Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 116
(2000)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 132]
| ||||||||||
Reindert van Eekelen
| ||||||||||
1. InleidingOngeveer halverwege de Roman van Walewein van Penninc en Pieter Vostaert begint een nieuwe verhaaldraad, die omschreven kan worden als een ‘self-contained novella [...] integrated into the work as a whole’ (Roach 1980: 9). Het is de, door hem zelf aan Walewein vertelde, levensgeschiedenis van de prins Roges, een jongeman die op een dag door zijn stiefmoeder in een vos werd veranderd. Al elf jaar lang verkeert de koningszoon in een dierlijke gedaante, als hij en Walewein elkaar in Pennincs deel van de roman voor het eerst ontmoeten. In de passage die de kennismaking beschrijft, wordt de vos negatief geïntroduceerd. Walewein heeft er, zoals ik nog uitgebreider zal laten zien, het vermoeden dat hij belaagd wordt door een duvel. Wanneer Roges bij zijn laatste optreden in Pennincs gedeelte afscheid neemt van Walewein, zullen wij het als lezers niettemin met de ridder eens zijn dat het dier hem uiteindelijk goed heeft geholpen. Deze positieve houding ten opzichte van de vos verwerven we, net als Walewein, niet zomaar. Gebruikmakend van verschillende verhaaltechnische middelen bouwt Penninc zijn personage zorgvuldig op en stuurt ons daarbij via (onder meer) afkeer en twijfel naar waardering. Vostaert maakt vervolgens bij het voltooien van de roman weer op een heel andere manier gebruik van narratieve technieken om Roges te tekenen. In het onderstaande wil ik een beeld proberen te geven van de verteltechnische middelen waarmee de twee Walewein-dichters het personage Roges precies hebben ‘vormgegeven’. Het terrein van Penninc en Vostaerts verhaalstrategieën, waarop ik mij met mijn analyse begeef, is tot op heden binnen het Walewein-onderzoek nog voor een groot deel onbetreden gebleven. W.P. Gerritsen heeft dit in zijn publicatie ‘Walewein en de vurige rivier’ (Gerritsen 1996a: 53) reeds opgemerkt: ‘[...] hoe Penninc, of hoe Vostaert nu in feite te werk gaat bij het opbouwen van een scène, bij het doseren van informatie, bij het oproepen van een sfeer, kortom: bij het bespelen van zijn publiek - dat alles is in de Walewein-filologie tot nu toe hoogstens zijdelings | ||||||||||
[pagina 133]
| ||||||||||
en incidenteel ter sprake gekomen.’Ga naar eind1 Zoals duidelijk wordt uit Gerritsens analyse van de episode over de vagevuur-rivier (bij Penninc), kan onderzoek naar verteltechniek evenwel leiden tot boeiende inzichten in de manier waarop een middeleeuws dichter met zijn verhaalstof is omgegaan. Aan de hand van Penninc en Vostaerts tekening van het personage Roges hoop ik hieronder ook iets bij te dragen aan onze kennis omtrent de werkwijze van de Walewein-dichters. Allereerst geef ik straks een samenvatting van alle passages waarin Roges voorkomt. Daarna bespreek ik, de verhaallijn volgend, de verteltechnische middelen die Penninc en Vostaert hanteren bij het uitbeelden van hun verhaalfiguur. Ik zal laten zien dat de dichters bij het doseren van de informatie over Roges elk op een geheel eigen wijze te werk zijn gegaan, en dat als gevolg daarvan de lezer bij Penninc een ander beeld krijgt van het personage dan bij Vostaert.Ga naar eind2 Een opmerking van methodologische aard dient hier nog gemaakt te worden: bepaalde effecten van de door mij behandelde narratieve technieken zijn eigenlijk alleen langs de weg van introspectie te constateren (denk aan ‘spanning’, of ‘identificatie met een personage’). Een zekere mate van subjectiviteit is kortom inherent aan dit soort, op verhaalstrategieën gericht onderzoek. Deze subjectiviteit had ik (ogenschijnlijk) kunnen vermijden door telkens te spreken van (door mij aangenomen) reacties van ‘het middeleeuwse publiek’. Ik heb er bewust voor gekozen dit niet te doen, omdat over de receptie van de Walewein door de contemporaine toehoorders/lezers strikt genomen niets bekend is; in het vervolg heb ik het daarom bij het bespreken van de gebruikte verteltechnische procédés steeds over de effecten die deze op ons, als lezers van de roman, kunnen hebben.Ga naar eind3 | ||||||||||
2. Roges in de Roman van Walewein: samenvattingGa naar eind4Nadat Walewein vergeefs heeft geprobeerd de vurige rivier over te komen, valt hij in een vrijthof in slaap. De vos Roges, here ende voghet van de tuin, besteelt Walewein en beschadigt zijn maliënkolder. De ridder schrikt wakker. Met een vuistslag velt hij Roges, waarna deze om genade smeekt. Walewein verleent hem die, op voorwaarde dat hij zijn vragen beantwoordt. Roges vertelt daarop dat hij een prins is, die door zijn stiefmoeder in een vos werd veranderd. Zijn betovering zal pas ten einde komen wanneer hij Walewein, Ysabele (Assentijns dochter), koning Wonder en diens zoon bijeen ziet. Sinds zijn metamorfose wacht Roges in zijn tuin op het moment dat Walewein langskomt om Ysabele te zoeken, die zich in Assentijns burcht, aan de overkant van de rivier, bevindt. Roges verschaft Walewein uitleg over de vurige rivier en Assentijns kasteel. De ridder maakt zich hierna aan Roges bekend; de vos is dolblij. De twee bespreken hoe Walewein Ysabele kan bereiken. Gezien de rivier en de zware bewaking van de burcht acht Roges dat onmogelijk. Dan blijkt hij toch een oplossing te weten: hij brengt Walewein naar een haghedochte die onder de rivier doorloopt. Via deze gang leidt Roges de ridder naar het kasteel; daar nemen zij afscheid (Penninc, v. 5088-6157). Walewein en Ysabele komen, na allerlei avonturen in en om Assentijns kasteel, samen terug in de tuin van Roges, die zeer gelukkig is met hun komst (Vostaert, v. | ||||||||||
[pagina 134]
| ||||||||||
8399-8518). De volgende dag gaan de held en zijn amie op weg naar Amorijs (bij Penninc Amoraen geheten); Roges loopt steeds voor hen uit (v. 8519-30). Onderweg doodt Walewein een roekeloze jonge ridder, tot grote vreugde van de vos (v. 8720-24). In een gevecht met een hertog (de vader van de jongeling) verleent Roges Walewein korte tijd later bijstand. Zodra hij ziet dat Walewein wordt overmeesterd, laat hij zich gevangen nemen (v. 8951-9061). Walewein en Ysabele worden in de kerker van de hertog opgesloten, maar weten te ontsnappen. Ze halen Roges op in de stal van het kasteel; de vos is zeer verheugd (v. 9361-98; zie ook v. 9250-51, waar Roges even wordt genoemd). Als ze weer gezamenlijk op weg gaan, loopt Roges opnieuw neven hem ghereet (v. 9399-9407). Na een verblijf op Ravenstene (dat per boot werd bereikt: zij voeren over / Metten vos ter selvere ure, v. 9499-9501), vervolgen de drie hun tocht naar Wonder (v. 9586-9621). Walewein en zijn geliefde zitten onderweg enige tijd minnekozend bij een bron; ze houden zich in, daar zij niet willen dat Roges hun jolijt ziet. Walewein valt vervolgens in slaap, waardoor een zwarte ridder de kans krijgt Ysabele te roven. Roges wekt Walewein en samen achtervolgen ze de ridder. In het gevecht dat volgt, helpt de vos Walewein opnieuw; hij wordt echter direct uitgeschakeld (v. 9622-9827). Achteraf is Roges blij, maar ook serich, omdat hij bang is dat de zwaargewonde Walewein niet zal genezen (v. 10133-71). Als Walewein, veel later, de gevechten rondom het kasteel van de cnape heeft overleefd, is Roges daarover (alweer) zeer blide (v. 10875-83). Het drietal arriveert kort daarna bij koning Wonder, waar Roges eindelijk Walewein, Ysabele, Wonder en zijn zoon bijeen ziet, en zijn menselijke gedaante terugkrijgt. Terug aan Arturs hof haalt Roges' vader, de koning van Ysike, zijn zoon op; samen vertrekken zij naar hun land (v. 10884-11172). | ||||||||||
3. Roges bij Penninc3.1. Roges besteelt Walewein (v. 5088-5275)De passage waarin Roges voor het eerst verschijnt, bestaat voornamelijk uit vertellerstekst.Ga naar eind5 De komst van de vos wordt er voorbereid door middel van een zeer specifieke dosering van de informatie tussen de lezer en het hoofdpersonage Walewein. Walewein denkt, na zijn mislukte pogingen de vurige rivier over te steken, rust te hebben gevonden in een mooie vrijthof (v. 5088-5145). De ridder valt er niets vermoedend in enen soeten slape (v. 5148-54). Als lezer komen we ondertussen echter te weten dat er in deze vredige omgeving gevaar dreigt. Vlak voordat Walewein gaat slapen, deelt de verteller mee: Hi souds onberen, wari vroet / Ende wisti watter hem of comen soude (v. 5146-47). Wat de held precies te wachten staat, wordt nog niet verteld. Zouden er mensen in de tuin zijn? Nee, geen mensen, zo blijkt even later: er verschijnt een vos. Terwijl Walewein slaapt [...] es comen
Die vos Roges ende heift vernomen
Waleweine in zijn vrijthof
Daer hi here ende voghet of
Hadde ghezijn menighen dach. (v. 5157-61)
| ||||||||||
[pagina 135]
| ||||||||||
De verteller geeft hier precies genoeg informatie om ons er op alert te maken dat het niet om een gewone vos gaat: het dier heeft een naam en hij wordt heer en beheerder van de tuin genoemd. Doordat verder niets wordt uitgelegd, werkt het vrijgeven van deze gegevens sterk ‘verraadselend’.Ga naar eind6 De beschrijvingen van Roges' handelingen die direct op zijn introductie volgen, doen vermoeden dat we waarschijnlijk met een kwaadaardig wezen te maken hebben. Verteld wordt hoe de vos het zwaard-met-de-twee-ringen steelt (Het es verloren, het es ghedaen, zo voert de verteller de spanning op, v. 5172), Gringolet wegvoert, zonder duidelijke reden als een bezetene Waleweins maliënkolder begint te verscheuren, en tenslotte diens schild aan stukken gaat houwen (v. 5164-99).Ga naar eind7 Als Walewein eindelijk wakker schrikt, is zijn eerste gedachte dat de duivel in het spel is. Zo gauw hij gont dier ziet zitten, roept hij uit: ‘Brochte jou die duvel hier?’ (v. 5202; zie ook v. 5220-21) Dit is voor ons een begrijpelijke reactie; de meeste informatie die wij tot nu toe kregen over Roges, lijkt in een dergelijke richting te wijzen. Zou de vos echt duivels zijn? De verteller houdt ons in onzekerheid. Hij geeft geen uitsluitsel, maar zegt slechts dat Walewein bang was Dat gont die duvel mochte wesen (v. 5230-31). Meteen als Walewein de vos heeft gezien, velt hij het dier met een vuistslag (v. 5203-10). Kort daarna gebeurt er iets onverwachts: Roges spreekt! Hij smeekt Walewein om genade (v. 5233-35). Dat de vos spraakvermogen heeft, is zowel voor ons als voor Walewein een verrassing. We hadden al wel een vermoeden dat er wat vreemds met hem aan de hand was (here ende voghet, v. 5160), maar nu worden we plotseling op ondubbelzinnige wijze geconfronteerd met het feit dat hij menselijke eigenschappen heeft. Uit niets in het voorafgaande viel op te maken dat de vos kon spreken; nu pas ook komen we te weten dat Roges toen hij Waleweins zwaard stal, het opschrift daarvan las (dit vertelt Roges in v. 5245-51). Als tijdens de diefstal al was meegedeeld dat de vos kon lezen, was zijn vermogen tot spreken thans veel minder verrassend geweest. Penninc heeft niet direct bij onze eerste kennismaking met Roges diens hele aard al willen onthullen. Het antwoord op de vraag hoe het dan mogelijk is dat de vos kan praten, wordt ons overigens nog (voor lange tijd) onthouden. De zo negatief geïntroduceerde vos blijkt dus in staat tot spreken en lezen; bovendien smeekt hij Walewein om vergiffenis. Is Roges misschien toch goedaardig? Ook hierover worden we in onzekerheid gelaten. Roges beweert spijt te hebben van zijn daden, maar dit zegt hij wellicht louter uit angst om gedood te worden. Walewein schenkt hem genade, maar de milde zou zelfs de moordenaar van zijn eigen vader nog vergeven, zo deelt de verteller (ironisch?) mee (v. 5269-73). Walewein vergeeft Roges op voorwaarde dat hij hem antwoord geeft op al zijn vragen. De dialoog (grotendeels eigenlijk een monoloog van Roges) die volgt, neemt vele honderden verzen in beslag (v. 5276-5859), en is belangrijk voor het beeld dat de lezer van Roges krijgt. Dat beeld wordt op het moment, na de eerste kennismaking met Roges, getekend door onzekerheid: de vos heeft menselijke eigenschappen (onduidelijk blijft hoe dit precies komt), en toont berouw over zijn misdaden, maar hij blijft ook een vos, die zich misdadig heeft gedragen. Roges is geen personage waarmee we ons zullen identificeren; we leven bovenal mee met Walewein. We weten iets meer over Roges dan de held, maar voor het grootste deel zijn we even onwetend en hebben we net als hij allerlei vragen. Deze vragen (wie is Roges precies? | ||||||||||
[pagina 136]
| ||||||||||
Hoe komt het dat hij kan spreken?) stelt Walewein in de volgende passage aan Roges (v. 5276-85). Stapsgewijs wordt dan allerlei eerder verzwegen informatie vrijgegeven, in het door de vos zelf vertelde levensverhaal. | ||||||||||
3.2. Roges de prins (v. 5276-5797)De auctoriale ik-verteller die tot nu toe Waleweins avonturen vertelde, ‘verdwijnt’ tijdens Roges' verhaal; de lange monoloog van de vos wordt in directe rede weergegeven. Het gaat echter niet om een gewone monoloog: Roges' geschiedenis is een nieuw verhaal binnen Waleweins verhaal. Er wordt een compleet nieuwe werkelijkheidsillusie opgebouwd, met nieuwe ruimten, waarin nieuwe personages sprekend en denkend ten tonele verschijnen. Dit verhaal wordt verteld door een nieuwe, andersoortige ik-verteller: de vos Roges zelf, die als de prins Roges tevens de hoofdrol vervult in de vertelling. We weten niet zeker of Roges goedaardig/betrouwbaar is, maar zijn verhaal vertelt hij zo, dat we daarin wel partij voor hem (d.w.z. prins Roges) móeten kiezen. Belangrijk is dat Roges als verteller van eenzelfde soort ‘verraadselingstechnieken’ gebruik maakt als de ik-verteller in Waleweins avonturen. De informatie die de antwoorden moet geven op de vragen die wij over Roges hebben, wordt slechts stap voor stap vrijgegeven. Aan het begin van zijn verhaal zien we hoe Roges steeds vage ‘hints’ verschaft, door op suggestieve wijze causale verbanden te leggen tussen bepaalde gebeurtenissen en zijn huidige ongeluk. Nadat Roges heeft verteld dat zijn vader een edelman, de koning van Ysike, is (waaruit we kunnen concluderen dat Roges dus mogelijk ook een mens is) noemt hij zichzelf een keytijf, die heel zijn leven In vremden lande ende in meswende moet blijven (v. 5295-99). Dit laatste wordt niet verder uitgelegd; het stelt ons voor nieuwe vragen, net als de volgende opmerkingen (cursiveringen R.v.E.): [...] Doe quam die doot
Alst God wilde, ende deidse [Roges' moeder] sterven:
Dus moestic mire moeder derven
Ende bliven in dit meswinde
Ewelike sonder inde (v. 5356-60, zie ook v. 5328-32)
Si [de baroene] daden hem [Roges' vader] nemen ene
joncfrouwe
Die mi heift brocht in desen rouwe;
Ende selve heift soet also zwaer. (v. 5371-73)
Ende mijn stiefmoeder onthaelde mi so
Met groter eren uptien dach
Dat icker omme peinsen mach
Hier na over menighe tijt (v. 5382-85)Ga naar eind8
De lezer wordt door deze bijzondere wijze van informatiedosering alert gehouden en in spanning gebracht. Iets anders dat er voor zorgt dat wij optimaal worden meegesleept in deze nieuwe verhaalwereld, is het feit dat ‘verteller Roges’ trekken heeft van een alwetende verteller: hij geeft uitgebreid dialogen en gedachten van andere personages weer. Sommige van de dialogen kan hij niet zelf gehoord hebben. Ik zal hieronder laten zien welke gevolgen deze wijze van vertellen heeft voor ons beeld van | ||||||||||
[pagina 137]
| ||||||||||
Roges en de identificatiemogelijkheden die dit personage biedt. Daarna zal ik terugkomen op de zojuist beschreven hints, waarvan de precieze betekenis (pas) in het laatste stuk van het verhaal duidelijk wordt. Nadat Roges heeft verteld over zijn (voorbeeldige) opvoeding (door zijn moeder),Ga naar eind9 de dood van zijn moeder en zijn vaders hertrouwen (v. 5328-73), verhaalt hij hoe hij als jongeman arriveert op een hofdag van zijn vader, die hij meer dan een jaar niet had gezien. Zijn stiefmoeder ontvangt hem met zo veel eer dat Roges er omme peinsen mach / Hierna over menighe tijt (v. 5374-88). Na een maaltijd verlaten Roges' stiefmoeder en vader de zaal (v. 5391-95). Ik-verteller Roges geeft nu een in directe rede gestelde weergave van het gesprek dat de twee hielden in de kamer van zijn vrouwe (v. 5396-5428); een gesprek dat hij, daar het achter gesloten deuren werd gevoerd, niet gehoord kan hebben. De stiefmoeder vraagt haar man of Roges vanaf nu voor altijd haar dienaar mag zijn; de vrouw prijst Roges hierbij uitbundig. Wij zijn echter op onze hoede: verteller Roges heeft al twee keer gesuggereerd dat zijn stiefmoeder iets met zijn meswende te maken heeft (v. 5371-73; v. 5382-85). Wanneer prins Roges daarna door zijn stiefmoeder wordt ontboden, merkt de verteller bovendien op: In peinsde om ghene valsche treken (v. 5436). Ook de eerste zinnen van de stiefmoeder in het daarop volgende gesprek tussen haar en Roges geven te denken: [...] nu hopic het sal ghescien
Dat ic met u minen wille
Sal hebben bede lude ende stille. (v. 5450-52)
Van de hele conversatie tussen Roges en zijn stiefmoeder worden wij deelgenoot gemaakt. Nadat de vrouw de nietsvermoedende prins met mooie woorden heeft proberen in te palmen, eist zij een kus van hem (v. 5464-69). We horen hoe Roges dit zeer ontsteld afwijst. Hij weigert te zondigen tegenover God (v. 5470-72) of zijn vader te onteren: ‘Ter quader tijt waric gheboren / Vrouwe, soudic minen vader scenden’ (v. 5488-89). Hierop begint de woedende vrouw te schreeuwen en zichzelf te verwonden, om vervolgens Roges ten overstaan van haar man en enkele anderen die op haar mesbaer waren afgekomen, te beschuldigen van een poging tot verkrachting. De vrouw noemt Roges een duvel en vertelt hoe zij nog net heeft weten te ontsnappen aan zijn gewelddadigheden (v. 5538-61). Roges wordt hier, voor de tweede keer sinds we hem ontmoetten, met een duvel vergeleken. De eerste maal zag Walewein hem (in de gedaante van een vos) als een duivel (v. 5202; 5220-21; 5230-31). Walewein is in die passage het personage waarmee wij ons het beste kunnen identificeren; zijn vermoeden dat Roges een duivel is, is voor ons begrijpelijk. Wanneer echter de stiefmoeder Roges met een duivel vergelijkt, nodigt dit standpunt geenszins uit tot identificatie. Als lezer weten wij dat al haar beschuldigingen onterecht zijn, en we zullen partij kiezen voor de prins. Alle gebeurtenissen hebben we tot nu toe op de voet kunnen volgen. We weten hoe de stiefmoeder met voorbedachte rade te werk is gegaan: we luisterden naar het gesprek tussen haar en Roges' vader en begrijpen nu dat zij hem toen met mooie woorden heeft bedrogen. Roges is volledig onschuldig: zonder aarzelen wees hij het oneerbare voorstel van zijn stiefmoeder af, waarbij hij weigerde zijn vader in schande te brengen. En nu legt zijn stiefmoeder hem in haar valse beschuldigingen zelfs woorden in de mond die zij zélf | ||||||||||
[pagina 138]
| ||||||||||
gezegd heeft: ‘Ende hi seide, hi soude zinen wille / Met mi hebben lude ende stille’ (v. 5557-58, vgl. v. 5451-52)!Ga naar eind10 Ook in het vervolg van de geschiedenis worden we bij de weergave van de gesprekken en gedachten van verschillende personages zo gestuurd dat we ons het meest met Roges zullen vereenzelvigen. Eerst horen we hoe Roges' vader zijn vrouw direct op haar woord gelooft. Zonder zijn zoon, die hij dezelfde dag nog met groter eren had ontvangen (v. 5376-88), ook maar één moment aan het woord te laten, velt hij Roges' doodvonnis (v. 5565-89). Het feit dat Roges juist om zijn vaders eer niet te schenden, had geweigerd zijn stiefmoeders wensen te vervullen (v. 5488-89), maakt de gebeurtenissen extra tragisch. De lezer weet dat Roges' vader een grote fout begaat, en wordt in deze mening gesterkt door de wijze waarop Roges' vrienden en familieleden op de gebeurtenissen reageren. Behalve de door zijn vrouw ingepalmde koning, is er niemand aan het hof die de beschuldigingen van de stiefmoeder gelooft. Zijn vrienden zijn zere / Tonghemake, zo verhaalt Roges (v. 5575-76; vgl. v. 5716-17), en als zijn vader opdracht geeft hem te vangen om hem daarna te doden, blijkt dat de aanwezige rudder koene allen te veel ontzag hebben voor de prins om aan dit bevel gehoor te geven (v. 5592-5609). Door hun onwil om aan de eisen van de koning te voldoen, lijkt de situatie er voor Roges weer wat hoopvoller uit te zien. Deze indruk wordt nog versterkt wanneer we door de verteller op de hoogte worden gesteld van een, voor de andere aanwezigen niet hoorbaar, gesprek tussen twee ooms van Roges. De verteller deelt mee dat de ene oom de ander om raad vraagt (v. 5628-33); vervolgens horen we (in directe rede) hoe de twee het plan opvatten net te doen alsof ze het verzoek van de vorst inwilligen. In werkelijkheid zullen ze Roges laten leven, nadat ze hem buiten het hof hebben gebracht (v. 5634-41). De koning, al twee keer misleid door zijn vrouw, laat zich voor een derde maal bedriegen. Hij stemt in met het aanbod van de ooms de dorperliker daet (v. 5650) van zijn zoon door hen te laten wreken (v. 5644-74). De stiefmoeder wert wel blide (v. 5680) dat zij van Roges af zou zijn, zo meldt de verteller. Wij weten echter dat zij nu degene is die zich laat beetnemen...Maar niet voor lang: precies op het moment dat alles toch goed af lijkt te lopen, volgt de ontknoping, die een tragische ommezwaai teweegbrengt, en die tegelijk antwoord geeft op de raadsels rondom Roges' meswende. De vos Roges is tijdens alle tot hiertoe vertelde gebeurtenissen enigszins naar de achtergrond verdwenen; lange tijd was er sprake van een meeslepend verhaal over de mens/prins Roges. Het (met name aan het begin) steeds stapsgewijs vrijgeven van informatie over Roges' ongeluk, zorgt er evenwel voor dat de lezer gedurende het verhaal toch de vraag in het achterhoofd houdt hoe deze prins nu een vos werd. Tot het laatste stuk van de vertelling blijft het antwoord op deze vraag onbekend. Als daar dan blijkt hoe Roges' gedaanteverwisseling heeft plaatsgevonden, ontraadselt de verteller ook nog enkele andere mysteries. Zodra Roges door zijn ooms wordt weggevoerd, krijgt de stiefmoeder argwaan; ze wil weten wie gone .ij. hoghe heren (v. 5683) zijn die Roges begeleiden (v. 5682-87). Wanneer de koning meedeelt dat zij broers van Roges' moeder zijn, besluit de vrouw dat ze beter zelf wraak kan nemen. Ze tovert Roges om in een vos, en zegt hierbij dat de prins zo zal blijven tot Dat hi te gader mochte zien
Den riken coninc van den Wondere
| ||||||||||
[pagina 139]
| ||||||||||
Ende zinen zone Alydrisondre
Bi zinen hove tenigher stede
Enten here Waleweine mede
Ende eens conincs dochter, die Assentijn
Heet [...] (v. 5704-5710).
Eindelijk weten we hoe Roges aan zijn vossengedaante is gekomen en welke rol zijn stiefmoeder daarbij heeft gespeeld. Onmiddellijk daarna valt nog iets op zijn plaats. Aan het begin van zijn verhaal had Roges gezegd dat zijn stiefmoeder het momenteel zelf also zwaer heeft (v. 5373). Waar dit op sloeg, wordt nu duidelijk: Roges vertelt hoe zijn tante Alene zijn betovering wreekt door de stiefmoeder, voor de duur van Roges' gedaanteverwisseling, te veranderen in een pad (v. 5736-40). Roges verlaat vervolgens het hof (v. 5746-55). Ook de vraag hoe en waarom Roges in de vrijthof terechtkwam, wordt tenslotte beantwoord. Roges verhaalt dat hij omberaden sere was, waar hij Walewein, die hij nodig had voor zijn onttovering, moest zoeken (v. 5756-77). Voor het eerst sinds honderden verzen richt hij zich hierbij weer even heel direct tot Walewein (‘Sect mi of ghine yet kint’, v. 5765); we vernemen echter geen reactie van de ridder.Ga naar eind11 Roges legt dan uit waarom hij juist op de plaats waar hij nu is, elf jaar geleden zijn woning maakte: hij was er van overtuigd dat Walewein daar ooit langs zou komen om de jonkvrouw te zoeken die zich bevindt Inden casteel, dien ghi ziet staen / Over dese riviere [...] (v. 5782-83).Ga naar eind12 Roges acht Walewein als enige zo dapper dat hij haar zal durven halen (v. 5784-87). Na deze lofprijzing op Walewein komt het levensverhaal tot een einde. Als de monoloog is afgelopen, weten we heel precies wie Roges is en was, en hoe hij weer onttoverd kan worden. Doordat Roges, als een alwetende verteller zijn verhaal zo gedetailleerd vertelde, werd bewerkstelligd dat de lezer zich met de prins kon identificeren en aan zijn kant ging staan. Roges deelt niet simpelweg mee dat hij op een dag ten onrechte werd beschuldigd door zijn stiefmoeder, nee, als lezers kunnen wij uit de uitgebreide, in directe rede weergegeven gesprekken, zelf concluderen dat hij onschuldig is. Was de eerste ontmoeting met Roges, als vos, negatief, nu hebben we door middel van een compleet nieuw en spannend verhaal kennis gemaakt met de goede prins Roges die achter het dier schuilgaat. De uitvoerigheid waarmee Penninc ons over Roges' leven heeft ingelicht, is opvallend. Mogelijk heeft hij de geschiedenis zo beschreven met het oog op het feit dat de vos Roges nog tot het eind van de roman bij Walewein zal (moeten) blijven. Doordat wij op zo'n uitgebreide en meeslepende wijze hoogte hebben gekregen van zijn lot, kunnen wij gedurende de rest van de roman intensiever met hem toeleven naar zijn verlossende onttovering. We weten exact wie er achter hem schuil gaat, en zullen ons daardoor beter met de vos kunnen identificeren. | ||||||||||
3.3. Waleweins twijfel en Roges' hulp (v. 5798-6157)We keren nu weer helemaal terug naar de werkelijkheid van Walewein en de vos Roges. Als de monoloog ten einde is, zetten de twee personages hun dialoog voort. Expliciet vertellerscommentaar ontbreekt hierbij. De dingen die Walewein over Roges zegt, zijn (daarom) belangrijk voor het beeld dat wij van de vos krijgen. De ridder weet op dit ogenblik evenveel over Roges als wij. Wat opvalt, is dat hij | ||||||||||
[pagina 140]
| ||||||||||
in eerste instantie geheel niet reageert op de feiten van Roges' levensverhaal. Hij geeft geen enkele mening over de prins, maar des te meer over de vos Roges, en die blijkt hij nog geenszins te durven vertrouwen. Walewein uit herhaaldelijk zijn twijfels over de integriteit van Roges. Tevens zegt hij dat vossen in het algemeen onbetrouwbaar zijn; hierdoor worden ook wij in onzekerheid gebracht. Er wordt spanning opgewekt: Roges mag dan eigenlijk een ten onrechte omgetoverde goede prins zijn, als vos kunnen we misschien toch niet van hem op aan. In zijn eerste spreekbeurt sinds vele verzen zien we hoe Walewein Roges aan de tand probeert te voelen. Op het verzoek waarmee het dier zijn lange alleenspraak afsluit (‘Berecht mi [...] / Van Waleweine, den ridder snel’, v. 5795-96), maakt hij zichzelf niet meteen aan de vos bekend; hij antwoordt hem daarentegen dat hij vaak van Walewein heeft gehoord, maar dat deze ridder dorper ende fel is. ‘Waer omme prijsdine dus sere?’ (v. 5798-5805). De vos reageert zeer ontstemd op deze uitlatingen, en zegt zeker te weten dat Walewein een prijzenswaardig man is (v. 5806-15). Walewein lijkt overtuigd; even denken we dat hij zijn identiteit zal onthullen: ‘Ic sal u berechten wel / In wat steden dat hi si’ (v. 5816-17). Maar nee, eerst wil hij nog van Roges horen ‘Twi dit water aldus ontstect’ (v. 5819). Als het dier Walewein dan, vanwege diens beledigende uitspraken over Walewein met tegenzin, uitleg heeft verschaft over de vurige rivier, twijfelt de ridder voor de tweede maal aan de vos: ‘Wie es die gone die dit weet / Dat dit waerhede mochte wesen?’ (v. 5832-33). Enigszins verontwaardigd (‘Ghi sult sien met uwen oeghen / Dat ghi mi niet sult heten lieghen’, v. 5838-39) laat Roges hem vervolgens het fenomeen met eigen ogen zien (v. 5840-55). Hierop vertelt Walewein eindelijk aan Roges wie hij is; tevens zegt hij toe hem te zullen helpen (v. 5860-71). Vanaf dat moment wekt de verheugde vos de indruk alles op alles te zetten om te zorgen dat Walewein niet op andere gedachten wordt gebracht. Direct haalt hij Waleweins zwaard op, zegt Walewein te willen dienen en begint zich opnieuw te verontschuldigen voor zijn misdragingen (v. 5872-81). Walewein echter pepert Roges nog eens flink in dat zijn gedrag inderdaad misdadig was (v. 5890-93). Door middel van een ‘sententie-achtige’ uitspraak geeft de ridder bovendien aan dat hij op zijn hoede zal blijven: ‘Het es oec sulc die mesdoet
[...] dies na berouwet;
Maer hi es dul die vos betrouwet:
Dat si beloven, si treckens achter.’ (v. 5896-99)
(Het is niet ongewoon dat degene die verkeerd handelt, daarover naderhand berouw
heeft, maar dwaas is hij die een vos vertrouwt: wat vossen beloven, komen ze niet na.)
Wanneer de held van het verhaal, van wie we weten dat hij, behalve dapper en sterk, ook wijs is,Ga naar eind13 zegt dat vossen onbetrouwbaar zijn, kunnen we dat niet in de wind slaan, zeker niet als elk sturend commentaar van de verteller ontbreekt. Waleweins opmerking brengt ons (verder) in onzekerheid over Roges: zou hij Walewein soms toch op een of andere manier kwaad willen doen? En wat moeten we precies denken van zijn reacties op Waleweins twijfels? Iedere keer als de ridder hem zegt te wantrouwen, komt de vos met een tegenwerping, een belofte, een geschenk, of een teruggave van Waleweins bezittingen (v. 5838-39; 5900-13; 5924-33). Uiteindelijk biedt hij zelfs | ||||||||||
[pagina 141]
| ||||||||||
aan om Waleweins harnas voor een reparatie honderd mijl met zich mee te dragen (v. 5934-40)! Op dit laatste aanbod van Roges wordt door Walewein evenwel niet gereageerd. Hij wil de rivier over. Het tekstdeel dat dan volgt (v. 5942-6014; vertellerstekst ontbreekt weer nagenoeg) is opmerkelijk. Roges en Walewein bespreken hoe de ridder bij en in Assentijns kasteel moet komen. Het merkwaardige is dat de vos Walewein er hier plotseling van lijkt te willen overtuigen dat dit een absoluut onmogelijke opgave is, terwijl uit het voorafgaande juist bleek dat hij ervan overtuigd was dat Walewein de gevaarlijke missie met succes zou gaan volbrengen (zie bijvoorbeeld v. 5784-87). Roges beschrijft gedetailleerd waarom men niet over de rivier kan komen (v. 5946-55) en legt de volledig moedeloos geworden Walewein (v. 5958-67) precies uit hoe ondoordringbaar het kasteel is (v. 5972-95). Helemaal vreemd is, dat Roges kort daarna een haghedochte blijkt te kennen, via welke men wél de rivier kan passeren. Hoe moeten we deze tegenstrijdigheden interpreteren? Het is denkbaar dat we van doen hebben met een (vossen)streek van Roges, bedoeld om Waleweins gunst te verwerven. Wanneer het dier eerst zorgt dat Walewein elke hoop op een goede afloop verliest, zal de ridder hem enorm dankbaar zijn als hij plotseling toch met een oplossing komt. Misschien voert zo'n ‘inhoudelijke’ interpretatie echter te ver en moet een verklaring meer op verhaaltechnisch vlak gezocht worden. Penninc heeft wellicht een stuk personagetekst van Roges op functionele wijze willen gebruiken, puur om informatie over de rivier en Assentijns kasteel te verschaffen/te herhalen (het is al meer dan 2000 verzen geleden dat Amoraen het kasteel op vergelijkbare wijze als Roges omschreef, v. 3454-77), en vooral om spanning te creëren door de moeilijkheid aan te geven van Waleweins opdracht.Ga naar eind14 Door Roges' woorden wordt de suggestie gewekt dat alles eigenlijk verloren is. Kijken we naar Waleweins reactie op Roges' belofte dat ze Assentijns kasteel nog voor de avond zullen bereiken, dan blijkt dat de ridder in de eerste plaats opgetogen is (v. 6026), maar dat hij daarnaast meteen weer een voorbehoud maakt (‘Eest waer dat ghi mi doet verstaen’, v. 6027). Waleweins twijfel is begrijpelijk: Roges beweert weliswaar hulp te kunnen bieden (v. 6004-07; 6012-14), maar hij vertelt niet hóe. De vos is in het bezit van ‘informatie’ die zowel Walewein als ons lezers onbekend is. We horen slechts hoe hij Walewein aanwijzingen geeft, die erop lijken te wijzen dat hem een zeer gevaarlijk avontuur te wachten staat: ‘Ju paerd dat moet hier achter bliven: / Brochtijt daer, men sout ontliven’ (v. 6015-16). Aangekomen in het laatste tekstdeel van Penninc waarin Roges optreedt (v. 6015-6157), wordt onze onzekerheid over de betrouwbaarheid van de vos eerst dus nog in stand gehouden. Ook wanneer Roges Walewein tot aan de rivier heeft geleid en hem beveelt een geheimzinnige duere in de aarde binnen te gaan (v. 6044-47), uit Walewein zijn twijfels, met de spanningopwekkende woorden ‘Mi dinct dat ic verraden bin [...] / van ju, geselle!’ (v. 6048-49). Zoals steeds ontkent Roges dat hij Walewein wil schaden (v. 6050-63). Als de bange held en de vos dan in de haghedochte zijn, komt eindelijk de ik-verteller weer eens langer (enkele tientallen verzen) aan het woord. Hij omschrijft op suggestieve wijze de gang, daert donker was als in die helle (v. 6084) en vertelt hoe behendelike die gemaakt is (v. 6074-81). We worden in dit stuk vertellerstekst voor het eerst sinds vele verzen wat explicieter gestuurd. Opvallend is nu dat de verteller | ||||||||||
[pagina 142]
| ||||||||||
geenszins de suggestie wekt dat Roges Walewein wel eens in de val gelokt zou kunnen hebben. Hij benadrukt daarentegen dat geen mens de weg in de tunnel zou kunnen weten, al deed hij daar nog zoveel moeite voor met al den liste/ Die hi conste [...] (v. 6075-76), maar dat de vos (juist doordát hij een vos is?) de weg goed kent. Roges leidt Walewein op de juiste wijze naar de uitgang: Die haghedochte was wel met liste
Ghemaect. Die den wech wel wiste
Dat was die vos: hi ginc ter cureGa naar margenoot*
Tote hi ten ende quam al dure
Daer si buten souden gaen. (v. 6085-89)
Weer buitengekomen, arriveren de twee spoedig bij Assentijns kasteel (v. 6090-6121). Ondanks al Waleweins twijfels over Roges' betrouwbaarheid heeft de vos hem veilig naar een der belangrijkste ‘objecten’ van zijn queeste geleid. Wanneer de vos hem zegt dat hij weer teruggaat naar zijn tuin, dankt Walewein hem voor het eerst uitbundig, zonder nog bedenkingen te uiten: ‘[...] Ghi hebt mi brocht
Ten besten, vrient, bi miere trouwe.
Dat lone ju God ende onse Vrouwe!’ (v. 6136-38)
Waleweins keer op keer geuite twijfels hebben er in het tekstdeel na Roges' levensverhaal, waarin de verteller ons op geen enkele manier stuurde, steeds voor gezorgd dat ons beeld van Roges door (spannende) onzekerheid werd getekend. Gekomen aan het eind van Roges optreden, kan echter zowel uit de woorden van Walewein als uit de vertellerstekst worden geconcludeerd dat Roges zich eindelijk ‘bewezen heeft’: hij heeft van zijn (specifieke vossen-?)vaardigheid gebruik gemaakt om Walewein naar zijn doel te brengen, via een weg die geen mens kan gaan. | ||||||||||
3.4. TerugblikWat voor beeld van Roges hebben wij bij Penninc gekregen, en hoe werd dit opgebouwd? In het eerste tekstdeel (v. 5088-5275) bereidt de verteller Roges' komst voor door opmerkingen die spanning creëren. Daarna beschrijft hij Roges' handelingen, en deze zijn niet positief te interpreteren; we horen bovendien hoe Walewein het dier met een duivel vergelijkt. Penninc heeft Roges kortom negatief geïntroduceerd. De verteller maakt bij Roges' eerste verschijning verder enkele sterk verraadselende opmerkingen over het dier. Later blijkt nog dat de vos kan spreken. Als lezer komen we zo voor verschillende vragen te staan. Pas als Roges zijn levensverhaal vertelt, krijgen we daarop (zeer stapsgewijs) de antwoorden. Penninc laat Roges een lange monoloog houden (v. 5276-5797), waarin een geheel nieuwe werkelijkheid wordt geëvoceerd. Roges is de (alwetende) ik-verteller, en het hoofdpersonage van dit nieuwe verhaal. De informatie is in de vertelling zo gedoseerd dat eerst alles alleen maar raadselachtiger wordt. We worden (onder meer door suggestieve ‘hints’) lang in spanning gehouden: pas helemaal aan het eind valt alles op zijn plaats. De gesprekken en gedachten van de personages zijn in het verhaal bepalend voor het beeld dat wij ons van Roges vormen. De gegevens die we te horen krijgen, sturen ons steeds in de richting van een positieve waardering van de prins. | ||||||||||
[pagina 143]
| ||||||||||
Terug in ‘Waleweins wereld’ (v. 5798-6157) worden we echter geconfronteerd met de twijfels van de held over de betrouwbaarheid van de vos Roges en vossen in het algemeen. De verteller houdt zich afzijdig. Tot het eind toe houden Waleweins uitingen van onzekerheid ons in spanning. Bij de tocht door de duwiere spreekt eindelijk de verteller weer wat langer; hij verklaart dat Roges Walewein goed helpt. Als Roges de ridder dan met succes tot voor Assentijns kasteel heeft gebracht, laat Walewein zijn twijfels varen, en kunnen ook wij opgelucht adem halen. In tegenstelling tot bij zijn introductie, is het dier/de mens Roges nu een personage waarmee we ons zouden kunnen identificeren. We weten alles over het tragische lot dat de prins ten deel is gevallen, en we weten dat hij waarschijnlijk ook als vos te vertrouwen is. Deze twee punten bepalen ons beeld van Roges. Hoe gaat Vostaert met dit beeld verder? | ||||||||||
4. Roges bij Vostaert4.1. Terugkomst bij Roges (v. 8399-8518)Roges verschijnt bij Vostaert voor het eerst wanneer Walewein en Ysabele weer in de vrijthof arriveren, vergezeld door de geest van de rode ridder. Deze geest bevrijdde eerder Walewein en zijn geliefde uit Assentijns kerkers, en leidde hen toen door de duwiere (v. 8366-8446). Bij Roges' (her)introductie wordt gerefereerd aan gegevens uit het levensverhaal: de verteller omschrijft het dier als de vos die gaerne ware los / Van dat hem versciep sijn stiefmoeder (v. 8450-51). Nadat hij Walewein heeft verwelkomd, somt Roges bovendien in een kort gesprek met de ridder nog eens de personen op die hij nodig heeft voor zijn onttovering (v. 8478-85). Walewein belooft de vos daarop dat hij bij hem zal blijven totdat hij weer onttoverd is (v. 8486-89; vgl. v. 9589-9611). Deze korte dialoog tussen Roges en Walewein roept bij de lezer de eerder door Roges vertelde geschiedenis in herinnering. Tegelijkertijd worden er, door Waleweins belofte, verwachtingen en spanning opgewekt aangaande het vervolg van het verhaal. Doorgaans maakt Vostaert echter, als het gaat om Roges, geen gebruik van spanningopwekkende technieken als verraadseling. Voor een groot deel is dit natuurlijk een logisch gevolg van het feit dat bij Penninc de grootste mysteries rondom Roges' persoon al werden opgelost.Ga naar eind15 Toch is het opvallend dat Vostaert ons werkelijk geen enkele keer meer voor vraagtekens plaatst omtrent de aard en de betrouwbaarheid van het dier. Uit de informatie die, in de eerste passage en ook in de rest van Vostaerts deel, over Roges wordt verschaft, blijkt steeds overduidelijk dat de vos moet worden gezien als een goedaardig personage. Bijna alle gegevens die bepalend zijn voor het (positieve) beeld van Roges verschijnen in passages die voor rekening komen van de ik-verteller; de bij Penninc zo spraakzame vos komt bij Vostaert zeer weinig aan het woord. De verteller geeft weer wat Roges voelt en denkt (Harde gherne ware hi vroeder / Hoet metten here Waleweine ware vergaen, v. 8452-53), alsmede welke handelingen hij verricht (v. 8466-67, 8503-06). We worden nadrukkelijker gestuurd dan bij Penninc, bij wie vaak grote stukken tekst uit louter monoloog of dialoog bestonden, en bij wie slechts een heel enkele keer vertellersbeschrijvingen voorkwamen van Roges' innerlijk. Vostaert eist van ons | ||||||||||
[pagina 144]
| ||||||||||
minder interpretatieve bezigheden: de verteller geeft meestal ondubbelzinnig aan in welke gemoedstoestand Roges verkeert en waarom. De karaktertekening van de vos blijft vrij beperkt. In deze eerste passage, en ook elders, horen we van de verteller telkens kort dat Roges ofwel blij en dankbaar, ofwel bedroefd is (v. 8477, vgl. v. 8720-24, 10138-44, 10875-83). Ook als hij sprekend wordt opgevoerd, vernemen we enkel uitingen van blijdschap (omdat Walewein een bepaald avontuur heeft overleefd, vgl. v. 9373-79), of bedankjes aan Walewein (Dies dancte hem die vos sere, v. 8489). De vos wordt als personage niet erg uitgediept. Misschien vond Vostaert het niet nodig om Roges gedetailleerd te schilderen: het dier vervult bij hem namelijk slechts een kleine rol in het verhaal. Na de scène van Waleweins terugkeer komen we de vos nog maar een paar keer kort tegen, te weten tijdens Waleweins gevecht met de hertog (v. 8951-9061), tijdens de ontvoering van Ysabele en het daaropvolgende gevecht (v. 9622-9827), en bij zijn onttovering (v. 10884-11172). Behalve deze drie scènes zijn er verder nog een paar stukjes tekst waarin even wordt aangestipt dat de vos meereist met Walewein en zijn amie. Deze ‘reispassages’ kunnen ons iets meer vertellen over de omvang van Roges' rol in dit deel, en vooral over het belang dat Vostaert aan die rol heeft gehecht. | ||||||||||
4.2. Roges reist mee (o.a. v. 8519-30)Na een overnachting in Roges' palas (v. 8502)Ga naar eind16 trekken Walewein, Ysabele en Roges de volgende ochtend gezamenlijk verder, op weg naar koning Wonder. De verteller deelt mee dat Si porreden van danen doe;
Die vos liep voren emmer toe.
Tweder was soete ende scone;
Die zonne verbaerde anden trone (v. 8519-22).
Passages als deze vinden we bij Vostaert herhaaldelijk. De verteller beschrijft Walewein en Ysabeles vertrek van een bepaalde plaats, vermeldt soms iets over het landschap en/of het weer tijdens de reis, en hij merkt op dat de vos meeloopt. Een aantal keer wordt nog gezegd dat Roges blide is, bijvoorbeeld over een overwinning van Walewein, of niet (zie v. 8519-30; 8720-24, 9399-9407, 9499-9501, 9583-9621 [in het bijzonder 9612-21], 10133-44, 10166-71, 10875-83).Ga naar eind17 We kunnen uit deze passages opmaken dat Vostaert niet is vergeten dat Roges, om onttoverd te kunnen worden, tot het einde van de roman met Walewein en Ysabele mee diende te reizen: de dichter heeft steeds de moeite genomen de verteller Roges' aanwezigheid even te laten noemen op de terugtocht. Opmerkelijk is echter, dat de vos bij de meeste aankomsten en gebeurtenissen die volgen op zulke ‘reispassages’ gewoon blijkt te worden ‘vergeten’. Wanneer Walewein en Ysabele bij een volgend reisdoel zijn gearriveerd, is van Roges doorgaans geen spoor meer te bekennen. Beschreven wordt bijvoorbeeld hoe Walewein en zijn geliefde gastvrij worden ontvangen, een maaltijd krijgen etc., maar over Roges wordt niets gezegd (zie bijvoorbeeld v. 8725-950; 10172-866). Het feit dat Vostaert Roges zo keer op keer (en vaak voor lange tijd) geruisloos laat verdwijnen, geeft wel aan dat het dier voor hem (slechts) een bijfiguur was. Zijn belangrijkste taak had Roges al volbracht in Pennincs deel: hij leidde Walewein naar | ||||||||||
[pagina 145]
| ||||||||||
Ysabele. Het voornaamste dat Vostaert bij het afwikkelen van de intrige in de roman nog te doen stond inzake dit personage, was zijn onttovering beschrijven. En om onttoverd te worden, moest hij nu eenmaal de rest van de roman met Walewein mee reizen; uit alles blijkt echter, zo heeft Maartje Draak (1936/1975: 188, n. 2) al terecht opgemerkt, dat de vos ‘geen organisch deel uitmaakt van het avontuur’.Ga naar eind18 De enige actieve rol die het dier tijdens de reis nog speelt, is die van hulpje van Walewein (hij wekt hem als Ysabele wordt ontvoerd en helpt hem in twee gevechten). Laten we bezien op welke wijze Vostaert Roges in deze bijrol van ‘(dier-)helper’ heeft getekend. | ||||||||||
4.3. Roges als (dier-)helper (v. 8951-9061; 9622-9827)Wanneer Walewein tijdens de terugreis in gevecht raakt met een hertog (de vader van een door Walewein gedode jonge ridder, v. 8531-8712), komt Roges na circa tweehonderdvijftig verzen afwezigheid ineens weer te voorschijn, om de held bij te staan in de strijd. De verteller omschrijft Roges' hulp in enkele verzen. Hij deelt mee dat de vos groot horeest (v. 8982) maakt; met poten en tanden verscheurt hij Waleweins tegenstanders, Vlesch ende vel haeldi bedichteGa naar margenoot*
Neder, daer dat rode bloet
Dapperlike ute liep ende woet.Ga naar margenoot*(v. 8986-88)
Roges wordt hier nadrukkelijk afgeschilderd als een (wild) dier; spreken doet hij tijdens dit (en het volgende) gevecht al helemaal niet.Ga naar eind19 Dit laatste kan in plaats van een manier om Roges (meer) als dier te tekenen, ook een gevolg zijn van de wijze waarop Vostaert gewoon is gevechten te beschrijven. De hele strijd wordt weergegeven in vertellerstekst: we horen geen van de vechtenden aan het woord.Ga naar eind20 Bovenal is Roges in het gevecht een kleine (dier-)helper; de verteller stuurt ons expliciet in de richting van deze interpretatie, door uit te roepen: Ene clene helpe es dicke goet! (v. 8989). Een kleine helper, want zijn rol is niet doorslaggevend: na de korte omschrijving van zijn ‘gevechtshandelingen’, verdwijnt het dier weer even plotseling als hij verscheen.Ga naar eind21 Aan het eind van het gevecht wordt Roges nog even genoemd. Wanneer hij ziet dat zijn vrienden worden meegevoerd, laat hij zich vrijwillig gevangen nemen. Men neemt de vos mee [...] om dat hi hem [d.i. Walewein] halp so wel
Want hi den menegen hadde ghebeten
Dies hi qualike mochte vergheten
Ende ghescuert vlesch ende vel. (v. 9050-53)
Uit de beschrijvingen van de verteller is duidelijk af te leiden hoe we Roges moeten zien: hij is een dappere helper, die op venijnige wijze van zijn dierlijke eigenschappen gebruik weet te maken, hij is nobel (want hij laat zich vrijwillig vangen)Ga naar eind22, maar hij kan Walewein niet redden. Hij is een clene helpe, wiens interventies niet van cruciaal belang zijn. Tijdens de gebeurtenissen die voorafgaan aan de strijd tegen de zwarte ridder (Hestor), wordt Walewein eveneens door de vos geholpen. De passage waarin dit beschreven staat (v. 9622-9749), vangt aan op het moment dat Walewein c.s., weer onderweg na een driedaags verblijf op Ravenstene, uitrusten bij een bron. Terwijl | ||||||||||
[pagina 146]
| ||||||||||
Roges naast hen in het gras ligt, zitten Walewein en Ysabele er amoureseleke bij elkaar. Verteld wordt hoe Walewein op den duur utermaten sere slaap begint te krijgen, en met zijn hoofd op zijn schild indommelt (v. 9660-73a). Ysabele kan zich vervolgens niet weerhouden om de slapende ridder te kussen. Lange tijd is de jonkvrouw verzonken in het heimelijk liefkozen van Walewein (v. 9673b-85); wanneer zij echter even opkijkt, ziet ze tot haar schrik Enen groten swarten ruddere aankomen (v. 9686-95). Zodra de vrouw de zeer angstaanjagende ruiter in het oog krijgt, kan ze van angst geen woord meer uitbrengen. De zwarte ridder vliegt langs Ende swancse up sijn pard voren (v. 9696-9712). Dat is het moment voor Roges, die alles heeft gezien, om in actie te komen, en Walewein te wekken. In de vertellersomschrijving van zijn hulp valt direct weer op hoe dierlijk Roges wordt uitgebeeld. Hij roept Walewein niet, maar Hi jancte ende duuldeGa naar margenoot* sere mettien.
Der Waleweins hoeft ghinc hi stoten
Dapperlike met sinen poten (v. 9714-16).
Onmiddellijk nadat Roges de ontwaakte Walewein heeft uitgelegd wat er is gebeurd, gaan ze de ridder samen achterna (v. 9717-54). In de strijd tegen Hestor (v. 9755-10005, vrijwel geheel weergegeven in vertellerstekst) zien we Roges opnieuw als nuttig hulpje, wiens medewerking echter niet beslissend is. Hij valt de zwarte ridder aan (als deze halfbewusteloos op de grond ligt!), gebruik makend van zijn dierlijke eigenschappen: met zijn tanden verscheurt hij de maliënkolder van de ridder. Roges wordt evenwel meteen uitgeschakeld, sneller nog dan in het gevecht met de hertog, doordat Hestors paard hem in onmacht trapt (v. 9825). Na deze korte bijdrage aan de strijd, en na een vermelding over hoe serich, maar tegelijk blide de vos achteraf is (v. 10133-44; 10170), verdwijnt Roges zo'n zevenhonderd verzen in het niets. | ||||||||||
4.4. Roges onttoverd en weer thuis (v. 10884-11172)Terugkijkend hebben we Roges bij Vostaert tot nu toe leren kennen als een bijfiguur en een moedige, maar kleine, helper, waarvan de dierlijke trekken regelmatig benadrukt worden. Dit beeld van de vos wordt voornamelijk opgebouwd door middel van vertellerstekst; de verteller laat zich daarbij steeds positief over hem uit. Het dier praat minder dan bij Penninc, en de weergave van zijn innerlijk blijft doorgaans beperkt tot (korte) vermeldingen over hoe bedroefd of blij hij is. In vergelijking met de wijze waarop hij bij Penninc verschijnt, is Roges bij Vostaert een personage dat ons niet zo veel mogelijkheden biedt tot identificatie of meeleven.Ga naar eind23 We naderen nu het einde van Waleweins queeste; samen met Ysabele en Roges arriveert de ridder bij koning Wonder (v. 10884-903). Eindelijk is dus het moment daar dat de vos onttoverd gaat worden. Hoe beschrijft Vostaert tenslotte deze gebeurtenis? Welnu, bezien in het licht van de uitgebreide aandacht die Penninc aan de betovering van de prins (en alle tragische verwikkelingen die eraan vooraf gingen) heeft geschonken, valt zijn behandeling van Roges' langverwachte menswording nogal mager uit. Vostaert laat eigenlijk slechts de ‘feiten’ vluchtig de revue passeren. De plotseling zeer haastige vertelwijze is hier echter niet specifiek voor Vostaerts weergave van Roges; zijn verhaalstijl verschilt in het hele laatste stuk (v. 10867-11172, in het bijzonder v. 11046-11172) met die in de rest van zijn romandeel. Er | ||||||||||
[pagina 147]
| ||||||||||
wordt snel verteld, bijna uitsluitend in vertellerstekst, van dialogen of monologen is nog minder sprake dan voorheen, en van spanningsopbouw, het creëren van sfeer of identificatiemogelijkheden kunnen we nauwelijks spreken. Vrijwel alle ‘losse eindjes’ (de teruggave van het wonderzwaard, het eindelijk in ontvangst nemen van het schaakspel, de terugkeer bij Artur) worden op deze manier afgehecht, aaneengepraat door vele expliciete overgangen en gelardeerd met stoplappen (v. 10942-43, 10961-62, 11057, 11077b, 11085, 11093b, 11113b, 11134-35, 11137b, 11141, 11150-51, 11171-72).Ga naar eind24 Bij de beschrijving van de onttovering is vooral opvallend dat de verteller geen enkele keer melding maakt van Roges' gedachten, woorden of gevoelens. Hij verhaalt eerst, ‘vanuit’ Walewein, hoe Wonder en zijn zoon benaderd worden (v. 10906-20). Dan wordt de onttovering als volgt beschreven: Nu es die coninc ende sijn sone
Walewein ende Ysabele, die scone
Vergadert te hope alle viere:
Ende die vos sach up hem sciere
Ende als hise in die oeghen sach
Alle viere, daermen toe sach
Sijn vel, dat root was ende claer
Scudde hi van sinen halse daer
Ende verkeerde van siere vorme. (v. 10921-29)
Hij verandert in de scoenste jongelinc / Die si noit saghen ere (v. 10932-33), waarop Walewein onsen here (v. 10934) dankt. Hier blijft het bij: we komen niets te weten over hoe Roges zélf op zijn onttovering reageert; hij spreekt in het geheel niet, en er wordt zelfs niet verteld of hij blide was! Na deze passage maakt de verteller ons plotseling nog even vroeder over de tegelijk met die van Roges plaatsvindende onttovering van de stiefmoeder, die al zo lang Padden wijs onder de drempel heeft gezeten. Wanneer de hofhouding haar weer in de gedaante van een scone wijf de zaal in ziet komen, heerst er direct grote bliscap, aangezien men zeker weet dat ook Roges nu weer een mens is geworden. De koning weet van bliscape niet hoe hij zich moet houden; er was kortom bliscap boven maten (v. 10942-60), zo sluit de verteller in weinig gevarieerde bewoordingen de abrupt ingelaste uitweiding af. Als mens verschijnt Roges tenslotte kortstondig ten tonele, waarbij Vostaert wederom gebruik maakt van gegevens uit het levensverhaal: wanneer de prins, Walewein en Ysabele terug zijn aan Arturs hof, komt die coninc van Hisike / Roges, sinen zone [...] scouwen (v. 11086-87). In het stuk dat dit weerzien en de daaropvolgende thuisreis van vader en zoon beschrijft, wordt nogmaals goed duidelijk wat de consequenties zijn van Vostaerts streven om de roman (om welke reden dan ook) zo snel mogelijk tot een einde te brengen. Niets wordt gezegd over hoe Roges reageert op het terugzien van zijn vader; tijd om iets te vertellen over berouw van 's konings kant (wat we, gezien het veel te voorbarige oordeel dat hij bij Penninc over zijn onschuldige zoon uitsprak, wel zouden verwachten) is er ook niet. Roges en zijn vader keren blidelike terug naar huis, alwaar grote bliscap heerst. De confrontatie van Roges met zijn stiefmoeder, die hem elf jaar lang in meswende heeft laten leven, wordt niet uitgewerkt: Roges vergeeft haar (v. 11121-26), zo deelt de verteller slechts kort mee, waarna de koning (de bijkans onvermijdelijke) grote bliscap toont. Door het aller- | ||||||||||
[pagina 148]
| ||||||||||
laatste wat ons over de prins wordt verhaald, Na tsvader doot [...] / Verstaerf dat rike up sinen sone (v. 11132-33), weten we dat Roges' geluk ook in de toekomst voort zal duren. | ||||||||||
5. BesluitUit mijn analyse is gebleken dat Penninc en Vostaert het personage Roges in verhaaltechnisch opzicht elk op hun eigen wijze hebben uitgebeeld. Vostaert stuurt onverbloemd, Penninc manipuleert eerder: dat is in de weergave van de vos in feite het belangrijkste verschil tussen de dichters. Dit verschil hangt nauw samen met de rol die de twee de verteller hebben toebedeeld bij hun tekening van Roges. Bij Penninc is die rol vaak klein, bij Vostaert steeds groot. Penninc laat ons meeleven met de prins en twijfelen aan de vos; deze effecten worden doorgaans niet bereikt door expliciet vertellerscommentaar, maar door focalisatie- en verraadselingstechnieken. De keren dat er een verteller aan het woord is, maakt deze vooral spanning creërende, verraadselende opmerkingen (verteller Roges over zijn meswende, en de verteller, bij Roges' introductie, over de precieze aard van de vos). Zowel in Roges' levensverhaal (v. 5276-5797) als in het daaropvolgende tekstdeel (v. 5798-6157) wordt de meeste informatie die bepalend is voor onze indruk van Roges echter gepresenteerd in personagetekst. Luisterend naar dialogen, van personages waarmee wij ons nu eens wel (Walewein), dan weer niet (de stiefmoeder) kunnen identificeren, dienen wij ons geheel zelfstandig een beeld van Roges te vormen. Leidt dit in de levensgeschiedenis tot een gunstige houding ten opzichte van de prins, in het stuk tekst dat volgt, worden we over de vos juist weer aan het twijfelen gebracht. Terwijl de verteller zich vrijwel geheel afzijdig houdt, wordt de lezer in een lange dialoog keer op keer geconfronteerd met de argwanende opmerkingen die de held over de vos maakt. Pas aan het eind van Roges' optreden in Pennincs deel stuurt de verteller wat explicieter, en wel in de richting van waardering voor Roges. Bij Vostaert wordt het beeld van de vos juist voornamelijk door middel van vertellerstekst opgebouwd; (lange) gesprekken tussen Walewein en Roges komen nauwelijks voor. Als lezer hoeven we ons minder in te spannen of in te leven om een idee van Roges te krijgen. Terwijl bij Penninc de verteller zelden iets zegt over Roges' innerlijk of over de motivatie van diens gedrag, licht hij ons in Vostaerts deel vaak nadrukkelijk in over Roges' (beperkte) ‘gevoelsleven’, waarbij hij ons voor weinig vragen plaatst. Vostaerts Roges is een goede, (maar) kleine, helper. Daarmee hebben we ook thematisch gezien met een ander soort vos te maken dan in Pennincs deel. Pennincs Roges heeft een grote rol, bij Vostaert is het dier een niet erg uitgediepte bijfiguur. Gezien de opvallende aandacht die Penninc geeft aan de gebeurtenissen rondom Roges' betovering, en gezien de identificatiemogelijkheden die daarbij worden opgebouwd, lijkt het niet ondenkbaar dat Penninc voor Roges ook op de terugweg een aanzienlijke rol in gedachten had, of dat hij op zijn minst veel werk had willen maken van diens langverwachte menswording. Roges' menszijn is bij Penninc belangrijk. Het komt volop aan bod in het levensverhaal, en in de rest van de tekst heeft de druk pratende, smekende en onderhandelende Roges overduidelijk menselijke trekken. Hoewel we bij Vostaert nog wel kunnen merken dat Roges geen gewone vos is, treedt het gegeven dat hij eigenlijk | ||||||||||
[pagina 149]
| ||||||||||
een prins is er minder op de voorgrond. De dichter lijkt met zijn regelmatig bijtend, meerennend of jankend opgevoerde dierhelper toch een heel andere weg te zijn ingeslagen dan Penninc, die zorgvuldig een sprookjesachtige vos-mens opbouwde. Op de vraag naar het precieze waarom van Vostaerts meer dierlijke Roges-uitbeelding durf ik op deze plaats (nog) geen antwoord te geven. In de toekomst kan hier wellicht meer over gezegd worden. Interessant is de kwestie of en hoe Penninc en Vostaert gebruik hebben gemaakt van het negatieve vos-beeld uit Reynaert-verhalen (vgl. noot 7). Een ander punt dat nadere aandacht verdient, is de door mij omschreven uitvoerigheid waarmee over Roges' leven wordt verteld; de gedetailleerdheid van de geschiedenis roept nieuwe vragen op over de vorm waarin het Roges-verhaal tot het ‘werkmateriaal’ van Penninc behoorde. Waarom bewerkte de dichter het sprookje bijvoorbeeld niet veel drastischer (denk aan het optreden van Roges' ooms)? Verder zou bij vervolgonderzoek een analyse van de (karakter)tekening van (bijvoorbeeld) Walewein, kunnen leiden tot een antwoord op de vraag of de gesignaleerde bijzonderheden in de weergave van Roges ook in het algemeen kenmerkend zijn voor de techniek van de dichters. Misschien is het mogelijk om uiteindelijk een beschrijvingsmodel van de verhaaltechniek van Penninc en Vostaert op te stellen, dat getoetst kan worden aan andere Middelnederlandse Arturromans. Het is denkbaar dat er zo verschillende ‘verteltechnische signalementen’ van dichters uit werken naar voren komen. Onderlinge vergelijking daarvan zou onze inzichten in de (verschillen en overeenkomsten tussen de) werkwijzen van middeleeuwse schrijvers kunnen vergroten. Vooralsnog hoop ik met mijn narratieve analyse een idee te hebben gegeven van de uiteenlopende manieren waarop twee Arturdichters te werk konden gaan bij het uitbeelden van een opmerkelijk verhaalfiguur.
Adres van de auteur: Zwarte Kamp 16, nl-4191 KP Geldermalsen | ||||||||||
[pagina 151]
| ||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||
[pagina 152]
| ||||||||||
|
|