Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 113
(1997)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 275]
| |
BoekbeoordelingenInleiding in de sociolinguïstiek / Tom Boves, Marinel Gerritsen. - 1e dr. - Utrecht : Het Spectrum, 1995. - 352 p. : ill., krt. ; 19 cm. - (Aula) ISBN 90-274-3210-4 Prijs: ƒ 27,50Inleiding in de sociolinguïstiek is blijkens het ‘Voorwoord’ bedoeld als opvolger van de in 1976 verschenen aulapocket Sociolinguïstiek van René Appel, Gerard Hubers en Guus Meijer. Dat boek was het eerste inleidende nederlandstalige overzicht van de sociolinguïstiek, een nieuw opkomende stroming binnen de taalkunde, de discipline die zich bezighield met de bestudering van taal(gebruik) als maatschappelijk verschijnsel. Door het feit alleen al dat het verscheen, en ook door de standpuntbepaling van de auteurs, had het boek het karakter van een stellingname tegen het heersende paradigma in de taalkunde van die jaren, de transformationeel-generatieve grammatica. De TGG immers wilde taalgebruik überhaupt niet rekenen tot de objecten van de wetenschappelijke taalkunde. Hoewel Boves en Gerritsen bij de omschrijving van het vak uitgaan van de definitie van Appel, Hubers en Meijer: ‘een tak van de taalwetenschap die taal en taalgebruik bestudeert in de context van maatschappij en cultuur’ (p. 17) verschilt hun boek sterk van dat van hun voorgangers: Inleiding in de sociolinguïstiek is vakinhoudelijk veel beperkter. De auteurs hebben er voor gekozen uitsluitend zogenaamd macrosociolinguïstisch onderzoek te behandelen, en de microsociolinguïstiek buiten beschouwing te laten. Binnen de sociolinguïstiek kan men namelijk twee richtingen onderscheiden: macrosociolinguïstiek en microsociolinguïstiek. Walraven heeft geprobeerd het onderscheid tussen beide weer te geven met de omschrijving ‘sociolinguïstiek van de taal’ (macro) tegenover ‘sociolinguïstiek van het spreken’ (micro).Ga naar eind1 In feite gaat het dus om het onderscheid tussen taal en taalgebruik. Overigens moet worden opgemerkt dat Boves en Gerritsen een ongebruikelijk beeld geven van wat microsociolinguïstiek eigenlijk is. Een citaat is hier op zijn plaats: In de micro-sociolinguïstiek - ook pragmatiek genoemd - bestudeert men de normen en de verwachtingen die er tussen de gesprekspartners zijn over de wijze waarop het communicatieproces verloopt. Simpeler gezegd, men onderzoekt wat er gezegd of gedaan mag/moet worden, hoe, door wie en op welk moment. (p. 36)Twee opmerkingen daarover: in de eerste plaats wordt er binnen de taalkunde over het algemeen onderscheid gemaakt tussen (linguïstische) pragmatiek en micro-sociolinguïstiek, in de tweede plaats gaat het bij de bestudering van taalgebruik in communicatieve situaties (microsociolinguïstiek) juist niet om de beschrijving van normen en waarden, maar om de vaststelling op welke manier interactie tot stand komt. Zoals gezegd komt de microsociolinguïstiek nauwelijks aan bod, enerzijds op grond van de persoonlijke voorkeur van de auteurs, anderzijds omdat dat het naar hun mening anno 1995 niet meer mogelijk is de hele sociolinguïstiek in één boek te behandelen... Wat ze dan wel behandelen, is taalvariatie tussen verschillende groepen. Daarom had het boek misschien beter Inleiding in de sociale dialectologie kunnen heten. Lezing van het boek bracht bij mij het artikel van Pieter Muysken in herinnering, waarin hij stelde dat het sociolinguïstisch bedrijf in Nederland eigenlijk niet zo veel om het lijf had.Ga naar eind2 Dat artikel heeft toen terecht veel reacties opgeroepen, maar wie deze Inleiding leest, ontkomt niet aan de indruk dat er achteraf gezien wel enige reden was voor een negatieve evaluatie van het vak. Die indruk is, wat betreft de werkelijke stand van zaken in Nederland, niet terecht. Er is veel aan de gang binnen de sociolinguïstiek, er wordt interessant en baanbrekend onderzoek gedaan op een breed scala van onderzoeksterreinen. Een bewijs daarvoor is bijvoorbeeld het overzicht van sociolinguïstisch | |
[pagina 276]
| |
onderzoek dat door Catia Cucchiarini en Erica Huls werd opgesteld n.a.v. de 2e sociolinguïstische conferentie van de Anéla in mei 1995.Ga naar eind3 Van de drie onderzoeksvelden waarin zij het Nederlandse sociolinguïstische onderzoek verdelen - 1) onderwijs, migranten, ontwikkeling; 2) interactie, taalbeheersing; 3) variatie, contact, attitudes - behandelt Sociolinguïstiek alleen het derde veld. Dat is voor een inleiding in het vakgebied een ernstig tekort. Zo ontstaat een sterk vertekend beeld van wat het vak te bieden heeft en met welke problematiek het zich bezig houdt. Ik denk dat hier zich het feit wreekt dat dit boek ontstaan is als een syllabus voor een inleidingscollege binnen de vakgroep Algemene Taalwetenschap en Dialectologie van de Katholieke Universiteit Nijmegen. De eisen die aan zo'n syllabus worden gesteld zijn geheel andere dan die welke aan een algemene inleiding in een vakgebied mogen worden gesteld. Bij een collegesyllabus geldt uitdrukkelijk dat er de opinies en de voorkeur uit mag blijken van de docenten die het vak verzorgen, al te grote eenzijdigheid kan door kritische vragen en/of andere colleges worden rechtgetrokken. Voor een in de handel gebrachte inleiding in een vakgebied geldt de eis van bredere deskundigheid en een grotere objectiviteit. Het boek gaat dus over taalvariatie. Het onderzoek dat Boves en Gerritsen de revue laten passeren, leunt sterk aan tegen het werk van de Amerikaanse linguïst William Labov, door de schrijvers aangeduid als de grondlegger van de sociolinguïstiek. Boves en Gerritsen presenteren dat onderzoek in het kader van de theory of social identity van Henri Tajfel. Deze theorie uit de sociale psychologie verklaart menselijk gedrag als een streven naar een positief zelfbeeld waarbij vooral identificatie met de groep waartoe men zich rekent van grote invloed is. De sociaal-psycholoog Howard Giles heeft deze theorie gekoppeld aan taalgedrag, waarbij taal wordt gezien als groepssymbool. ‘Het verband tussen taal, identiteit en groepslidmaatschap loopt als een rode draad door dit boek’, verklaren de auteurs (p. 32). Dat verband wordt vooral uitgewerkt in de hoofdstukken 6-10 waar de theorie van Giles uitvoerig aan de orde komt. In de hoofdstukken daarvoor gaat het achtereenvolgens over: sociolinguïstische termen; geschiedenis van de sociolinguïstiek en methodologische aspecten van het sociolinguïstisch onderzoek, alles binnen het macrogebied. In hoofdstuk 6 wordt het sociolinguïstisch onderzoek nog eens kernachtig samengevat in de slogan: wie spreekt wanneer hoe tegen wie? Daarvan worden verder maar twee aspecten behandeld: wie spreekt hoe? Het gaat over sociale en stilistische variatie. Verschillende onderzoeken passeren de revue. Het meeste onderzoek betreft uitspraakverschillen, een paar gaan over syntactische verschillen. Er bestaan allerlei verklaringen voor het optreden van stilistische variatie. De bekendste is die van Labov: de mate van aandacht voor het eigen taalgebruik is bepalend voor de spreekstijl. Hoe meer aandacht, hoe formeler de stijl. Daartegenover staat de opvatting van Bell: stijlkeuze is afhankelijk van de beoogde luisteraars. Deze opvatting zou dicht staan bij de verklaring van Giles, de accomodatiegedachte, die in hoofdstuk 10 aan de orde komt. In hoofdstuk 7 komt het onderwerp ‘Taal en sekse’ aan de orde. Wat daarover binnen het kader van de macrosociolinguïstiek gezegd kan worden, blijkt zich te beperken tot de vraag of gebleken verschillen in taalgebruik van mannen en vrouwen kunnen worden verklaard door de nature/nurture-controverse: zijn de verschillen aangeboren of aangeleerd? Of wellicht allebei? Tegenwoordig speelt overigens verreweg het interessantste onderzoek zich af binnen een vakgebied dat tot de microsociolinguïstiek wordt gerekend, de gespreksanalyse. De auteurs zijn zich daar kennelijk ook van bewust, blijkens de volgende passage: In hoofdstuk 2 hebben we gezegd dat gespreksanalyse geen thema is dat behoort tot de macro-sociolinguïstiek - het onderwerp van dit boek. De sekseverschillen in interactie zijn vanuit sociolinguïstisch oogpunt zo interessant (en voor iedereen die wel eens een lid van de andere sekse spreekt, zo nuttig) dat we ze hier toch heel kort aanstippen. Bovendien zijn deze verschillen in interactiestrategieën tussen vrouwen en mannen door middel van makro-sociolinguïstisch onderzoek aan het licht gekomen. (p. 209)Die laatste volzin vervult mij met diepe verbazing. Maar wat dan te denken van de volgende: De sekseverschillen in interactiegedrag kunnen beschouwd worden als een symptoom van de ongelijke positie van mannen en vrouwen in onze maatschappij. (p. 211) | |
[pagina 277]
| |
Wat is de strekking van deze uitspraak? Suggereren de schrijvers dat sekseverschillen in interactie vanzelf zullen verdwijnen als de positie van mannen en vrouwen in onze maatschappij niet langer ongelijk is? Kunnen andere vormen van taalvariëteit eveneens beschouwd worden als symptomen van maatschappelijke ongelijkheid? Overigens pleiten Boves en Gerritsen voor een open opstelling met betrekking tot de mogelijkheid dat seksespecifiek taalgebruik aan biologische factoren moet worden toegeschreven. Hoofdstuk 8 handelt over leeftijdsgebonden taalvariatie en het inzicht dat dat kan opleveren in taalverandering. De auteurs gaan uitvoerig in op de verschillende aspecten van taalverandering. Het blijkt dat de vraag naar de reden van taalverandering niet eenduidig kan worden beantwoord. Hoofdstuk 9 gaat over taalattitudes: verschillende taalvormen worden verschillend gewaardeerd. Hoorders verbinden aan het gebruik van bepaalde taalvormen door een spreker, oordelen over diens status en karakter. Dat is al heel lang bekend en daar is veel onderzoek naar gedaan. Daaruit blijkt dat aan taalvormen geen inherente kenmerken zitten die tot een bepaald oordeel leiden. De oordelen komen voort uit sociale stereotyperingen die gangbaar zijn in de groep waartoe de hoorder behoort. Hoofdstuk 10 tenslotte gaat over taalaccomodatie, het verschijnsel dat gesprekspartners zich in hun taaluitingen aan elkaar aanpassen. Dat is ook een verschijnsel dat valt onder het bereik van de microsociolinguistiek, het past dus eigenlijk niet binnen het voor dit boek gekozen kader. Boves en Gerritsen wijden er toch een hoofdstuk aan, waarschijnlijk heeft dat te maken met het feit dat de theorie van de sociale identiteit en de toepassing daarvan op taalverschijnselen door Giles zich hier zo mooi laat illustreren. Het gaat om de zgn. accomodatietheorie van Giles. Deze komt erop neer dat gesprekspartners behoefte hebben aan elkaars waardering of juist behoefte hebben zich tegen elkaar af te zetten. In het eerste geval zullen ze hun (taal)gedrag aan elkaar aanpassen, in het andere geval zullen ze juist de onderlinge verschillen benadrukken. Vanzelfsprekend is er nog een derde mogelijkheid: de gesprekspartners stellen zich neutraal tegenover elkaar op; ze passen zich aan noch benadrukken ze de verschillen. Boves en Gerritsen vermelden dat er de laatste jaren nogal wat kritische kanttekeningen bij de accomodatietheorie zijn gemaakt. Vast staat inmiddels dat accomodatie voor een groot deel onbewust plaatsvindt. Ondanks de kritiek op de theorie stellen Boves en Gerritsen: de taalaccomodatietheorie is de enige sociolinguïstische theorie die aandacht heeft voor intergroepsgedrag en interpersoonlijk gedrag en waaraan een theorie daarover ten grondslag ligt (de theorie der sociale identiteit). Ook het accent dat de taalaccomodatietheorie legt op de perceptie van de gesprekspartners als factor die hun taalgedrag bepaalt, is een wezenlijke en blijvende bijdrage aan de sociolinguïstiek. (p. 326)Een dergelijke uitspraak in een boek dat pretendeert een inleiding in de sociolinguïstiek te zijn is onbegrijpelijk. In de gespreks- en interactieanalyse is het verschijnsel van de taalaccomodatie al ruim 20 jaar onderwerp van studie. De theorievorming erover steunt voor een belangrijk deel op de theorieën over face en facework van Erving Goffman en op de beleefdheidstheorie van Brown en Levinson.Ga naar eind4 Het beeld dat de auteurs hier schetsen van het belang van de theorie van Giles, lijkt gebaseerd te zijn op gebrek aan kennis van de stand van zaken op deze gebieden van onderzoek.
Tieme van Dijk |
|