P.C. Hooft na 350 jaar
Ten geleide
Op 21 mei 1647 overleed P.C. Hooft, in de zeventiende eeuw al bestempeld als de leider van de Nederlandse dichters en ook in later tijden een ‘klassieker’ gebleven. Zijn grote betekenis voor de Nederlandse taal- en letterkunde heeft de redactie van TNTL doen besluiten in dit herdenkingsjaar een themanummer te wijden aan ‘den Hooftschrijver en keurighsten opbouwer der Duitsche taele’, zoals Brandt de Amsterdamse burgemeesterszoon in zijn biografie kenschetst.
Het doel van deze aflevering is niet zozeer Hoofts positie in het geheel van de zeventiende-eeuwse literatuur te bepalen - over dat onderwerp is immers in de aanzienlijke hoeveelheid publicaties bij de herdenking van het vierhonderdste geboortejaar in 1981, en bij de verschijning van de Lyrische poëzie in 1994, geëditeerd door P. Tuynman en G.P. van der Stroom, al veel te berde gebracht. Buiten die gelegenheden om is Hoofts veelzijdige oeuvre eveneens regelmatig onderwerp van beschouwing geweest, ook in de laatste decennia. Indachtig de grote hoeveelheid studies, zowel over afzonderlijke delen van Hoofts werk als over het belang van zijn gehele oeuvre, heeft de redactie een viertal auteurs gevraagd een bijdrage te leveren over een huns inziens relevante onderzoeksvraag.
De redactie had, nog voordat zij het plan voor een themanummer opvatte, een artikel ontvangen over een van de desiderata uit het onderzoek: een reconstructie van de verspreiding van Hoofts handschriften na zijn dood. Na langdurig en geduldig speurwerk heeft G.P. van der Stroom deze overlevering ontraadseld. De redactie dankt de auteur voor zijn instemming met een latere publicatiedatum van zijn betoog dan aanvankelijk was voorzien. De overige drie artikelen - de vierde bijdrage, die betrekking zou hebben op de Historien, moest door ziekte van de auteur helaas vervallen - geven een thematische benadering van Hoofts nalatenschap te zien. In twee gevallen is deze gekoppeld aan een genre. Jan Konst analyseert de relatie tussen fortuin, noodlot en voorzienigheid in de vijf drama's; Wiel Kusters toetst aan de hand van het lyrische werk de weerklank van zeventiende-eeuws natuurwetenschappelijk gedachtengoed over visualiteit. H. Duits evalueert ten slotte Hoofts opvattingen over vrijheid en vrede in relevante onderdelen van het oeuvre. De artikelen weerspiegelen de thematische inslag van het huidige onderzoek; ook bij deze benaderingswijze blijkt de veelzijdige belezenheid van de Muider drost en het bedachtzame vernuft waarmee hij zijn ideeën op papier heeft gebracht.
Graag dankt de redactie de auteurs voor hun medewerking, met name voor hun bereidwilligheid inzake de tijdslimiet en de omvang van de artikelen.
Namens de redactie,
G.R.W. Dibbets
Lia van Gemert