Van de redactie
Eind 1999 was het 115 delen en nog iets meer jaren geleden dat het Tijdschrift voor Nederlandsche taal- en letterkunde werd opgericht. In de jaarvergadering van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde van 17 juni 1880 was op voorstel van de Leidse hoogleraar Oudgermaans, P.J. Cosijn, besloten dat ‘de Maatschappij zou medewerken tot de uitgave van een tijdschrift, gewijd aan de Nederlandsche taal- en letterkunde’ (Handelingen MNL 1880: 63). De redactie van dit tijdschrift werd opgedragen aan de Taalkundige Commissie, zoals de Commissie voor Taal- en Letterkunde toen nog heette; de eerste afleveringen verschenen in 1881.
Met het naderen van het jaar 2000 leek het de huidige redactie interessant om een blik terug te werpen op 115 delen TNTL en de ontwikkelingen in meer dan een eeuw professionele neerlandistiek zoals die verwoord werden in het ‘Leidse’ tijdschrift, te bezien. In hoeverre is de indertijd geformuleerde doelstelling gehaald? Hoe verhouden zich de taal- en letterkunde tot elkaar, binnen en buiten de filologie? Nam het tijdschrift deel aan de theorievormende debatten die in de twintigste eeuw zo'n belangrijk onderdeel van het vak werden? De redactie vatte het plan op om een tweetal onderzoekers, een taalkundige en een letterkundige, een analyse te laten maken van de manier waarop TNTL verslag deed van wetenschappelijke ontwikkelingen, waarbij zowel zwaartepunten als lacunes aan bod zouden kunnen komen.
De redactie vond een tweetal gekwalificeerde onderzoekers bereid om het voorgestelde project gezamenlijk uit te voeren. De literatuurhistoricus W. van Anrooij en de linguïst-historiograaf E. Ruijsendaal werden in het jaar 1998-1999 door de Maatschappij belast met de opdracht tot een ‘historiografische analyse van de 115 jaargangen van het Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde’ (Jaarboek 1998-1999: 198-199). Zij hebben van de redactie de ruimte gekregen om hun eigen vakwetenschappelijke achtergrond mee te laten klinken in hun gemeenschappelijk eindverslag. Hun onderzoek, dat in de loop van april 1999 een aanvang nam, werd in het najaar van 2000 afgerond. De redactie is beide auteurs erkentelijk voor de langdurige en enthousiaste inzet waarmee zij een markant gedeelte uit het verre en nabije verleden van de neerlandistiek voor de vakgenoot in kaart hebben gebracht. Tevens wil de redactie graag de Commissie voor Opdrachten op het gebied van de geschiedenis van de Nederlandse letterkunde bedanken voor haar financiële steun bij het uitvoeren van dit project.