevorderde, maar niet minder spannende verkenningen van en suggesties voor invalshoeken en benaderingswijzen van literatuur (in de verkenning van ‘het betogende’ in Les Particules élémentaires wordt ‘een interessant verband’ met Mystiek lichaam - heel uitdagend - alleen maar aangestipt, in een noot). Daarnaast bevat de bundel enkele genre-stukjes; sommige bijdragen hebben namelijk een wat squibbig karakter, onder andere door het ontbreken van verwijzingen naar relevante vakliteratuur of feitenmateriaal. Niet elk artikel kan daarom de kwalificatie ‘wetenschap’ echt verdragen, gelet ook op niet met referenties onderbouwde mededelingen zoals ‘Er is overtuigend betoogd dat [...]’. Among friends zijn dergelijke wendingen gebruikelijk en bruikbaar, maar bij publicatie in boekvorm is meer feitelijke onderbouwing en kritische distantie op zijn plaats. Desalniettemin biedt deze huldebundel door de naar aard en onderwerp uiteenlopende bijdragen een mooi beeld van de rijkdom van het vak en, indirect, ook van de vakkundige activiteiten van Elrud Ibsch.
Fabian R.W. Stolk
| |
De dove bitster; een rederijkersklucht / Teksteditie verzorgd door Saskia Hutten. - Groningen: Passage 2000, - 56 p. - 20 cm (Cahiers voor de Nederlandse Letterkunde 2000/2)
ISSN 1382-5518 Prijs: ƒ 25, -
Tijdens het afscheid van de Utrechtse hoogleraar in de historische letterkunde Wim Gerritsen op 6 september jongstleden werd de rederijkersklucht, De dove bitster opgevoerd. Door de slechte akoestiek van de aula in het Academiegebouw te Utrecht was nauwelijks te volgen waarover het stuk ging. Wel was het duidelijk dat alle bekende ingrediënten voor een echte klucht aanwezig waren. De spelers werden besmeurd met meel en roet, liepen zonder iets te zien rond en vielen in het water, maar waardoor dat alles veroorzaakt werd, bleef waarschijnlijk voor veel toeschouwers onduidelijk.
Naar aanleiding van deze opvoering is er onlangs een nieuwe editie van het stuk verschenen in de serie Cahiers Nederlandse letterkunde, uitgegeven door Saskia Hutten. De klucht is overgeleverd uit het archief van de Haarlemse rederijkerskamer, Trou moet Blijcken. Het stuk is echter oorspronkelijk afkomstig uit Vlaanderen. De datering is niet geheel vast te stellen, maar waarschijnlijk is het in de tweede helft van de zestiende eeuw geschreven.
De inhoud van het toneelstuk bevat, zoals eerder gezegd, veel herkenbare kluchtelementen. Het verhaal begint met een spraakverwarring. De ene dove vrouw probeert aan de andere een boodschap door te geven, dit leidt tot twee gesprekken die volkomen langs elkaar heen gaan. Er is namelijk een kind overleden en zijn begrafenis moet aangekondigd worden, maar degene aan wie de boodschap overgebracht wordt, denkt dat het over de dure vlasprijzen gaat. Het betreffende kind is het neefje van Lippen en zijn vrouw Betje. Zij sturen hun dienstmeisje Aagje naar de begrafenis. Niet zonder reden want Betje heeft gehoord dat er een aantal mannen zijn, die met Aagje het bed in willen. Om deze minnaars erin te laten lopen vinden de nodige persoonsverwisselingen plaats. Lippen gaat als Aagje in bed liggen om de mannen op te wachten en Betje zal vervolgens met ze afrekenen. Dan volgt drie keer hetzelfde ritueel. Om beurten arriveren de mannen, ze weten niet hoe snel ze uit de kleren moeten komen en steeds op dat moment kondigt Lippen (Betje) zijn komst aan. De heren verstoppen zich en komen achtereenvolgens in een meelkist, een wastobbe en de schoorsteen terecht met alle gevolgen van dien. Uiteindelijk worden de mannen bloot en blind door het meel, het water en het roet het huis uitgejaagd. Onderweg komen ze Aagje tegen die van niets af weet. Ze belooft haar mond te houden over wat ze gezien heeft, maar de schande van de minnaars is er niet minder om. De moraal van de klucht moge duidelijk zijn: laat je niet verblinden door lustgevoelens, want dan is schande je deel.
De editie is voorzien van woordverklaringen, een inleiding en commentaar. Interessant is dat er regieaanwijzingen in het stuk staan, zodat er meer gezegd kan worden over de manier waarop het opgevoerd is. Dankzij deze editie is het alsnog duidelijk geworden wat de oorzaak van het meel- en watergeweld was op zes september 2000 in het Utrechtse Academiegebouw. De klucht is zeker geschikt om lezers een beeld te geven van het komisch toneel aan het eind van de Middeleeuwen.
Marike van Zessen
| |
| |
| |
Toekomst voor de Middeleeuwen: Middelnederlandse literatuur in het voortgezet onderwijs / Hubert Slings. - Amsterdam: Prometheus, 2000. - 258 p.: ill.; 22 cm. - (Nederlandse literatuur en cultuur in de Middeleeuwen; 21)
ISBN 90-5333-921-3 Prijs: ƒ 42,95
In Toekomst voor de Middeleeuwen geeft H. Slings een uitgebreide reflectie op de plaats die Middelnederlandse literatuur in het voortgezet onderwijs in Nederland zou kunnen en moeten hebben. Maar zijn boek geeft veel meer dan alleen een visie op de lespraktijk: hij fundeert zijn stellingname op een uitgebreide beschrijving van de geschiedenis van het onderwijs in de Middelnederlandse letterkunde op scholen. Daartoe heeft hij zijn boek in drie delen ingedeeld: Verleden (de periode van het tweede kwart van de negentiende eeuw tot de invoering van de Mammoetwet in 1968), Heden (tot de invoering van de Tweede Fase in 1998/1999) en Toekomst (het studiehuis). Elk van deze hoofdstukken volgt in grote lijnen dezelfde opbouw: een bespreking van achtereenvolgens de beginsituatie en doelstellingen, leesstof, lesmateriaal, onderwijsactiviteiten en werkvormen, en tenslotte de toetsing. Een rode draad in het boek is het ontstaan van de kloof tussen de vakwetenschap en het schoolvak sinds de jaren vijftig van de twintigste eeuw. De bezinning op de toekomst is verankerd in een poging het schoolvak opnieuw te laten aansluiten bij de resultaten van de wetenschappelijke bestudering van de Middelnederlandse letterkunde.
Terwijl de universitaire bestudering van de Middelnederlandse letterkunde thans een periode van grote bloei doormaakt, staat de historische letterkunde als schoolvak op verlies: binnen de Tweede Fase is het aantal uren voor de Nederlandse literatuur sterk gereduceerd (waarbij bovendien het lezen van de literaire werken zelf thans ook binnen deze krap bemeten tijd moet plaatsvinden); op de havo is het lezen van oudere literatuur niet meer verplicht en volgens de eindtermen voor het vwo kan worden volstaan met drie boeken van vóór 1880. Toch ziet Slings wel degelijk een plaats voor de Middelnederlandse literatuur in het studiehuis (zijn visie kan overigens toegepast worden op de hele historische letterkunde). Volgens hem zouden daarbij vooral de (canonieke) teksten centraal moeten staan (en minder de literatuurgeschiedenis), waarbij de leerdoelen zouden moeten liggen op het terrein van de historische bewustwording, cultuuroverdracht, literaire vorming, individuele ontplooing en wereldoriëntatie. Daarbij is dan ook dringend behoefte aan lesmateriaal dat is toegesneden op de Tweede Fase; de reeks Tekst in context (waarvoor Slings delen over Karel ende Elegast en Reinaert bezorgde) zijn daarvan uitstekende voorbeelden. Met dit belangrijke, goed beargumenteerde en overtuigende pleidooi laat Slings zien dat er nog steeds een toekomst voor de Middeleeuwen is.
Dieuwke van der Poel
| |
De doorluchtige daden van Jan Stront: opgedragen aan het kakhuis: bestaande in een uitgelezen gezelschap, zo van heren als juffers: tweede deel gedrukt voor de liefhebbers / Anoniem; voorw., tekstbezorging en noten Inger Leemans. - Utrecht: IJzer, cop. 2000. - 158 p.; 21 cm
ISBN 90-74328-40-7 Prijs: ƒ 32,50
Voor wie vertrouwd is met het genre geeft de titelpagina het ondubbelzinnig aan: een boek over de ‘doorluchtige Jan Stront’, ‘gedrukt voor de liefhebbers’, en opgedragen aan het ‘kakhuis’, waar zich een ‘uitgelezen gezelschap, zo van heren als van juffers’ bevindt, aanwijzingen te over dat het hier gaat om een pornografische tekst. Ze waren er ook in de zeventiende eeuw al, de ‘memoires’ van hoeren en hun cliëntèle - opwindend met hun schunnige knipogen en humoristisch in hun contrast met de officiële norm. Editeur Inger Leemans, die een proefschrift over het onderwerp voorbereidt, stelt dat dit soort boeken ook leerzaam wilden zijn, maar belicht niet hoe dat precies zat.
Dat gemis is echter maar betrekkelijk: Leemans verstaat de kunst haar publiek te verleiden tot lectuur van de toegankelijk uitgegeven tekst, die herspeld is maar waarin verder zo min mogelijk ingrepen in taalstructuur en woordkeuze zijn gedaan. Een navolgenswaardig voorbeeld. Het
| |
| |
voorwoord gaat in op het karakter van pornografie in de zeventiende eeuw. Anders dan de voorspelbare bladen van vandaag, die de koper kortstondig op willen winden met ranzige foto's en dito sjabloonteksten, was het toen nieuwe genre nog niet louter clichématig ingevuld.
Pornografische teksten als die over Jan Stront, waarvan het eerste deel verscheen in 1684 en een bewerking is van een Franse tekst, vormen een variant op de schelmenroman. Stront dankt zijn naam aan het feit dat zijn vader, een Rotterdamse koopman, eerst zijn moeders schoot volscheet voordat hij zich omdraaide en andere bezigheden aanving. De zoon lijkt op hem: hij smeert als kind al graag alles onder met stront en in zijn studententijd kruidt hij er zijn taalgebruik mee om zonder aanzien des persoons de wereld te bekladden. Het hier uitgegeven tweede deel, waarschijnlijk van 1696, is authentiek Nederlands en heeft als thema seks. De inmiddels oude Jan converseert erover met vrienden en hoeren, en bij het woord wordt ook de verleidingsdaad gevoegd. Het ‘seks-utopia’ dat zo geschapen wordt, is volgens Leemans een antwoord op het eerste deel: het menselijk bedrijf is niet failliet maar kan in lichamelijk denken een nieuwe waarheid vinden. De auteur van deze moraal houdt zich verborgen, zoals gebruikelijk in dit genre, maar Leemans betoogt met krachtige argumenten dat het om de Utrechtse uitgever Pieter Elzevier gaat. Vooral de overeenkomsten tussen Jan Stront en Elzeviers overige werk overtuigen; de suggestie dat de hoofdpersoon autobiografische trekken heeft maakt de zaak pikant omdat ze inhoudt dat de radicale denkbeelden van de papieren held ook in werkelijkheid bestonden. De ruimte om de consequenties daarvan - bijvoorbeeld voor de moraal van het verhaal - verder uit te werken ontbreekt hier, maar zal hopelijk in het proefschrift ruim benut worden.
Lia van Gemert
| |
Tot volle waschdom: bijdragen aan de geschiedenis van de kinder- en jeugdliteratuur / onder red. van Berry Dongelmans...[et al.]. -Den Haag: Biblion, cop. 2000. - 285 p.: ill.; 25 cm
ISBN 90-5483-226-6 Prijs: ƒ 69,90
Deze bundel bevat de voordrachten van de sprekers op het symposium Tot volle waschdom. Nieuwe hoofdstukken voor de geschiedenis van de kinder- en jeugdliteratuur, dat heeft plaatsgevonden in de Gertrudiskapel te Utrecht op 1 en 2 oktober 1999. De tiende verjaardag van de verschijning van de De hele Bibelebontse berg (1989), de eerste omvangrijke geschiedenis van de Nederlandse kinder- en jeugdliteratuur, vormde de aanleiding voor dit symposium. Dit boek heeft het onderzoek naar kinder- en jeugdliteratuur een belangrijke impuls gegeven. De bijdragen aan de goed geïllustreerde bundel geven een gevarieerd beeld van de huidige stand van zaken in het onderzoeksveld van de kinder- en jeugdliteratuur van de achttiende tot en met de twintigste eeuw.
Het boek is opgebouwd rond vier thema's: ‘Auteurs en genres’, ‘Uitgevers en boekverkopers’, ‘Illustraties en illustratoren’ en ‘Leescultuur’. Er wordt dus ook nadrukkelijk ingegaan op onderwerpen die in De hele Bibelebontse berg onderbelicht zijn gebleven, zoals het literaire bedrijf als geheel en het functioneren van een boek. Elk thema bevat vier gevarieerde bijdragen van verschillende onderzoekers.
Anne de Vries, Theo Meder, Aukje Holtrop en Hans Matla nemen het thema ‘Auteurs en genres’ voor hun rekening met bijdragen over respectievelijk de kinderpoëzie aan het eind van de achttiende eeuw; Nederlandse sprookjes in de negentiende en twintigste eeuw; leven, werken en opvattingen van Nienke van Hichtum en de ontwikkeling van het stripverhaal 1800-2000. Onder het thema ‘Uitgevers en boekverkopers’ belicht Jeroen Salman het kinderboek in de achttiende-eeuwse boekhandel en Pieter Boekholt gaat op zoek naar de kinderlectuur van rond 1800. Berry Dongelmans bespreekt twee kinderboekenuitgevers rond 1910 en Frank Glas de ontzuiling van uitgeverij Malmberg in de periode 1945-1965. Leontine Buijnsters-Smets luidt het derde thema ‘Illustraties en illustratoren’ in met een bijdrage over de illustratie van kinderboeken tussen 1780 en 1840. Vervolgens behandelt Theo Gielen de illustratiegeschiedenis van Piet de Smeerpoets, een klassiek kinderboek in de negentiende eeuw, waarna Margreet van Wijk-Sluyterman illustraties van kinderboeken rond de eeuwwisseling (1880-
| |
| |
1920) belicht en Truusje Vrooland-Löb een persoonlijke kijk op vernieuwende illustratoren tussen 1950 en 1960 geeft. Het thema ‘Leescultuur’ tenslotte, bevat bijdragen van Arianne Baggerman, Frits Booy, Jacques Dane en Piet Mooren. Aan bod komen sporen van jonge lezers in schriftelijke bronnen, waardering en gebruik van negentiende-eeuwse kinderboeken, protestants-christelijke kinderboeken (1850-1925) en de pionier van het jeugdboek, Jannie Daane. De inleiding van Rita Ghesquiere voor het programmaboekje en de synthese door Helma van Lierop-Debrauwer, waarmee zij ook het symposium besloot, completeren het geheel.
Clazina Dingemanse
| |
A. Roland Holst: biografie / Jan van der Vegt. - Baarn: De Prom, cop. 2000. - 735 p., [40] p. pl.: ill.; 22 cm
ISBN 90-6801-345-9 geb. Prijs: ƒ75, -
In het najaar van 2000 verscheen bij uitgeverij De Prom van de hand van Jan van der Vegt de vuistdikke biografie van de dichter Adriaan Roland Holst (1888-1976). Roland Holst was eens de ‘prins der dichters’, maar behoort inmiddels tot de nauwelijks meer gelezen literatoren. Aan Van der Vegt zal dat niet liggen, want tot nu toe publiceerde hij een groot aantal artikelen en studies over Roland Holst. Daarnaast publiceerde Van der Vegt een biografie van Hans Andreus en bereidt hij een biografie van Hendrik de Vries voor.
Van der Vegt heeft het leven van Roland Holst zo gedetailleerd mogelijk gereconstrueerd. Dat heeft een uiterst veelomvattende biografie opgeleverd. De lezer komt tot in detail vrijwel alles te weten over de dichter, óók over zijn lichamelijke gebreken en over zijn seksuele relaties. Maar hij gaat tevens in op Roland Holsts dichterschap. Van der Vegt weet Roland Holsts ‘veelwijverij’ in te passen in zijn ‘erotische poëtica’. De vele vriendinnen waren medium tussen de dichter en de goden. Voor Roland Holst hingen ‘faire l'amour et faire un poème’ samen.
Van der Vegt geeft zeer veel informatie. Soms is het iets teveel van het goede, zoals bijvoorbeeld wanneer hij een verklaring geeft van de titel van het Italiaanse tijdschrift Botteghe Oscure. Dit werd gefinancierd en bestuurd door ‘de schatrijke Marguerita Caetani, een Amerikaanse die getrouwd was met een Italiaanse principe en woonde in een palazzo aan de Via delle Botteghe Oscure’ (p. 513). Roland Holst had gehoopt gedichten te publiceren in dit tijdschrift, maar dat ging uiteindelijk niet door.
In andere gevallen verlangt de lezer juist weer naar méér gegevens of commentaar. Wanneer hij schrijft over ‘een mevrouw J. Smit’ (p. 260) in Parijs, dan is dat Jeanne Smit-Snoek. Zij had een kring van literatoren (waaronder de door Roland Holst bewonderde dichter P.C. Boutens) om zich heen verzameld en vertoefde vaak in het buitenland. Boutens schreef over haar in een brief aan A. Roland Holst van 20 juli 1915 (in 1958 gepubliceerd in De gids). Een onderwerp waar ik graag uitgebreider over had willen lezen, is Roland Holsts bewondering voor de natuurwetenschappen. Nu zijn daarover slechts enkele verspreide opmerkingen te vinden in het boek.
Maar dit zijn slechts kanttekeningen. Van der Vegt heeft een interessante biografie geschreven. In het boek wordt niet alleen inzicht geboden in de samenhang tussen leven en werk van Roland Holst, maar ook in het Nederlandse - én internationale - literaire leven waarin Roland Holst zowel voor als na de Tweede Wereldoorlog een rol speelde.
Marco Goud
|
|