Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 117
(2001)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 151]
| ||||||||||||||||||||||
Erik Kwakkel en Herman Mulder
| ||||||||||||||||||||||
VoorafEr zijn in de Nederlanden honderden kopiisten actief geweest. Afhankelijk van hun status, van de gelegenheidkopiist die voor privé-gebruik kopieerde tot de beroepsschrijver die de hele dag niets anders deed, vervaardigden zij één tot vele tientallen afschriften. Toch is er van verreweg de meeste kopiisten slechts één codex bekend. Dit is voor een belangrijk deel te wijten aan de onvolledige overlevering. Een andere, veel hoopvollere verklaring is dat pas een klein deel van de bewaarde clusters in kaart is gebracht. Het kan namelijk erg lastig zijn om vast te stellen dat twee handschriften van dezelfde kopiist zijn. Een belemmering is bovendien de strikte afbakening van de onderzoeksterreinen binnen de medioneerlandistiek, waardoor de onderzoeker van Arthur-epiek voorbij gaat aan de handschriften van Ruusbroec en de onderzoeker van mystiek proza doorgaans niet kijkt naar codices met berijmde teksten. Deze beperking is verdedigbaar wanneer het gaat om een tekstintrinsiek onderzoek, maar niet wanneer de overlevering centraal staat of een rol speelt: de wereld van het meest productieve type kopiist, de beroepsschrijver, was vermoedelijk grenzeloos.Ga naar eindnoot1 De vondst die in deze bijdrage wordt gepresenteerd, laat zien dat het loont om over de grenzen van de vakgebieden te kijken. De Ferguut-kopiist kennen we als afschrijver van berijmde epische teksten, doch in de te introduceren codex kopieert hij mystiek proza. Aan de hand van de nieuwe vondst is een uitspraak te doen over de lokalisering van de kopiist: hij moet werkzaam zijn geweest in de omgeving van Brussel. Ook is er meer te zeggen over zijn status dan tot nu toe is gedaan. Maar eerst zetten we op een rijtje welke handschriften er aan hem zijn toe te schrijven.Ga naar eindnoot2 | ||||||||||||||||||||||
[pagina 152]
| ||||||||||||||||||||||
Afb. I: Leiden, Universiteitsbibliotheek, Ltk. 191, f. 5r (uitsnede, ware grootte)
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 153]
| ||||||||||||||||||||||
1. Handschriften van de Ferguut-kopiistVan de kopiist die het enig bewaarde handschrift van de Ferguut vervaardigde (hs. Leiden UB Ltk. 191, f. 1-32), zijn de laatste twintig jaar een flink aantal fragmenten aangewezen (Afb. I).Ga naar eindnoot3 In 1979 is een fragment van de Roman van Cassamus op zijn naam gezet,Ga naar eindnoot4 in 1986 zeven literaire fragmentenGa naar eindnoot5 en in 1997 een fragment van een ridderroman.Ga naar eindnoot6 Die ridderroman was toen nog niet geïdentificeerd, maar recentelijk is vastgesteld dat het om de Historie van Troyen gaat.Ga naar eindnoot7 De bewaarplaatsen en signaturen van de fragmenten zijn:
Deze negen fragmenten zijn waarschijnlijk resten van vier codices: twee Rijmbijbels (een in twee en een in drie kolommen),Ga naar eindnoot13 een handschrift met de Limborch en een codex met Alexanders geesten, Cassamus en Historie van Troyen.Ga naar eindnoot14 Inclusief de Ferguut gaat het dus om een groep van vijf handschriften. Het werk van de kopiist wordt op grond van het schrift meestal in het midden van de veertiende eeuw gesitueerd,Ga naar eindnoot15 maar er zijn ook vroegere dateringen voorgesteld.Ga naar eindnoot16 De stand van de paleografie laat het helaas niet toe om veertiende-eeuwse handschriften zeer nauwkeurig te dateren;Ga naar eindnoot17 te enge dateringen gaan bovendien voorbij aan het feit dat een kopiist decennia lang werkzaam kan zijn. Gelukkig geven de teksten enkele concrete aanwijzingen: het ligt niet voor de hand om de productie van de Ferguut-kopiist vóór 1325 te dateren, want Les voeux du paon, de moedertekst van de Middelnederlandse Cassamus, dateert van 1312, Velthems voltooiing van de Vierde Partie van 1315 en de Limborch van 1318.Ga naar eindnoot18 In deze bijdrage wordt een datering van omstreeks 1350 aangehouden, met dien verstande dat er rekening moet worden gehouden met een ruime marge. De taal van de kopiist is Oost-Vlaams of West-Brabants.Ga naar eindnoot19 Aan dit groepje valt thans een nieuwe codex toe te voegen: hs. 3067-73 van de Koninklijke Bibliotheek te Brussel (f. 2-14 en 50-55; het gaat om een convoluut). Dat het zo lang geduurd heeft voordat dit handschrift werd gevonden, komt niet doordat het schrift moeilijk te herkennen is (Afb. II). Integendeel, men kan hier gemakkelijk de eigenaardigheden van de Ferguut-kopiist aanwijzen, zoals het beentje van de h dat meestal stijf naar links buigt (afb. I: 10, houe, afb. II: 4, hi), maar af en toe zwierig naar rechts (I: 11, heme; II: 4, mach), de ronde d met een lusje aan de schacht (I: 1, god; II: 3, gods), de kleine fraaie D (I: 5; II: 2) en de apostrofe met een sierlijk haarlijntje (I: 2, joncfr'; II: 3, D').Ga naar eindnoot20 De reden dat de aanwezigheid van de Ferguut-kopiist in dit toch | ||||||||||||||||||||||
[pagina 154]
| ||||||||||||||||||||||
Afb. II: Brussel, Koninklijke Bibliotheek, 3067-73, f. 9r (ware grootte). Copyright Koninklijke Bibliotheek van België, Brussel.
heel bekende handschrift zo lang onopgemerkt is gebleven, is dat men hem hier niet verwacht. Hs. 3067-73 bevat geen ridderepiek of andere berijmde wereldlijke literatuur, maar geestelijk proza! Het gaat om het beroemde Ruusbroec-handschrift dat in het standaardwerk van De Vreese de sigle Vv heeft gekregen.Ga naar eindnoot21 | ||||||||||||||||||||||
2. Brussel KB 3067-73 (Ruusbroec-handschrift Vv)Handschrift Vv is overgeleverd uit Rooklooster.Ga naar eindnoot22 Deze priorij werd gesticht door Willem Daniëls die als priester was verbonden aan het Brusselse Sint-Goedelekapittel. In de jaren zestig van de veertiende eeuw vestigde hij zich samen met enkele geestver- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 155]
| ||||||||||||||||||||||
wanten in de zogenoemde rode cluse, gelegen in het Zoniënwoud even buiten de stad. In 1374 namen de bewoners de Regel van Augustinus aan en vanaf dat moment werd de plek roeden dale of roeden cloestere genoemd. Tegenwoordig geniet de priorij bekendheid vanwege de omvangrijke collectie bewaarde handschriften, waaronder zo'n 50 Middelnederlandse worden geteld. Op de bekende boekenlijst van rond 1400 met het opschrift Dit sijn die dietsche boeke die ons toebehoeren wordt bovendien een vijftiental niet bewaarde handschriften genoemd.Ga naar eindnoot23 Doch het belang van de collectie ligt niet uitsluitend in haar omvang, ze is ook van relatief hoge ouderdom: de helft dateert van vóór 1400. Nergens is zo'n omvangrijke verzameling Middelnederlandse handschriften uit de veertiende eeuw bewaard.Ga naar eindnoot24 Brussel KB 3067-73 is een convoluut van twaalf delen waarvan de oudste dateren van kort voor 1350 en de jongste van rond 1400.Ga naar eindnoot25 De codex is met een hoogte van 130 mm opvallend klein.Ga naar eindnoot26 Doordat de kwaliteit van het perkament, de mise-en-page en de kopiist voortdurend wisselen, maakt het handschriftje als geheel een wat rommelige indruk. Desondanks is Vv van groot belang voor de studie van de Middelnederlandse letterkunde, in het bijzonder voor die van de mystieke literatuur, want het behoort tot een selecte groep handschriften met Middelnederlands proza daterend van vóór 1350.Ga naar eindnoot27 Bovendien bevat de codex een aantal belangrijke teksten, waaronder Beatrijs van Nazareths Seven manieren van minnen, preken van Eckhart en werk van Ruusbroec.Ga naar eindnoot28 De Ferguut-kopiist is verantwoordelijk voor het eerste en het vierde convoluutdeel, respectievelijk f. 2-14 en 50-55. Ze bevatten in totaal zeven korte prozateksten. In het eerste deel is een drietal mystieke traktaten te vinden: een compilatie die begint met een citaat van Dionysius de Areopagiet, Sente dionysius sprect dat god in hem selven si alle dinc, dat es dat hi alre dinge beelde dreegt (f. 2r-9v), een traktaat dat opent met Dat ongeborne wesen en heeft en genen vorspronc ende het es oec niet vorspronc (f. 9v-13r) en tenslotte een (onvolledige) preek van Eckhart (f. 13r-14r). Het vierde deeltje is devotioneel van aard. Het bevat een tekst over de zeven redenen die Christus had om Judas als apostel te aanvaarden (f. 50r-51r), een traktaat over XVI poente die ons eygenleke wisen te minne onsen viant als onsen vrient (f. 51v-53v) en het Te Deum (f. 53v-54r) - het enige Latijnse afschrift dat van de kopiist bekend is. De eenheid wordt afgesloten met een gebed (f. 54r-55r). De inhoud van de twee convoluutdeeltjes verschilt nogal van de teksten die tot nu van de Ferguut-kopiist bekend waren. Het gaat deze keer niet om berijmde epiek, maar om devotioneel en mystiek proza. Ook de formele eigenschappen zijn erg afwijkend. Vv is zeer klein van formaat en sober van uitvoering, terwijl de handschriften met berijmde inhoud juist fors zijn (250-290 mm hoog) en bovendien verlucht met penwerk en gehistorieerde initialen.Ga naar eindnoot29 Het belangrijkste verschil is evenwel dat we voor het eerst kennismaken met een middeleeuws bezitter, namelijk de priorij Rooklooster nabij Brussel. Hoe belangwekkend deze conclusie ook is, dit hoeft niet automatisch te betekenen dat de kopiist daarom ook in de omgeving van die stad werkzaam was. De mobiliteit van middeleeuwse handschriften is daarvoor veel te groot.Ga naar eindnoot30 Rooklooster is bovendien niet de eerste eigenaar want wanneer de priorij over de deeltjes beschikt zijn ze al ruim een kwart eeuw oud. Om de kopiist te lokaliseren moeten we trachten wat verder terug te gaan in de tijd. Dat is mogelijk, want uit de genese van Vv schemert het profiel van een eerdere eigenaar van de deeltjes door. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 156]
| ||||||||||||||||||||||
3. GeneseWie zich een beeld wil vormen van de middeleeuwse bibliotheek van Rooklooster kan niet volstaan met het op een rij zetten van de handschriften zoals die zijn overgeleverd. Bij een beschouwing van de boekenlijst van rond 1400 blijkt namelijk dat de boekwerkjes tegenwoordig vaak een andere vorm hebben. Convoluutdelen die rond 1400 nog los functioneerden, zijn thans niet zelden met andere delen samengebonden. Ook de twee deeltjes van de Ferguut-kopiist, die overigens niet op de lijst voorkomen, hadden rond 1400 een andere vorm. Het ‘boek’ waartoe ze toen behoorden bestond niet uit twaalf convoluutdelen, zoals nu, maar uit vijf. De samenbinding die we handschrift Vv noemen, ontstond in de eerste helft van de vijftiende eeuw.Ga naar eindnoot31 In die tijd nam een inwoner van Rooklooster de twaalf convoluutdelen ter hand en bond ze samen - zulke op basis van formele cesuren te onderscheiden eenheden worden in het vervolg productie-eenheden genoemd.Ga naar eindnoot32 Het is niet zo dat al deze productie-eenheden op dat moment los functioneerden. De eerste acht waren verdeeld over twee samenbindingen; de eerste bestond uit productie-eenheid I-V (f. 2-79) en de tweede uit productie-eenheid VI-VIII (f. 80-154) - samengebonden productie-eenheden die als een eenheid functioneerden worden in het vervolg als gebruikseenheden aangeduid.Ga naar eindnoot33 De overige vier productie-eenheden van Vv functioneerden vermoedelijk wél los. Deze reconstructie is te maken dankzij een bepaalde inwoner van Rooklooster die rond 1400 alle aanwezige gebruikseenheden op het laatste blad van een bezittersmerk voorzag. Het merk luidt gewoonlijk Dit boec es der broedere van sente pauwels in zonien gheheeten te rooden dale.Ga naar eindnoot34 Twee van zulke gebruikseenheden maken thans deel uit van Vv, want het betreffende bezittersmerk wordt aangetroffen op f. 79v en f. 154v - deze bladen vormden dus de achtergrenzen van de twee gebruikseenheden. De eerste gebruikseenheid (f. 2-79) werd in de vroege vijftiende eeuw voorzien van het opschrift quidam sermones (f. 2r, bovenmarge), mogelijk door de kopiist die ook de bezittersmerken op f. 79v en f. 154v noteerde. Deze ingewikkelde reconstructie is van belang omdat zij laat zien dat de deeltjes van de Ferguut-kopiist, hoewel ze met tien andere in een band zitten, een speciale - want oudere - relatie hebben met productie-eenheid II, III en V. Ook deze drie dateren van vóór de oprichtingsdatum van Rooklooster en we mogen dus aannemen dat de priorij alle vijf verwierf, door aankoop, schenking of omdat ze werden afgestaan door een intredende kloosterling. Een codicologische observatie illustreert dat de vijf delen vermoedelijk in samengebonden vorm werden ontvangen door de priorij. Over elk blad van de vierde productie-eenheid loopt namelijk een scherpe vouw. Dit wijst erop dat het deeltje voor een onbepaalde tijd een zelfstandig (dubbelgevouwen) leven heeft geleid.Ga naar eindnoot35 Het andere deel van de Ferguut-kopiist (productie-eenheid I) heeft daarentegen geen vouw. Hieruit kunnen we concluderen dat de twee delen een tijdlang los van elkaar hebben gefunctioneerd. Desondanks zijn de delen zo'n vijftig jaar na hun ontstaan binnen Rooklooster in dezelfde gebruikseenheid ondergebracht. Het is daarom waarschijnlijker dat de eerdere bezitter de twee delen van de Ferguut-kopiist samenbond (met de drie andere productie-eenheden). Waarschijnlijk weerspiegelen de vijf delen dus de interesse van de eerdere eigenaar in wiens bibliotheek ze stonden opgesteld. Wie hij was zal wel altijd een mysterie blijven; wél is uit te maken dat hij vermoedelijk ergens in de regio Brussel woonde. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 157]
| ||||||||||||||||||||||
4. Vroegst aanwijsbare bezitterWie de gebruikseenheid doorbladert, ziet al snel dat de belangstelling van de eerdere bezitter uitging naar mystieke teksten. Naast de traktaten in de delen van de Ferguut-kopiist bevat de gebruikseenheid ondermeer een aantal preken van Eckhart (f. 42r-49r), een gedicht ‘uit de school van Hadewijch’ dat opent met Ay edele minne / In minen beginne / So gavic di wijsheit / Minen sinne (f. 24r-24v), Seven manieren van minnen van Beatrijs van Nazareth (f. 24r-40v), het anonieme Tekene eens vernuftechs gronts (f. 15r-18v) en in de vijfde productie-eenheid Ruusbroecs Boecsken der verclaringhe (f. 56r-79r). Met behulp van de laatste tekst is globaal vast te stellen wanneer de vijf productie-eenheden werden samenbonden. Ruusbroec schreef het Boecsken ten behoeve van de kartuizers van Herne in het derde kwart van de veertiende eeuw, doch in ieder geval vóór 1365.Ga naar eindnoot36 De samenbinding dateert dus van na die datum. Op basis van de datering van het afschrift van het Boecsken is te concluderen dat de oudere bezitter opvallend snel over een afschrift van de tekst, want tussen het origineel van Ruusbroec (voltooid niet lang voor 1365) en het afschrift in Vv (afgeschreven in 1350-1375, maar ná 1365) is vermoedelijk slechts een klein aantal jaren verstreken. Hoewel het te ver gaat te beweren dat de bezitter daarom in Groenendaal of Herne woonde, moeten we hem gezien de snelle beschikbaarheid van de tekst waarschijnlijk wel in de nabijheid van die kloosters plaatsen. Met andere woorden: in of rond Brussel.Ga naar eindnoot37 Met deze lokalisering valt de eerste gebruikseenheid van Vv niet uit de toon, want de stad Brussel loopt als een rode draad door de veertiende-eeuwse boekencollectie van Rooklooster. Zo werd er vermoedelijk een aantal boeken uit de stad meegenomen toen de eerste bewoners naar het Zoniënwoud trokken, zoals Brussel KB 2979 met de vier evangeliën in de Zuidnederlandse vertaling van het Nieuwe Testament illustreert. Gezien de formulering van het bezittersmerk (Dit boec es der roeder clusen, f. 168v) was de codex reeds in de gemeenschap aanwezig toen het nog geen priorij was, doch het werd blijkens de datering van het schrift niet ter plaatse vervaardigd.Ga naar eindnoot38 Een ander deel van de handschriftencollectie is reeds vóór 1400 door Brusselse burgers gedoneerd.Ga naar eindnoot39 Tenslotte is een deel van de collectie afkomstig van de failliete Brusselse boekhandelaar Godevaert de Bloc, wiens inboedel in 1383 door Rooklooster werd aangekocht. Blijkens de bewaarde overdrachtsakten verwierf de priorij daarbij ook diens Libraria [...] cum omnibus suis libris franceno pargameno et papiro.Ga naar eindnoot40 Brussel KB 2877-78, met het oeuvre van Hadewijch, wordt vanwege het blindstempel Godefridus scriptor me fecit op de boekband gewoonlijk aan Godevaerts werkplaats toegeschreven.Ga naar eindnoot41 Het geval illustreert dat de libraria ook Middelnederlandse codices bevatte; en dat Rooklooster een zeker aantal Middelnederlandse handschriften uit de stad Brussel ontving. Al met al is het dus heel aannemelijk dat de samenbinding van eenheid I-V in of rond Brussel functioneerde alvorens Rooklooster de gelukkige bezitter werd. Hiermee zijn we de lokalisering van de Ferguut-kopiist een stap dichter genaderd. Immers, nu ook de eigenaar vóór Rooklooster hoogstwaarschijnlijk in de omgeving van Brussel moet worden gezocht, bestaat er een goede kans dat de Ferguut-kopiist in die regio werkzaam was. Hieronder zal op basis van de inhoud van zijn deeltjes worden betoogd dat dit inderdaad het geval is. Een aantal traktaten dat de kopiist afschrijft, is namelijk te verbinden met een Duits-Nederlandse literaire uitwisselingstraditie met Brussel als waarschijnlijk steunpunt aan Nederlandse zijde. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 158]
| ||||||||||||||||||||||
5. Literaire infrastructuurEen groot aantal geestelijke teksten is in de eerste helft van de veertiende eeuw beschikbaar in zowel Nederlandstalige als Duitstalige handschriften. De parallellen zijn te verklaren uit een ‘literaire infrastructuur’ die zich in die periode vormt tussen beide taalgebieden, waardoor Middelnederlandse spirituele teksten hun weg vinden naar het oosten en vice versa.Ga naar eindnoot42 De belangrijkste steden in het netwerk zijn Keulen, Bazel en Straatsburg aan de ene kant en Brussel aan de andere kant. Met name de zogenoemde Gottesfreunde of godsvrienden vormden een belangrijke schakel in de uitwisselingsbeweging. De godsvrienden waren leken die zich interesseerden voor mystiek en die zich verenigden rond de spirituele voormannen Rulman Merswin, Heinrich van Nördlingen en Johannes Tauler. Ze waren gevestigd in Bazel en Straatsburg, alwaar ze intensieve contacten onderhielden met geestverwanten in Brabant.Ga naar eindnoot43 Hun belangrijkste contactpersoon is Ruusbroec, die nog vóór het midden van de veertiende eeuw vanuit Brussel een kopie van de Brulocht naar de godsvrienden in Straatsburg stuurde.Ga naar eindnoot44 Na 1350, wanneer de auteur de stad heeft verruild voor de priorij Groenendaal in het Zoniënwoud, zendt hij hun de Becoringhe en het Boecsken der Verclaringhe.Ga naar eindnoot45 Maar de godsvrienden komen ook op bezoek in Groenendaal. In De origine monasterii viridisvallis van Pomerius is te lezen dat van basele, van vlaenderen ende oec van straesborch ende anderen verren ende vreemden landen ende sonderlinge van opten rijn quamen tot hem doctoers ende ander groote clercken.Ga naar eindnoot46 De teksten die werden uitgewisseld waren doorgaans mystiek van aard. Hieronder volgen enkele voorbeelden van werken die rond het midden van de veertiende eeuw aan beide zijden van de taalgrens voorhanden waren en die waarschijnlijk via de literaire infrastructuur hun weg vonden naar een nieuw, anderstalig publiek. Het is overigens niet altijd duidelijk aan welke zijde van de taalgrens de wortels van een bepaalde tekst liggen. Alleen wanneer de auteur bekend is, kunnen we er met vrij grote zekerheid een oordeel over vellen. Naast de drie genoemde teksten van Ruusbroec, is het tekstconglomeraat Brief 6 en 10 van Hadewijch een goed voorbeeld van oorspronkelijk Middelnederlands werk dat rond 1350 al in het Duits beschikbaar was. Het oudste Middelnederlandse afschrift is opgenomen in de zesde productie-eenheid van Parijs BM 920 (1325-1350); het oudste Duitse afschrift is te vinden in Einsiedeln Stiftbibliothek 277 van omstreeks 1345.Ga naar eindnoot47 Als we de blik richten op oorspronkelijk Duits werk, dan valt onmiddellijk de vroege beschikbaarheid op van het werk van Eckhart (1260-1328): de oudste Middelnederlandse afschriften zijn te vinden in Brussel KB 15131 (circa 1350), Londen British Library Egerton 2188 (1353) en de codex die in deze bijdrage centraal staat, namelijk in de productie-eenheden I, III, VI, VIII en X (circa 1350 en 1350-1375).Ga naar eindnoot48 Een ander voorbeeld is Von den neun felsen van de Bazelse godsvriend Rulman Merswin (1307-1382), waarvan een relatief vroeg Middelnederlands afschrift is bewaard.Ga naar eindnoot49 Verder is er een aantal anonieme traktaten bewaard waarvan weliswaar is te achterhalen dat ze zich over de infrastructuur bewogen, maar waarvan niet duidelijk is welke kant ze opgingen; een uitzondering vormt de evangeliënharmonie die vanwege zijn unieke proloog hoogstwaarschijnlijk als oorspronkelijk Middelnederlands is aan te merken.Ga naar eindnoot50 Een traktaat waarvan het land van herkomst onzeker is, is bijvoorbeeld de Tekene eens vernuftechs gronts, de Middelnederlandse versie van Diu zeichen | ||||||||||||||||||||||
[pagina 159]
| ||||||||||||||||||||||
eines warhaften grundes. De tekst is opgenomen in het Meisterbuch, dat ontstaat in de kring van de godsvrienden in Straatsburg.Ga naar eindnoot51 De oudste Middelnederlandse afschriften van de Tekene zijn te vinden in de tweede productie-eenheid van Vv (circa 1350) en in de eerste van Brussel KB 19565 (1325-1350).Ga naar eindnoot52 In de laatstgenoemde eenheid is ook Des gheestes bouwe opgenomen, de tegenhanger van het zogenaamde Geistbuch. Ook van deze tekst is onduidelijk aan welke kant van de taalgrens hij is ontstaan.Ga naar eindnoot53 Om terug te keren naar de mystieke teksten die de Ferguut-kopiist afschrijft, ook een aantal daarvan blijkt contemporaine Duitse tegenhangers te hebben. De Duitse versie van de samengestelde tekst met het Dionysius-citaat op f. 2r-9v is te vinden in dezelfde codex waarin de twee brieven van Hadewijch zijn opgenomen (Einsiedeln Stiftbibliothek 277).Ga naar eindnoot54 De preek van Eckhart op f. 13r-14v is even oud als de vroegste Duitse afschriften, te vinden in de laatstgenoemde codex en in het even oude zusterhandschrift Einsiedeln Stiftbibliothek 278 (circa 1345).Ga naar eindnoot55 De laatste codex bevat bovendien de Duitse versie van het traktaat over de Apostel Judas op f. 50r-51r van Vv.Ga naar eindnoot56 Dit werkje is tevens bewaard in twee andere Duitse codices, een uit de periode 1350-1400 en een van omstreeks 1400.Ga naar eindnoot57 Tot slot is de tegenhanger van Dat ongeborne wesen op f. 9v-13r van Vv overgeleverd in een Duitse codex afkomstig van de kartuizers te Bazel (1350-1400).Ga naar eindnoot58 Het bestaan van veertiende-eeuwse Duitse parallelen voor enkele werkjes die door de Ferguut-kopiist zijn gekopieerd, is opmerkelijk. Voor de lokalisering van de kopiist is met name de overeenkomst met de twee contemporaine Duitse handschriften van belang (Einsiedeln 277 en 278), want die blijken te verbinden met de kring van de godsvrienden.Ga naar eindnoot59 Daarmee hebben we opnieuw een aanwijzing in handen dat de kopiist in de omgeving van Brussel verbleef, want voor dit soort teksten gingen de godsvrienden rond het midden van de veertiende eeuw immers te rade in die stad. Het zou in dit verband dan ook wel eens meer dan toeval kunnen zijn dat er in verschillende deeltjes van Vv een Hoogduitse hand uit de veertiende eeuw wordt aangetroffen, die Duitse equivalenten plaatst bij voor hem onbegrijpelijke Brabantse vormen (bijvoorbeeld Alzesammen voor alte gadre, f. 10r).Ga naar eindnoot60 | ||||||||||||||||||||||
6. BesluitDe vondst die in deze bijdrage is gepresenteerd levert een aantal nieuwe gegevens op met betrekking tot de anonymus die onder de naam ‘Ferguut-kopiist’ door het leven gaat. Zo kunnen we hem thans op goede gronden lokaliseren in de regio Brussel. Dáár vinden namelijk de vroegst aanwijsbare spirituele contacten plaats tussen het Duitse en Nederlandse taalgebied (de interactie tussen de godsvrienden en Ruusbroec). En hoewel er geen harde bewijzen zijn om de Ferguut-kopiist in de nabijheid van Brussel te plaatsen, vertonen zijn proza-afschriften zúlke nauwe banden met de Duitse mystieke traditie dat een dergelijke lokalisering sterk is te vermoeden. De oudst bekende provenance-gegevens van Vv (Rooklooster) en de vermoedelijke verblijfplaats van de onbekende eerdere eigenaar (in de omgeving van Herne/Groenendaal) ondersteunen dit vermoeden. Ook is er thans iets meer op te merken met betrekking tot de levensstaat van de kopiist. Het is waarschijnlijk uit te sluiten dat we te maken hebben met een inwoner | ||||||||||||||||||||||
[pagina 160]
| ||||||||||||||||||||||
van een religieuze gemeenschap. De epische teksten van de kopiist komen namelijk niet of nauwelijks voor in de kloosters.Ga naar eindnoot61 Ook was hij vermoedelijk geen leek die het brede scala teksten voor eigen gebruik afschreef, want de bewaarde fragmenten van de Rijmbijbel zijn afkomstig uit twee verschillende codices en dat zal zelfs voor een rijke leek wel wat te veel zijn geweest. Naar aanleiding van het dubbele afschrift van de Rijmbijbel doemt wel een andere mogelijkheid op waarvoor veel is te zeggen: zouden we misschien met een beroepsschrijver te maken hebben? Dit zou ook verklaren waarom de inhoud van de teksten zo sterk varieert (van epiek tot mystiek), waarom de uitvoering zo sterk uiteenloopt (van zeer sober tot rijkelijk verlucht), waarom er zoveel handschriften van hem opduiken en waarom het schrift van de kopiist zo verzorgd en constant is.Ga naar eindnoot62 Misschien dat toekomstige vondsten de voorgestelde plaats van handeling en de commerciële motivatie van de kopiist kunnen bevestigen.
adressen van de auteurs: Erik Kwakkel, Universiteit Leiden, NLCM, Postbus 9515, nl-2300 RA Leiden; Herman Mulder, Koninklijke Bibliotheek Albert I, handschriftenafdeling, Keizerslaan 4, b-1000 Brussel | ||||||||||||||||||||||
[pagina 163]
| ||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 164]
| ||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 165]
| ||||||||||||||||||||||
|
|