Signalementen
Sedigh leven, daghelycks broodt (1639) / Erycius Puteanus; ingel., uitgeg. en toegel. door Hugo Dehennin. - Gent: Koninklijke Academie voor Nederlandse Taalen Letterkunde, 1999. - 278 p.: ill.; 24 cm.
ISBN 90-72474-25-2 Prijs: BEF 650
‘En nu verras jij ons met een werkje in het Nederlands geschreven, jij, de meeste Latijnse der Romeinen!’ Aldus Constantijn Huygens in een brief van juni 1638 aan de Leuvense hoogleraar Erycius Puteanus, van wie hij zojuist de epigrammenbundel Sedigh Leven had ontvangen. Het jaar daarop zag een uitgebreide druk het licht Sedigh Leven, Daghelycks Broodt, waarin het aantal epigrammen van 255 naar 366 was gebracht - voor elke dag van het jaar een. Deze ‘Nieuw-Iaer-Ghift’ publiceerde Puteanus (Eerrijk de Put) evenals de eerdere verzameling onder zijn pseudoniem Honorius van den Born. De bundel van 1639 is nu, voorzien van een informatieve inleiding en nauwkeurige toelichtingen, heruitgegeven als eerste deel in de reeks Literaire tekstedities en bibliografieën van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde te Gent.
Huygens' verbazing is begrijpelijk. Puteanus bezette in Leuven van 1606 tot 1646 de leerstoel Latijn en welsprekendheid, als opvolger van zijn leermeester Justus Lipsius. Het overgrote deel van zijn meer dan 100 titels tellende publicatielijst is in het Latijn gesteld, er zijn slechts enkele Nederlandse geschriften op te vinden. Editeur Dehennin wijst erop dat het Latijn weliswaar in de academische wereld lang de voertaal bleef, maar dat daarbuiten de volkstalen snel veld wonnen. Puteanus' keuze voor het Nederlands hangt dan ook samen met doel en publiek van Sedigh Leven, Dagelycks Broodt. Hij wilde ‘Nederlantsche Borgherlijcke herten met een vol-staende ende ghelucksaelighe sebaerheyt [moreel besef] verstercken’ (p. 13). Al bij zijn aantreden in Leuven had hij een krachtig pleidooi voor de Nederlandse taal gehouden, met de uit dit humanistische genre bekende argumenten als intrinsieke schoonheid en rijke woordenschat, maar ook met de aanbeveling dat men zijn vaderland in de geest én in het levende woord moet eren. Deze bundel moet daaraan bijdragen.
De ‘Borgherlicke herten’ kregen hun ammunitie echter niet cadeau: Puteanus brengt met verve een aantal conventies rondom het epigram in praktijk. Dehennin karakteriseert de verzameling als een moedertaalexperiment en verduidelijkt hoe de auteur zocht naar een verbinding van sententieuze beknoptheid en stilistische opsiering. Die laatste mocht alleen in dienst van de krachtige gedachteninhoud en de structuur gebruikt worden, maar niet op zichzelf. Puteanus probeerde veel met weinig woorden te zeggen, tegelijkertijd pittig en elegant te zijn.
Zoals vaak in dit soort bundels is er geen strak overkoepelend structureringsprincipe; de auteurs van epigrammen wisselen graag snel van onderwerp. Zo kunnen vele facetten uit dagelijks leven aan bod komen. Bij Puteanus voeren ze alle naar het hoofddoel: moraliseren. Associaties die door bepaalde onderwerpen worden opgeroepen zorgen echter wel voor een zekere groepering, in dit geval clusters van concrete, praktische thematiek en abstracte, bespiegelende thematiek. In Sedigh Leven, Dagelycks Broodt vindt men bijvoorbeeld een serie over beroepen en ambachten, gevolgd door één over algemene levensfilosofie en één met praktische adviezen over de opvoeding van kinderen. Vaak zijn de clusters echter niet groter dan enkele nummers. Het was de auteur inderdaad om de - veelal stoïcijns gekleurde - lering te doen. Behalve bij stoïcijnse geschriften vond hij ook inspiratie bij klassieke en contemporaine auteurs als de Disticha Catonis en de zeer gewaardeerde Constantijn Huygens. Die appreciatie was wederzijds: ook Huygens' werk vertoont parallellen met Puteanus, bijvoorbeeld in Kostelick Mal en een aantal Sneldichten.
Lia van Gemert