Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 112
(1996)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 297]
| |
Roel Zemel
| |
[pagina 298]
| |
Conte du GraalToen Chrétiens laatste roman, die over de graal, verscheen, verrijkte hij de literatuur met een in veel opzichten innoverende schepping. Ging het in zijn eerdere werken om profane ‘amour’ en ‘chevalerie’, de eerste held van deze roman, Perceval, laat de liefde achter zich en slaat tenslotte de weg in naar een religieus ridderschap waarvan de graal het symbool wordt. Het nieuwe komt ook tot uiting in een tegenstelling tussen de twee helden die optreden, Perceval en Gauvain. Een verschil tussen beiden komt aan het licht in een ‘tournant capital’, die zich bevindt in het midden van de roman.Ga naar eindnoot3 Perceval staat daar voor een tweesprong, die symbolisch is voor de richting die de romanliteratuur op zal gaan. Daar opent zich de mogelijkheid van een nieuwe ridderweg die de oude overstijgt. Waar Gauvain kiest voor traditionele ‘aventures’, gaat het Perceval om iets geheel anders: ‘et Perchevax redist tout el’.Ga naar eindnoot4 Hij wil weten wat het mysterie is van de graalburcht. Die keus zal leiden naar een ridderschap dat gebaseerd is op de liefde tot God. Wat Chrétien precies voor ogen had, is overigens duister als gevolg van de onvoltooide staat van het verhaal en het stijlprincipe dat kenmerkend is voor zijn zwanezang, namelijk mystificatie en raadselachtigheid. Niettemin gaat het om een conceptie die verwijst naar de toekomst, en eigenlijk ook naar het einde van de Arturliteratuur.Ga naar eindnoot5
Het verhaal over Perceval in de Conte du Graal heeft de structuur van een ontwikkelingsgang. De verschillende episoden belichten fasen die samen een symbolische voorstelling geven van de weg naar een hoge bestemming. Perceval treedt eerst op als een knaap die in de wildernis is opgegroeid bij zijn moeder. Uiterlijk onaangepast en zich gedragend als een dwaas gaat hij op weg naar het hof van koning Artur om ridder te worden. Echt ridder wordt hij daar niet, al verslaat hij er wel de Rode Ridder, een gevaarlijke tegenstander van Artur. Het is later de edelman Gornemant die Perceval tot ridder maakt en hem onderricht geeft over de gedragswijze van de goede ridder. Perceval handelt vervolgens als de ideale hoofse ridder wanneer hij Biaurepaire, de burcht van Blancheflor, bevrijdt. Zijn ‘chevalerie’ wordt er verrijkt met ‘amour’. Daarna brengt Perceval een nacht door op het kasteel van de Visserkoning, waar hij getuige is van een optocht met een graal (schotel) en een bloedende lans. Weer later keert hij terug naar het hof van Artur, waar een vreugdevol onthaal zijn deel is. Daar gaat een hoogtepunt over in een crisis door de komst van de Lelijke Jonkvrouw. Zij vervloekt Perceval, omdat hij tijdens zijn logies bij de Visserkoning geen vragen heeft gesteld over de graal en de lans. Hiermee is de eerste fase van Percevals loopbaan als ridder voltooid. Uit de ‘tournant capital’ die volgt, blijkt dat het gebeuren op het kasteel van de Visserkoning bepalend is voor zijn verdere weg. Perceval verlaat het hof van Artur, omdat hij antwoord wil op de vragen over graal en lans. Vijf jaar lang is hij vergeefs onderweg, totdat op Goede Vrijdag een verandering intreedt, als Perceval te biecht gaat bij een heremiet die zijn oom blijkt te zijn. Die licht hem in omtrent de graal en onderricht hem over de dienst van God. | |
[pagina 299]
| |
Waste Land (1)De wereld die Perceval in de Conte du Graal ontmoet, draagt de tekenen in zich van het einde. Verschillende voorstellingen die een thematiek van Waste Land creëren, wijzen daarop. Het zijn beelden van geweld en destructie, van dood, armoede en verval.Ga naar eindnoot6 In het volgende laat ik enige plaatsen de revue passeren. De roman begint in ‘la gaste forest’ (vs. 75), waar de jonge Perceval en zijn moeder wonen. Op een dag maakt Perceval kennis met ‘chevalerie’, wanneer ridders van koning Artur in het woud verzeild raken. Als hij daarover aan zijn moeder vertelt, reageert zij met een tragisch verhaal. Haar echtgenoot, Percevals vader, was ooit een voortreffelijk ridder. Maar thans zijn de edele mensen getroffen door het ongeluk. Haar man was invalide geworden en zijn bezittingen had hij verloren. Het was de tijd na de dood van koning Uterpendragon - de vader van Artur - dat ‘li gentil home’ werden beroofd en verjaagd. En: 447[regelnummer]
Les terres furent escillies
Et les povres gens avillies,
Si s'en fuï qui fuïr pot.Ga naar eindnoot7
Percevals vader was toen gevlucht naar de Gaste Forest. Zijn twee oudste zonen - Perceval was de derde, toen nog een klein kind - werden later ridder. Maar beiden vonden de dood door de wapenen. Toen men het lichaam van de oudste vond, hadden raven en kraaien zijn ogen uitgepikt. Hierop was de vader van verdriet gestorven. Na de dood van haar man restte de weduwe een leven van grote smart. Haar enige troost was haar zoon Perceval. Om te voorkomen dat zij ook hem door het geweld van wapens zou verliezen, had zij hem onwetend willen houden van de ridderwereld, een opzet die nu, door de ridders in het woud, is mislukt. Volgens Percevals moeder houdt ‘chevalerie’ geweld en vernietiging in. Op een subtiele wijze blijkt dat ook uit de reactie van Perceval, als hij de ridders hoort en ziet. Eerst denkt hij, vanwege het lawaai dat ze maken, dat het duivels zijn, en vervolgens, vanwege de schittering van hun wapenrusting, engelen. Perceval spreekt daarmee, zonder het zelf te beseffen, een diepere waarheid uit over schijn en wezen van het ridderschap. Ridders zijn immers, zoals zijn moeder zegt, engelen van de dood: 398[regelnummer]
Tu a veü, si com je croi,
Les angles dont la gent se plaignent,
Qui ocïent quanqu'il ataignent.Ga naar eindnoot8
Veelzeggend is ook dat zij bij het woord ‘ridder’ dat ze Perceval hoort uitspreken - ‘a cest mot’ (vs. 403) -, bezwijmt. Bij haar veroordeling sluit aan dat Percevals vertrek uit de Gaste Forest om zelf ridder te worden iets heeft van een ‘zonde’. Bij het afscheid is de weduwe diep bedroefd. Als Perceval nog eens omkijkt, ziet hij dat zijn moeder is neergestort; maar hij rijdt door. Later zal hij vernemen dat zij van verdriet gestorven is en dat zijn houding tegenover haar een zonde was, die weer oorzaak is van zijn echec op de graalburcht. De openingsepisode van de Conte du Graal zet dus door de rol van de moeder | |
[pagina 300]
| |
van de held de toon voor een negatieve visie op ridderschap. Zij huldigt het standpunt dat ‘militia’ gelijk is aan ‘malitia’.Ga naar eindnoot9 Ridders zijn instrumenten van de dood. Door het optreden van ridders is de aarde vervallen tot een Waste Land. Wanneer Perceval eenmaal ridder is geworden, arriveert hij op Biaurepaire, het kasteel van Blancheflor. De naam van de locatie is ironisch bedoeld, want wat Perceval buiten en binnen de burcht aantreft, is kaalheid en verwoesting: 1749[regelnummer]
Car s'il eut bien defors trovee
La terre gaste et escovee,
Dedens rien ne li amenda,
Car partot la ou il ala,
Trova enhermies les rues
Et les maisons vit decheües,
C'ome ne feme n'i avoit.Ga naar eindnoot10
Van de twee kloosters in de burcht zijn de muren gescheurd en op de torens zitten geen daken meer. In het hele kasteel is geen eten te krijgen en de inwoners zijn uitgehongerd: ‘ensi trova le chastel gaste’ (vs. 1771). De dichter roept hier via de ogen van Perceval het beeld op van een ‘Waste City’. De verwoesting is het gevolg van een maandenlange belegering door Clamadeu en zijn maarschalk Engygeron, ‘een verderfelijke ridder’ (vs. 2003). Vele edele ridders van Blancheflor zijn gedood of gevangengenomen. Daarom verkeert zij in grote droefheid en ellende. De overgave van haar burcht is op handen, en haar toekomst is zelfmoord. Maar op het laatste moment is het Perceval die redding brengt. Hij neemt de strijd ter hand en verslaat Blancheflors tegenstanders, zodat vreugde en een bevrijdingsfeest het gevolg zijn. Chrétiens roman wekt de indruk dat voor Perceval een rol van verlosser is weggelegd, maar in de episode die volgt, over Percevals logies bij de Visserkoning, zal daarvan niets terechtkomen. In deze episode is er de introductie van het symbool van de nieuwe thematiek, de graal. Dat symbool heeft te maken met een hogere ethiek dan die van ‘chevalerie’ en ‘amour’, en daaraan kan de held nog niet voldoen. Waste Land betreft nu de figuur van de Visserkoning. Hij is een edelman met grijs haar, gezeten op een bed; opstaan kan hij niet. Perceval ziet hoe een knaap een lans ronddraagt uit de top waarvan een druppel bloed neerdaalt, en een meisje een graal. De lans kan gezien worden als teken van ‘geween’ over de vernietigingskracht van wapens. Aan dat geween komt geen eind, want Perceval laat na vragen te stellen. Informeren wil hij de volgende ochtend, maar dan is het te laat, want bij zijn ontwaken blijkt het kasteel veranderd te zijn in een desolaat oord. Het kasteel van de Visserkoning is een Autre Monde-locatie. Naderhand hoort Perceval meer daarover van een meisje dat zijn nicht blijkt te zijn. Haar treft hij aan in de pose van een pieta, wat weer een gevolg is van de destructieve aard van ridders. Zij weent en rouwt om haar geliefde, die met afgeslagen hoofd in haar schoot ligt. Een agressieve ridder heeft hem gedood. Het meisje deelt mee dat de Visserkoning in een gevecht zwaar gewond raakte, waardoor hij invalide is. Hij is op dezelfde manier verwond als een vroeger slachtoffer van geweld, Percevals vader. Zij vertelt ook dat Percevals moeder gestorven is en dat zijn zwijgen bij de | |
[pagina 301]
| |
Visserkoning onheil teweeg zal brengen. Had Perceval vragen gesteld over graal en lans, dan was de Visserkoning genezen en had hij zijn land kunnen besturen. Wat nu de mensen te wachten staat, is ellende. De woorden van Percevals nicht worden uitgewerkt tot een profetie van onheil voor de wereld bij monde van de Lelijke Jonkvrouw, wier afzichtelijke gestalte een teken is van Waste Land. Zij vervloekt Perceval vanwege zijn zwijgen op de graalburcht en onthult wat daarvan het gevolg zal zijn: 4678[regelnummer]
Dames en perdront lor maris,
Terres en seront escillies
Et puceles desconseillies,
Qui orfenines remandront,
Et maint chevalier en morront;Ga naar eindnoot11
Mysterieus genoeg heeft veel van wat deze vrouw voorzegt reeds plaats gevonden, als we denken aan wat Percevals moeder, Blancheflor en Percevals nicht is overkomen. Ondanks deze vervloeking kiest Perceval voor de graal. De verteller vervolgt eerst met de ‘aventures’ van Gauvain en wanneer hij er twee heeft verhaald, keert hij terug naar Perceval, wat een sprong in de tijd van vijf jaar met zich mee brengt. In die periode heeft Perceval maar liefst zestig ridders overwonnen. De verteller neemt echter niet de moeite deze ‘aventures’ te verhalen. Hij vat met een paar verzen samen (vs. 6225-35), ten teken dat deze vorm van ‘chevalerie’ geen aandacht meer verdient. Dat hangt weer samen met het feit dat Perceval geen stap dichter bij zijn doel is gekomen. Er is nu, bij de weg naar de graal, een religieuze regie in het spel. En die laat Perceval voorlopig mislukken, omdat hij verkeert in een staat van ‘oubli’ jegens God. In een spirituele zin verkeert dus Perceval in ‘het barre land’. Een wending ontstaat wanneer Perceval, net als in het begin van de roman, zich bevindt in een wildernis. Wederom ontmoet hij daar passanten, en die wijzen hem niet de weg naar de profane ridderwereld, maar naar een heilige heremiet in het woud. Door deze ontmoeting komt Perceval tot berouw en in de weg van het christelijke boetesacrament verwerft hij bij de heremiet uitzicht op een staat van genade.
Met de episode over boete en inkeer eindigt het verhaal van Perceval. Daarna gaat de verteller verder met Gauvain. Ook hij beleeft ‘aventures’ die te maken hebben met Waste Land. Maar voor Gauvain is er aan het eind geen wending ten goede. In de proloog van de roman maakt de auteur een tegenstelling tussen een negatief beoordeelde ‘vaine gloire’ - ijdele roem - en een ‘carité’ volgens het evangelische concept van de Godsliefde. Passen we deze tegenstelling toe op de inhoud van de roman, dan ontstaat de indruk dat hij wil getuigen van een nieuw ridderideaal waarin aardse roem moet wijken voor christelijke deemoed.Ga naar eindnoot12 En die tegenstelling houdt verband met de twee ridderwegen waarover de roman handelt. Percevals weg verloopt in fasen en eindigt bij het in de proloog gestelde ideaal van ‘carité’. Gauvain daarentegen, oorspronkelijk de ideale hoofse ridder, beleeft ‘aventures’ die geen enkele ontwikkeling met zich meebrengen. Wat hij verricht, zijn daden zonder ‘betekenis’.Ga naar eindnoot13 Wanneer Perceval kiest voor de graal, opteert Gauvain voor ‘vaine gloire’. Eén | |
[pagina 302]
| |
van de door de Lelijke Jonkvrouw geadverteerde ‘aventures’ betreft de hulp aan een belegerde jonkvrouw, een vorm van ‘chevalerie’ die de ridder grote roem zou opleveren. Gauvain wil meteen hiervoor op pad. Maar zijn streven wordt geblokkeerd door de komst van Guigambresil, die hem tot zijn schande publiekelijk beschuldigt van verraad. Gauvain zou op onridderlijke wijze Guigambresils heer, de vroegere koning van Escavalon, hebben gedood. Het is typerend voor Gauvains rol als ‘chevalier’ dat hij hier beschuldigd wordt van homicide. Weer duikt de gedachte op aan ‘militia est malitia’ waarmee de roman begon, met nu, naar het schijnt, de goede ridder in de beklaagdenbank. De beschuldiging die Gauvain treft, wijst zo op ‘la faute du chevalerie, inhérente au métier de tous ceux qui portent le glaive’.Ga naar eindnoot14 Gauvain gaat op weg om de beschuldiging weg te nemen, wat niet gelukt. Met ironie ten aanzien van de held geeft de dichter voorstellingen van een verstoorde verhouding tussen ‘amour’ en ‘chevalerie’, wat het beeld van de perfecte ridder ondermijnt. Ook krijgt Gauvain te doen met ridders die hem dodelijk haten, wat de indruk wekt dat hij terecht gekomen is in ‘the waste land of destructive knighthood in which combat leads to revenge and violence’.Ga naar eindnoot15 Onthullend voor de toekomst van deze ridder is de opdracht die hij onderweg ontvangt. In Escavalon, een hem vijandig gezinde omgeving, krijgt Gauvain een straf opgelegd die inhoudt, dat hij moeite zal moeten doen om de bloedende lans te vinden. En daarover is geprofeteerd: 6168[regelnummer]
Et s'est escrit qu'il ert une hore
Que toz li roiames de Logres,
Qui jadis fu la terre as ogres,
Sera destruis par cele lance.Ga naar eindnoot16
Gauvain mag dus het wapen gaan zoeken voor de Dolorous Stroke - ‘le dolerous cop’ -: de vernietiging van de Arturwereld.Ga naar eindnoot17 Tenslotte komt Gauvain terecht in een Autre Monde-kasteel. Dan is weer sprake van een voorstelling van Waste Land, waarmee de dichter deze thematiek afrondt. De veerman die in de buurt van het kasteel woont, vertelt aan Gauvain dat de bewoners voor wat betreft de vrouwen bestaan uit: 7574[regelnummer]
Et s'i a dames ancïaines
Qui n'ont ne maris ne seignors,
Ainz sont de terres et d'onors
Desiretees a grant tort
Puis que lor mari furent mort.
Et damoiseles orfeninesGa naar eindnoot18
Deze woorden herinneren aan de onheilsprofetie van de Lelijke Jonkvrouw. De ondergang die zou aanbreken als gevolg van Percevals zwijgen op de graalburcht, heeft dus, en dat is een van de mysteries van Chrétiens roman, al plaats gevonden in vroeger tijd. De mensen van het kasteel verwachten niettemin dat er een ridder zal komen om hen te verlossen: | |
[pagina 303]
| |
7599[regelnummer]
Cil rendroit as dames lor terres
Et feroit pais des morteus guerres,Ga naar eindnoot19
Schijnbaar is Gauvain die verwachte ridder. Hij wil graag de rol van verlosser spelen. Daarom neemt hij plaats op het Wonderbed en doorstaat de beproevingen ervan. Hiermee maakt hij een einde aan de betoveringen van het paleis, en de bewoners begroeten hem als hun heer en heiland. Door de parallellie met het kasteel van de Visserkoning lijkt het of Gauvain slaagt, waar Perceval faalde. Echter, er blijkt verder niets van verlossing. Bovendien wordt Gauvain er zelf een ‘gevangene’, want hij mag het kasteel - ook al krijgt hij een dag verlof - niet meer verlaten. En wie heeft hij verlost? Er is een oude, witharige koningin in het kasteel. Zij is Ygerne, de moeder van koning Artur, iemand die in de reële wereld al meer dan zestig jaar dood is. Gauvains ridderweg eindigt dus in een paleis van de doden.
Uit het bovenstaande moge blijken hoe een sfeer van geweld, verval en ondergang kenmerkend is voor Chrétiens creatie van de graalmythe. De dichter roept die op met beelden van Waste Land. En die beelden houden verband met een presentatie van ‘chevalerie’ als een orde die geenszins meer het ideaal vertegenwoordigt. Wanneer Gornemant de jonge Perceval tot ridder maakt, zegt hij dat zijn leerling toegetreden is tot: 1635[regelnummer]
Le plus haute ordre [...]
Que Diex ait faite et commandee:
C'est l'ordre de chevalerie,
Qui doit estre sanz vilonnie.Ga naar eindnoot20
Echter, de wereld om hem heen bestaat vooral uit ridders die handelen in strijd met dat ideaal, zodat de goeden ten onder dreigen te gaan. Meteen vanaf het begin van de roman is er een link tussen ‘chevalerie’ en ‘malheurs’.Ga naar eindnoot21 Ook het hof van Artur, eens het voorbeeld van hoofsheid en ridderschap, is niet meer onomstreden.Ga naar eindnoot22 Het representeert een ridderschap zonder diepere of hogere zin, getuige de rol van Gauvain, wiens daden symptomatisch zijn voor ‘the crisis of chivalry’.Ga naar eindnoot23 Het zou aan Perceval zijn om verlossing te brengen. Daartoe zou hij, wat betreft het domein van de graal, moeten voldoen aan een religieuze ethiek, die het oude model van profane ‘chevalerie’ en ‘amour’ overstijgt. Ridderlijke ‘aventures’ en dapperheid leiden met betrekking tot de graal tot niets. Het gaat nu om een ‘avontuur van de geest’, dat afhankelijk is van Gods genade. Anders gezegd: ‘die Unfähigkeit Percevals, mit den eigenen Mitteln des Rittertums seine Schuld zu sühnen und seinen Auftrag zu erfüllen, bedeutet das Versagen der höfisch-ritterlichen Wertwelt alter Observanz’.Ga naar eindnoot24 Veelbetekenend is ook dat verlossing van de graalburcht niet zou geschieden door een gevecht, maar door wat Perceval had moeten doen: vragen stellen. In de Conte du Graal zien we een romancier aan het werk die met zijn ‘op weg naar het einde’ op zoek is naar iets nieuws. Het is intrigerend om te zien hoe Chrétien | |
[pagina 304]
| |
in zijn laatste roman iets heel anders brengt dan wat hij niet eens zoveel jaren eerder schreef in zijn eerste, Erec et Enide. Wat in de debuutroman een ideaal was, de hoofse ideologie, is in Chrétiens laatste roman defect en ontoereikend. In de Conte du Graal verkeert de hoofse wereld in verval; hij illustreert wat de negatieve, de donkere zijde is van ridderschap. Het bijzondere van dit alles is dat Chrétien zijn portret van decadentie presenteert zonder iets dat riekt naar leerstelligheid. Wat hij toont, zijn fascinerende beelden van een in zijn uitvoering prachtig literair mysterie. Op deze roman raakt men nooit uitgekeken. Niettemin, wie de roman benadert met het oog op de voortgang van het genre, zou tot de gedachte kunnen komen dat Chrétiens laatste werk vooruitwijst naar het einde van de Arturroman. Dat einde zou in zekere zin ook werkelijkheid worden in de cyclus Lancelot en prose - Queste del Saint Graal - Mort le Roi Artu. In deze trilogie volgt op het eerste gedeelte een roman over de queeste naar de graal, die hier helemaal gechristianiseerd is tot de Heilige Graal. Deze keer is de queeste een voltooide, en daarna, in de Mort Artu, is de ondergang van de Arturwereld het onvermijdelijke vervolg. Wie dat einde niet wenste of wie nog een positieve rol zag weggelegd voor wereldse ‘chevalerie’, zou reden kunnen hebben voor kritiek op Chrétiens Conte du Graal. Zo iemand was, naar ik meen, de dichter van de Moriaen. | |
Roman van MoriaenOok de Dietse roman kent allerlei voorstellingen van chaos en geweld. Alvorens hierop en op de relatie van de roman met de Conte du Graal in te gaan, geef ik een inleidende typering van de inhoud en van de rol van de titelheld. Van de oorspronkelijke Moriaen, die vermoedelijk in de tweede helft van de dertiende eeuw in Vlaanderen geschreven werd, rest ons slechts een kort fragment. Een complete versie van het verhaal is overgeleverd in de Lancelotcompilatie uit circa 1320. Daarin gaat de tekst van de Moriaen vooraf aan de vertaling van de Queste del Saint Graal. Van deze versie mogen we aannemen dat in vergelijking met het origineel veranderingen zijn aangebracht. Een opmerkelijke wijziging betreft de vader van de held. In de compilatieversie is dat Agloval, terwijl we op grond van de proloog en enkele inconsistenties in het verhaal mogen aannemen dat in de oorspronkelijke roman Perceval de vader was. Deze mening werd naar voren gebracht door Te Winkel; en zijn argumenten verdienen nog altijd instemming.Ga naar eindnoot25 Reden voor verandering was dat de compilator een vaderschap van Perceval moeilijk kon overnemen, vanwege de vertaling van de Queste die volgt. Daarin is Perceval immers, in verband met de queeste naar de Heilige Graal, een ridder van maagdelijke staat. Via de compilatieversie en enig gereconstrueer kunnen we ons een beeld vormen van de inhoud van de oorspronkelijke Moriaen. De titelheld van deze roman is een opvallende verschijning. Hij is een ridder met een zwarte huidskleur - ‘sijn hoeft, lichame ende hande / Was al sward, sonder sine tande’ (vs. 423-24)Ga naar eindnoot26 -, de zoon van een Moorse prinses, en zijn verwekker was niemand minder dan Perceval. | |
[pagina 305]
| |
De roman begint met een hofdag van koning Artur, waar zich een ridder meldt die verslagen is door Perceval. Artur wenst Perceval terug aan zijn hof, waarop Walewein (in de compilatieversie samen met Lanceloet) begint aan een zoektocht.Ga naar eindnoot27 Onderweg ontmoet Walewein een jonge ridder - ‘hi (was) van kinscen dagen’ (vs. 775) -, die ook op zoek is naar Perceval. Het blijkt Moriaen te zijn. Ooit had Perceval trouw beloofd aan een Moorse geliefde. Maar al voor de geboorte van Moriaen had hij haar verlaten, niet wetend dat zij zwanger was. Wél had hij beloofd naar haar terug te keren, wat nooit gebeurd is. Het gevolg van Percevals vertrek was dat men Moriaens moeder haar land ontnomen heeft, terwijl op Moriaen de schande rust dat hij ‘vaderloes’ heet. Hij heeft zich ridder laten maken en is nu bezig aan een zoektocht naar zijn vader. Walewein en Moriaen gaan samen verder. Hun wegen scheiden zich bij een viersprong waar zich een kluis bevindt van een heremiet, die als gids fungeert. Hierna volgt een uitvoerig verhaald avontuur dat Walewein beleeft. Gewoonlijk bekortte de compilator de teksten die hij opnam in sterke mate, maar deze episode wekt de indruk niet of nauwelijks bekort te zijn. Het betreft een boeiend verhaal met een interessante rol voor Walewein. Aan de overzijde van een rivier redt hij een jonkvrouw uit de handen van een ridder, de zoon van de heer van het land, die haar ernstig mishandelt. Omdat hij de jonkvrouw niet wil loslaten, wordt hij door Walewein gedood. 's Avonds vindt Walewein logies op het kasteel van de heer van het land. Als blijkt dat Walewein zijn zoon heeft gedood, kiest de kasteelheer bij het probleem van eer en schande ervoor om formeel, in schijn, het gastrecht te eerbiedigen. In zijn kasteel biedt hij Walewein bescherming, maar de volgende morgen laat hij hem buiten zijn kasteel in een hinderlaag lopen. De overvallers brengen Walewein op naar een plaats in de buurt van de kluis, om hem daar de folterdood te laten sterven. Intussen heeft Moriaen een spoor gevonden van Perceval, dat hem voert naar een plek waar men de zee over kan steken naar Ierland. Echter, de veerlieden slaan op de vlucht, omdat zij denken dat Moriaen, vanwege zijn zwarte uiterlijk, de duivel is. Onverrichterzake gaat hij weer terug richting kluis. Daar aangekomen weet hij de terechtstelling van Walewein te voorkomen. Een dag later arriveert Waleweins broer Gariet bij de kluis met een onheilstijding. Artur is tijdens een jachtpartij ontvoerd door de Saksen en de koning van Ierland is het land binnengevallen. Gariet vertelt ook dat Perceval heremiet is geworden. Moriaen hervat nu eerst zijn ‘Vatersuche’. Hij steekt, samen met Gariet, de zee over en vindt de hermitage waar Perceval verblijft. Later gaat Moriaen, met Gariet en Walewein (en misschien ook Perceval), naar het geteisterde land van Artur. Zij arriveren bij een kasteel dat aanstonds belegering wacht. In de vroege ochtend doet men een uitval, wat resulteert in de overwinning. De oorlog eindigt met een zoen, waarbij Artur vrijkomt en de koning van Ierland zich aan hem moet onderwerpen. Tenslotte zorgt Moriaen ervoor dat zijn vader alsnog zijn belofte van trouw jegens zijn vroegere geliefde nakomt, en gewapenderhand krijgt hij gedaan dat de heren in zijn geboorteland zijn moeder als hun leenvrouwe erkennen. Het blijde slot van de roman is het huwelijk tussen de moeder van Moriaen en Perceval, zijn teruggevonden vader. | |
[pagina 306]
| |
Met de rol van Moriaen laat de dichter een ontwikkeling zien van ongeschoold naar ideaal ridderschap. Bij zijn eerste optreden is Moriaen naar uiterlijk en gedrag een onaangepaste ridder: ‘hij representeert tegenover de gevestigde ridderlijkheid de aanstormende jeugd’.Ga naar eindnoot28 Wat hem kenmerkt, is ‘onmate’. Op een agressieve en roekeloze wijze streeft hij zijn doel na. Degene die hem ‘mate’ bijbrengt, is Walewein. Arturs neef is de hoofse en wijze leermeester die Moriaen onderricht over de taak van de goede ridder. Hieruit blijkt dat de roman een didactische component bevat. Hij leert aspiranten de weg naar een ridderschap dat tot heil is van de samenleving. Waleweins les houdt immers in: wees vriendelijk tegen hen die hoofs zijn, bescherm vrouwen die in nood verkeren en bestrijdt de kwaden (vs. 912-33). Ridders moeten dus functioneren als instrumenten van het recht.Ga naar eindnoot29 Op dit punt is verder een belangrijke rol weggelegd voor Walewein. Zo wijdt de verteller meer dan duizend verzen aan Waleweins avontuur in het ‘lant van groter onreden’. Dat begint met zijn tussenkomst ten behoeve van de jonkvrouw die mishandeld werd door ‘die felle here’, de kwaadaardige zoon van de heer van het land. Walewein brengt dus de les in praktijk die hij aan Moriaen heeft gegeven. Hierna komt Moriaen weer in beeld, die het leven van zijn leermeester redt. Als ridder levert hij een unieke prestatie door in zijn eentje een overmacht van tegenstanders te verslaan. In het gevecht gaat hij heroïsch te werk, als een held uit het chanson de geste. Bij zijn bede om hulp noemt Walewein zich ‘geselle’ (vs. 2491) van Moriaen, wat een indicatie is van de hoge positie die Moriaen inmiddels heeft bereikt. Hij is van ‘die swarte’ geworden tot ‘die gode riddere Moriaen’ (vs. 2539), wapenbroeder van de nummer één onder de ridders van het hof. Daarbij is het niet een geliefde die de held tot iets groots inspireert, zoals het geval is in menige andere roman in het genre, maar de ridder-vriendschap: de aanblik van Waleweins ellende geeft Moriaen bijzondere kracht (vs. 2527-35).Ga naar eindnoot30 Liefde voor een vrouw speelt in deze roman geen rol. We zijn nu terechtgekomen in een mannenwereld van ‘chevalerie’. Later redt Moriaen in de strijd tegen het leger van de koning van Ierland, samen met andere bekende helden, op voortvarende wijze Arturs rijk van de ondergang. Wat hier opvalt, is de leidende rol van Moriaen.Ga naar eindnoot31 Als de ridders aankomen bij het kasteel in Arturs land, is het Moriaen die tot heil van Artur voorstelt een kans te wagen en het kasteel te verdedigen (vs. 4302-09). Luisterde Moriaen vroeger naar de ‘raet’ van Walewein, nu geldt voor de mannen van het kasteel: ‘Moriaens raet dochte hen dbeste’ (vs. 4336). Als daarna de strijd begint met de uitval tegen de belegeraars, is Moriaen de aanvoerder: ‘hi dede doe die vorebatalge’ (vs. 4427). Moriaen heeft nu zijn ridderschap getoond, wat hem de lof van het hof oplevert. De nieuwe held is uitgegroeid tot de beste ridder in het land van Artur. En tot zijn eer gaat Walewein cum suis met hem mee naar Moriane, waarna Moriaens queeste eindigt met het herwinnen van het verloren bezit in het land van zijn moeder. Wie zo het verhaal van Moriaen bekijkt vanuit een educatief standpunt, zou kunnen zeggen dat de roman handelt over de carrière van een ‘iuvenis’, die via scholing in theorie en praktijk van ‘chevalerie’ geschikt zal zijn voor de positie van landsheer. | |
[pagina 307]
| |
In het nieuwe boek van Bart Besamusca is een hoofdstuk gewijd aan de Moriaen.Ga naar eindnoot32 Daaruit blijkt dat de dichter zijn verhaalstof grotendeels heeft ontleend aan de literatuur. Episoden en motieven nam hij over uit verschillende Arturromans. Hij voorzag deze van variaties en herschikte ze in een nieuwe ‘conjointure’. Hier leidt Besamusca's toepassing van de intertekstuele benaderingswijze op een geslaagde wijze tot inzicht. Zij geeft aan waar het thematisch om gaat in deze roman. Het specifieke karakter van de Moriaen komt, naar ik meen, tot uiting in een samenhang tussen ‘conjointure’ en thematiek, waarop de term Arturisering van toepassing is. Zo is de rol van de leermeester van de held, in vergelijking met die van Gornemant in de Conte du Graal, uitgebreid en in handen gelegd van Arturs neef Walewein. En verder is het hof van Artur bepalend voor de structuur van de roman. Dat hof is, met de zoekactie van Walewein, vertrekpunt en naderhand is het land van Artur het doel voor Walewein en Moriaen. Beiden hebben een taak ten aanzien van dat land, wat verband houdt met een thematiek van Arturiaanse ‘chevalerie’. Hier laat het verhaal iets zien van een aan Chrétiens roman tegenovergestelde richting, waar het de graal is die Perceval wegvoert van het hof. | |
Waste Land (2)Moriaen komt evenals Perceval terecht in een ‘woest lant’. Er is sprake van een thematiek van Waste Land, en ook hier is die bepalend voor de sfeer van het werk. Om dat toe te lichten, bespreek ik in het volgende een reeks passages waarin het gaat om armoede, woestheid, agressie en dreigende ondergang. In de opening van de roman wordt de betreffende thematiek ingezet met het verhaal van de door Perceval verwonde ridder: 136[regelnummer]
Dies es leden seven jaer,
Dat ic onderginc van gode;
Doe dwanc mi so deermode,
Dat ic ne wiste wat verteren.
De ridder heeft alles wat hij bezat, het erfdeel dat zijn vader had nagelaten, opgemaakt. Al te lang hield hij zich bezig met ‘tornoye ende tafelronde’ (vs. 150), waar hij de hoofse deugd van de ‘largesse’ royaal beoefende: wie maar iets nodig had, hielp hij. Gezegd in termen van ridderethiek en vorstenspiegels: hij betrachtte ‘miltheit’ zonder ‘mate’.Ga naar eindnoot33 Het gevolg was dat hij zelf tot armoede verviel, en om te kunnen leven ging hij over op de misdaad en werd roofridder. Aan deze deviatie komt een einde door de goede ridder, Perceval, die de rover overwint en naar het hof van Artur stuurt, waar hij genade vraagt voor zijn ‘mesdaden’ (vs. 198). Wanneer Moriaen op het toneel verschijnt, vertelt hij Walewein zijn voorgeschiedenis, wat een verhaal is van onteigening en armoede. Toen Perceval zijn geliefde had verlaten, werden moeder en zoon slachtoffer: 707[regelnummer]
Ic ende min moder sijn onteerft,
Om dat wi sijns hebben gedeerft,
Van groten gode ende van lene,
| |
[pagina 308]
| |
Dat hebwi verloren al gemene,
Dat haer verstarf van haren vader;
Het es ons ontwijst algader
Bider wet vanden lande.
Wederom is sprake van een verlies van het vaderlijk erfdeel. Hier is het zo dat als de vrouw zonder man, zonder beschermer is, haar land verloren gaat. Als Moriaen en Walewein arriveren bij het kruispunt waar de kluizenaar woont, geeft een kruis aan dat Bertangen, het land van Artur, daar grenst aan een land waar het kwaad heerst. De letters op het kruis zijn een waarschuwing voor een ieder ‘die hadde ridders name’ (vs. 948). Wie verder gaat, komt terecht in een gebied waar vooral de machthebbers onrecht begaan: 1041[regelnummer]
Hets een lant van groter onreden
Ende daer men pleget quader seden:
Diere best mach doeter wors.
Ook het grensgebied is een oord van agressie en verderf. Het kruis herinnert daaraan, want het werd opgericht voor een ridder die samen met zijn vrouw de bedeplaats van een heilige had bezocht. Zij waren toen overvallen door een bende ‘van quaden scakers’ (vs. 996). Die hadden de ridder beroofd en gedood, waarna zijn vrouw van verdriet gestorven was. Deze daad is een voorbode van wat Walewein zal overkomen tijdens zijn avontuur in het Lant van Onrede. Nauwelijks is hij het binnen gegaan, of we krijgen een deerniswekkend portret voorgeschoteld van een jonkvrouw die zwaar mishandeld wordt door een ridder: 1248[regelnummer]
Hine leeft niet die gelovede
Wie hare die joncfrouwe mesliet
Om haren rouwe, om haer verdriet,
Ende hoe qualike sijt verdroech
Datse die felle riddere sloech.
Si weende ende wranc haer hande.
Het meisje verkeert bovendien in ellende vanwege armoede: 1432[regelnummer]
Ic hebbe al anderen toren:
Die haveloesheit doet mi wee:
Nog veel meer bedroeft het haar dat haar vader, een kasteelheer van edele afkomst, een ellendig leven leidt omdat hij zijn bezittingen heeft verloren: 1434[regelnummer]
Mijn vader was riddere ende goetman
Ende wel geboren vanden lande.
Ic moet secgen, al eest scande,
Live here riddere, al onverholen,
Mijn vader heeft .vij. jaer gequolen
Ende es onder gegaen van gode,
Ende leget in sware ermode;
| |
[pagina 309]
| |
Haar vader is, net als Percevals vader en de Visserkoning in de Conte du Graal, invalide: 1443[regelnummer]
Hine mach riden no gaen,
Noch over sine vote gestaen:
Hi doget swaren arbeit.
En zijn burcht is een ‘Waste Castle’: 1452[regelnummer]
[...] onser vesten,
Di sere tevalle es en tebroken,
De enige steun en toeverlaat van de edelman was zijn dochter, en zij is nu weggevoerd door de ridder, die het meisje als vriendin wilde. Toen zij niet wou, was de ridder overgegaan op geweld.Ga naar eindnoot34 Het tragische lot van de kasteelheer lijkt op dat van Percevals vader, waarover de weduwe vertelt aan het begin van de Conte du Graal. Opnieuw blijkt dat de goeden tot armoede vervallen zijn en dat ridders van het kwaad de macht hebben. Walewein treedt hier op als de goede ridder in de wijze waarop hij voor de jonkvrouw tussenbeide komt. Zijn tegenstander is het tegendeel van de goede ridder, want ‘ondadech ende fel’ (vs. 1400). Hij representeert, zoals Walewein in een sententie zegt, de adel die van zijn macht misbruik maakt: ‘si bringen menegen inder noet’ (vs. 1404). Walewein maakt een einde aan de ‘ondaet’ van deze ridder door hem te verslaan. Ook verslaat hij een groep handlangers van de ridder, maar daarmee is de macht van het kwaad in het Lant van Onrede nog lang niet uitgeschakeld. Integendeel, de beloning van Waleweins daad is dat de mannen van het land hem op een onridderlijke wijze aanvallen vanuit een hinderlaag. Zij behandelen hem op de meest schandelijke wijze. Zij voeren hem geboeid op een ‘cranc rosside’ (vs. 2285) naar de grens van hun land en dat van Artur, om hem daar terecht te stellen. Dat doen zij ‘dor alle der gerre scande / Die tArturs hove behorden’ (vs. 2304-05). Het land van Artur grenst dus aan ‘den quaden fellen lande, / Daer menech haelde grote scande’ (vs. 2333-34). Dat Lant van Onrede is een Waste Land in de zin van: een oord van agressie en van ondergang voor de ridders van het hof. Het gebied dat Moriaen aan het begin van zijn ‘aventure’ doortrekt, is eveneens een ‘woest lant’ (vs. 2755). Rovers hebben er huis gehouden, zodat er niemand meer woont; en niets wil er groeien: 2384[regelnummer]
Maer hine sager moderbaren
Nieweren wonen daer omtrent:
Die scakers haddene daer al gescent
Ende verslegen ende verdreven,
Datter nieman ne was bleven.
Het was al heide ende sant:
Hine vant daer anders geen lant;
Daer ne wies gers no coren.
Deze beschrijving van het landschap is symbolisch voor wat de thematiek is van de roman. | |
[pagina 310]
| |
Vervolgens blijkt ook het land van koning Artur zelf een oord van destructie te zijn. Artur is overmeesterd en gevangen gezet, en de koning van Ierland is bezig het land te veroveren. Wederom is er, net als in Moriane de moeder van Moriaen, een vrouw die in nood verkeert, namelijk de koningin. De Ierse koning belegert het kasteel waar zij vertoeft. Als de bewoners zich niet overgeven, zal hij hen, en de koningin voorop, ‘groten lachter’ (vs. 4177) aandoen; ‘hine souder nieman speren’ (vs. 4175). De bewoners van een ander kasteel, dat waar Moriaen cum suis heen gaat, wil hij laten ‘siden oft braden’ (vs. 4200). Intussen heeft de indringer het land verwoest. Net als in de profetie van de Lelijke Jonkvrouw in de Conte du Graal is er sprake van weduwen en wezen, hier als gevolg van de oorlog: 4203[regelnummer]
(Die coninc) die dlant hadde gesaect
An hem, ende godeloes gemaect
Ende menege weduwe ende wese.
Dlant was in groter vrese
Bider scaden, die si nu namen.
Wanneer Moriaen en zijn vrienden arriveren, zien ze hoe de mensen vluchten voor het geweld: 4208[regelnummer]
Doe sagen die heren, die daer quamen,
Dat volc vlien ende vluchten
Haer goet, alse die vruchten:
Het ginc met hen al uten spele.
Si gemoetten volx vele,
Beide man, wijf ende kinder,
Die dat lant ruemden ginder.
Si dreven die beeste, si drogen tgoet,
Sulke gereden, sulc te voet:
Hen dochte sine mochten niet bet.
Voor de verdrukten lijkt het alsof de Oordeelsdag is aangebroken: ‘dordeel es over ons gegaen’ (vs. 4231). De verteller geeft hier een realistisch en evocerend beeld van de ellende van de oorlog. Het is tevens de culminatie van de Waste Land-thematiek in de roman. Nu is het land van Artur vervallen tot een ‘Waste Kingdom’. Maar de redding is nabij, want de komst van Moriaen, Walewein en de anderen leidt tot de bevrijding van het land. Daarna is er ook de restauratie in Moriane, waar de moeder van de held weer ‘vrowe was bekint / In al tlant’ (vs. 4624-25).
De besproken passages laten zien dat in de voortgang van de handeling in de Moriaen de wereld in steeds sterkere mate bedreigd wordt door de machten van het kwaad, door hen die de wapens op een negatieve wijze hanteren. Met name het hof van Artur heeft ermee te maken. Het land van Artur blijkt te grenzen aan een gebied met een hem vijandig gezinde ‘chevalerie’ en daarna valt een verwoestend leger binnen, waardoor de ondergang nabij is. In de Moriaen ziet de wereld eruit als een Waste Land, zodat er reden is voor een vergelijking met Chrétiens Conte du Graal. Het valt dan op dat de uitwerking van de | |
[pagina 311]
| |
Waste Land-thematiek in de Moriaen een andere is dan in de graalroman. Waar Chrétiens voorstellingen gehuld zijn in een sfeer van mysterie, geeft de dichter van de Moriaen realistische beelden. Met dit realisme is er op andere punten aansluiting bij de Lancelot en prose. Zoals Bart Besamusca naar voren heeft gebracht, vertoont de romanwereld van de Moriaen verwantschap met die van de Proza-Lancelot.Ga naar eindnoot35 Die blijkt ook, aldus Besamusca, uit de belangstelling van de dichter voor feodale thematiek.Ga naar eindnoot36 En daarin laat de auteur een ander geluid horen dan Chrétien. In de Dietse roman is er geen verband tussen Waste Land en het geheimenis van de graal. En in de Moriaen is, anders dan in de Conte du Graal, voor wereldse ‘chevalerie’ een positieve taak weggelegd. Chrétiens roman laat de beperkingen en het deficit zien van een Arturiaans ridderschap zoals gepraktiseerd door Gauvain. In de Moriaen daarentegen is Walewein geen object van ironie en evenmin een ridder die iets achterhaalds vertegenwoordigt. Hij speelt een belangrijke rol in de strijd tot redding van het land van Artur. Zijn leerling is de nieuwe held Moriaen. Hem onderwijst Walewein over de taak van de goede ridder, wat Moriaen vervolgens op meer dan gewone wijze in praktijk brengt. En voor Moriaen is niet als bij Perceval de alternatieve weg van een religieus ridderschap het doel. Zijn prestaties betreffen juist een vorm van aardse ‘chevalerie’, en die is tot heil van de ‘ordo’ van Artur. De kerngedachte van de roman gaat namelijk over ‘chevalerie’ in relatie met koning en land. Deze gedachte komt al ter sprake in het begin. Artur is daar droevig vanwege het vertrek van Walewein. Hij spreekt dan uit dat zijn ridders de onontbeerlijke steunpilaren zijn van het land: 370[regelnummer]
Het mochte mi lichte te quade vergaen.
Ic hadde lant ende crone verloren
Over menegen dach te voren,
En hadden mine ridders gewesen:
Bi hen benic al genesen.
Arturs voorgevoel komt later uit. Er is oorlog in zijn rijk en de koning van Ierland dreigt het te veroveren. Dat zou, aldus Gariet, niet gebeurd zijn indien ridders als Walewein en Perceval in het land waren geweest (vs. 3000-05). Ook iemand in het bijna verloren land van Artur vertelt dat het volk ‘sonder were’ en ‘sonder geleide’ is, omdat ridders als Walewein er niet waren: 4247[regelnummer]
Wi sijn alle sonder toverlaet
Ende leitsman ende raet.
Vervolgens zijn het Walewein, Moriaen en anderen die zorgen voor bevrijding en voor de vrede in het land. Zij redden de troon van Artur. Daarmee leert het verhaal dat de ridder zijn heer, de koning, in alles trouw moet zijn: ‘die sinen here gebrect, / Hets recht datmens hem lachter sprect’ (vs. 4311-12). Op die manier handelt de goede ridder tot heil van land en kroon.Ga naar eindnoot37 Het thema van Waste Land kan staan voor ‘crisis of kingship and of political order’, met idealiter als tegenpool de Ronde Tafel, die garant zou moeten staan voor de ‘pax arthuriana’.Ga naar eindnoot38 Volgens die gedachte ging de dichter van de Moriaen te werk. | |
[pagina 312]
| |
Immers, in zijn roman gaat de thematiek van Waste Land gepaard met de visie dat ‘chevalerie’ de hoeksteen is van de samenleving. Na de vertolkers van het bernardijnse ‘non militia sed malitia’ waren er ook weer theoretici die aan de ridderschap een speciale missie toekenden met het oog op de ‘res publica’.Ga naar eindnoot39 De Moriaen sluit aan bij die opvatting. Het woord dat telkens valt, is ‘ridder’, en gepaard daarmee biedt de roman een catechese over ridderschap. Onderdelen van een Ordene de chevalerie zijn uitgewerkt tot een roman over taak en plichten van ridders. Waar het om gaat, is de professie van een ridder die opgenomen is in een corporatie van mede-ridders. De idealen zijn dapperheid, trouw, en dienst aan de vorst door hem bij te staan met raad en daad. Van zulk een ‘chevalerie’ wordt Moriaen de ideale representant, een held die handelt naar de leer van de eerste ridder van de Ronde Tafel, Walewein. | |
IntertekstualiteitDe Moriaen bevat een andere visie op de ridderschap dan Chrétiens Conte du Graal. En dat in een roman die in relatie staat met de Conte du Graal. De Moriaen bevat namelijk verwijzingen naar het gebeuren in de graalroman, en bovendien sluit het verhaal van Moriaen chronologisch min of meer aan op dat van Perceval in de Conte du Graal. Die aansluiting wordt nog versterkt doordat Moriaen de zoon is van Perceval. Er is dus een hechte band tussen de Dietse roman en de Franse, wat aanleiding zou moeten zijn voor een intertekstuele interpretatie. Zulk een interpretatie is thans naar voren gebracht in het boek van Bart Besamusca dat handelt over intertekstualiteit in drie Middelnederlandse Arturromans.Ga naar eindnoot40 Zijn bespreking van de relatie tussen de twee romans die hier aan de orde zijn, leidt tot de mening dat de Moriaen bedoeld is als een variatie op het werk van Chrétien. Hij gaat nog iets verder, als hij de Moriaen een alternatief noemt voor de Conte du Graal: ‘Zo is niet Percheval de hoofdfiguur, maar diens zoon Moriaen en vormen de Graal en de bloedende lans niet het einddoel van de queeste; het gaat om het herwinnen van de rechtmatige feodale positie van Moriaens moeder. Dit laatste gegeven brengt een thematische verschuiving met zich mee.’Ga naar eindnoot41 Maar, is er hier niet meer aan de hand? Ik bedoel een vorm van literaire kritiek ten aanzien van Perceval en zijn queeste naar de graal, die immers volgens de Moriaen - zoals we verderop zullen zien - tot mislukken is gedoemd? Een wat verdergaande intertekstuele interpretatie is enige jaren geleden voorgesteld in een artikel van Wilma Kossen.Ga naar eindnoot42 Besamusca vermeldt die interpretatie niet, naar ik vermoed omdat hij er geen enkel geloof aan hecht. Toch meen ik dat Kossens artikel een analyse biedt die de moeite waard is om weer naar voren te brengen. In het volgende ga ik dan ook te werk volgens het gebaande spoor van dat artikel.
Meteen in de opening van de Moriaen is er een link met de Conte du Graal. Als de roofridder vertelt hoe zijn overwinnaar die hem naar het hof gestuurd heeft eruit zag, begrijpt Artur dat het om Perceval gaat (vs. 201-23). Vervolgens haalt de koning tegenover de snoevende Keye de herinnering op aan een vroegere con- | |
[pagina 313]
| |
frontatie met Perceval: Keye wilde ooit Perceval tegen zijn zin naar het hof voeren, wat hij moest bekopen met een schandelijke tuimeling van zijn paard (vs. 248-77). Arturs woorden slaan hier op een gebeurtenis die verhaald is in een episode van Chrétiens Conte du Graal, die van de Bloeddruppels in de Sneeuw.Ga naar eindnoot43 Arturs verhaal betreft niet alleen een verwijzing naar de Perceval-handeling van de Conte du Graal, maar creëert ook een aansluiting in de tijd. In de episode van Chrétien was Artur bezig met een queeste naar Perceval, de held die hij terug wenste aan zijn hof, en die toen ook daar terugkeerde. Nu, in de Moriaen, zou Artur opnieuw graag willen dat Perceval terug is aan zijn hof. In dat verband zegt hij het volgende: 226[regelnummer]
[...] ‘Al benic here van gode,
Ic mach secgen vrindeloes.
Sint ic Perchevallen verloes,
Dat magic secgen harde wel,
Ende mi dongeval gevel,
Dat hi wille hadde ende gere
Te sokene tgrael ende spere,
Dat hi vinden nine can,
Heeft hi mi menegen ondegen man
Te minen hove gesint gevaen
Dor ondaet, dise hadden gedaen,
Ende die hi met sire cracht dwanc;
Perceval heeft dus vroeger Artur weer verlaten vanwege een zoektocht naar de graal en de speer, dat is de bloedende lans. Sedertdien heeft hij menige tegenstander overwonnen en naar het hof gezonden. Wat Artur zegt, slaat op de periode die in Chrétiens roman volgt op Percevals terugkeer naar het hof. Daar verscheen toen de Lelijke Jonkvrouw, die Perceval vervloekte vanwege zijn zwijgen op het kasteel van de Visserkoning. Perceval begon hierop aan een queeste tot herstel, en zou alle moeite doen om achter het geheim van de graal en de lans te komen. Vijf jaar lang was hij bezig en in die tijd heeft hij zestig ridders verslagen en naar het hof gestuurd. Als de Moriaen begint, is Perceval dus bezig aan de laatste fase van zijn weg, dat wil zeggen volgens de versie van Chrétien, die immers het verhaal van Perceval onvoltooid heeft gelaten. Terzijde merk ik op dat de dichter van de Moriaen hier, bij monde van de roofridder en van Artur, een positieve wending geeft aan Percevals ‘chevalerie’. Waar Chrétien aan het eind een religieuze optiek hanteert door de aandacht te vestigen op Percevals ‘oubli’ tegenover God, stelt het begin van de Moriaen Perceval voor als een superieure vechter en als een ridder die de kwaden bestrijdt. Direct al bespeuren we iets van weerstand tegen de weg naar de graal, die Perceval volgens Artur toch niet kan vinden (vs. 233), en van een positieve kijk op wereldse ‘chevalerie’. In Chrétiens roman is de laatste episode over Perceval, volgend op de periode van vijf jaar, die van zijn ontmoeting op Goede Vrijdag met de heremiet. Verderop in de Moriaen komen verzen voor die verwijzen naar die episode, althans op het eerste gezicht lijkt dat het geval te zijn. Na Waleweins bijna-terechtstelling en zijn redding door Moriaen brengt Gariet bericht over de inval van de Ierse koning, en dan vertelt hij ook: | |
[pagina 314]
| |
3057[regelnummer]
Ons es te hove comen niemare
Dat Perchevale hermite ware
Ende doget carine om sine sonden.
Hi heeft die waerheit ondervonden,
Al sochti tot opten domesdach
Tspere, dat hi te soekene plach,
Ende tgrael, dat hijs nine vonde:
Dat comt algader bi der sonde
Die hi an sire moder dede
Terselver wilen ende ter stede
Daer hise int foreest liet
Doe hi achterst van hare sciet,
Ende nine woude bliven metter vrowen:
Doen bleef si doet van rouwen.
Die sonden hebbent hem benomen,
3080[regelnummer]
Om desen rouwe es Perchevael
In die hermitage gevaren,
Perceval is dus heremiet geworden om boete te doen, want hij heeft vernomen dat zijn queeste naar de graal en de lans nooit zal lukken vanwege de zonde die hij jegens zijn moeder heeft begaan, die indertijd toen hij haar verliet gestorven is. Uit andere verzen blijkt dat Perceval zich heeft teruggetrokken in de hermitage van zijn oom en dat hij er wenend heenging (vs. 3087; 3492-94). In de Goede Vrijdag-episode van de Conte du Graal gebeuren dingen die lijken op wat Gariet hier zegt over Perceval. In Chrétiens roman ging Perceval namelijk wenend naar een heremiet, die zijn oom bleek te zijn, en deed boete. Die heremiet vertelde dat Percevals zwijgen op de graalburcht een gevolg was van een zonde jegens zijn moeder, precies de zonde waarover Gariet het heeft.Ga naar eindnoot44 Er zijn echter ook verschillen tussen wat Gariet zegt en de Conte du Graal. Bij Chrétien hoort Perceval van de heremiet over zijn zonde. Daarna blijft hij bij hem tot Pasen. De Moriaen daarentegen wekt de indruk dat Perceval eerst over zijn zonde heeft gehoord waardoor hij de graal niet kan vinden, en vervolgens naar de hermitage van zijn oom is gegaan om er zelf heremiet te worden.Ga naar eindnoot45 Heeft deze verandering tot doel te suggereren dat Perceval voor een tweede keer naar de hermitage van zijn oom is gegaan, en nu om daar te blijven? Of dacht de dichter van de Moriaen toch aan Percevals eerste gang naar de heremiet? Evenwel, in de tekst van Chrétien neemt de periode tussen het begin van Percevals queeste naar de graal en de ontmoeting met de heremiet vijf jaar in beslag, wat veel te kort is voor een directe aansluiting van de Moriaen met een held die de bijna volwassen zoon is van Perceval. Er is dus strikt genomen een uitbreiding in de tijd nodig, wil het verhaal van Moriaen kunnen aansluiten bij dat van Perceval uit de roman van Chrétien. Hoe het ook zij, waar het om gaat, is een verandering in vergelijking met de Conte du Graal, die getuigt van een manipulerende opzet van de Dietse auteur ten opzichte van Chrétien en zijn graalroman. In de Conte du Graal zegt de heremiet dat de oorzaak van Percevals zwijgen op de graalburcht een zonde jegens zijn moeder is geweest. Vervolgens is er door het sacrament van boete voor Perceval gelegenheid | |
[pagina 315]
| |
een staat van genade te verwerven. De suggestie is dus dat Perceval zijn zoektocht zal voortzetten en zijn doel zal bereiken. Dat dit toch niet gebeurt, is enkel een gevolg van de omstandigheid dat Chrétien het verhaal van Perceval niet heeft voortgezet en voltooid. In de Moriaen echter komt Perceval tot het inzicht dat hij graal en lans nooit zal vinden, ‘al sochti tot opten domesdach’ (vs. 3061). Oorzaak van die mislukking is de zonde jegens zijn moeder. In het begin van Chrétiens roman begaat hij deze zonde, aan het slot ervan wordt hem die, zo is de suggestie, vergeven; maar in de Moriaen kleeft die nog steeds aan hem. Het gevolg is dat Perceval nu zijn queeste opgeeft en zich terugtrekt als heremiet. De dichter van de Moriaen voert Perceval ten tonele als zoeker van de graal, wat de creatie is van Chrétien de Troyes, om vervolgens die queeste als mislukt stop te zetten. Hij heeft het blijkbaar niet zo begrepen op Percevals weg naar de graal.Ga naar eindnoot46 Daarmee is de weg open voor een nieuwe held die superieur zal zijn aan die van Chrétien. Hier is het de zoon die de vader kan overtreffen. Om de Perceval van Chrétien naar beneden te halen, zadelt de dichter van de Moriaen hem in zijn roman opnieuw op met de zonde jegens zijn moeder, waardoor zijn queeste naar de graal geen zin meer heeft. Bovendien laat hij Perceval een tweede ‘faux pas’ begaan, namelijk een ‘zonde’ tegenover zijn geliefde. Hij heeft haar, Moriaens moeder, verlaten en zijn belofte van trouw en terugkeer is hij niet nagekomen. Wat daarbij opvalt, is dat voor de beide fouten van Perceval identieke bewoordingen worden gebruikt.Ga naar eindnoot47 De herhaling suggereert cumulatie, waardoor Perceval een personage is dat gekenmerkt wordt door ‘sonden’. Daar komt bij dat de nieuwe held een probleem dat de vroegere heeft veroorzaakt, tot een oplossing brengt. Moriaen is niet, zoals zijn vader, getekend door een zonde, en evenmin begaat hij er een. Waar ooit Percevals start de dood van zijn moeder tot gevolg had, is die van Moriaen tot heil van zijn moeder. Moriaen gaat op queeste om het onrecht in het land van zijn moeder, waarvan de afwezige vader de oorzaak is, te herstellen. De zoon slaagt wel in zijn zoektocht, en zorgt dat vader Perceval zijn fout herstelt door te trouwen met zijn moeder. En passant redt Moriaen het leven van Walewein, de nummer één van de Ronde Tafel. En daarna groeit hij uit tot de leider in de strijd voor de redding van Arturs land. De dichter van de Moriaen verdrijft Chrétiens Perceval als held van de graal naar de achtergrond door hem te belasten met zonde en mislukking, waarna de zoon, de nieuwe held Moriaen, op de voorgrond treedt als de grote reparateur in een wereld van Waste Land.
We kunnen nu dus ook voor de Moriaen constateren dat hij stelling neemt tegen de graalroman van Chrétien. Wat was nu de inhoud van die reactie? Waar ging het de auteur van de Moriaen om? Het eenvoudigste antwoord is natuurlijk dat hij gelegenheid zag voor een concurrentieel spel van emulatie. Maar vermoedelijk had hij ook iets tegen de inhoud van de Conte du Graal. Kenmerkend voor Chrétiens laatste roman is een nieuwe richting voor de held Perceval, die hem wegvoert van het ridderschap van het hof van Artur naar iets anders, ‘tout el’. Symbool van dat andere is de graal. Gepaard daarmee is er de suggestie van het naderende einde van de wereld van ‘chevalerie’, met als voorbode de thematiek van Waste Land. | |
[pagina 316]
| |
Gezien de andere uitwerking van die thematiek in de Moriaen, met daarbij een hoofdrol voor de titelheld als restaurateur, neem ik aan dat zijn auteur Chrétiens weg naar het einde wilde corrigeren. Vandaar dat hij de weg erheen, Percevals queeste naar de graal, liet stopzetten, om ruim baan te geven aan zijn eigen held, wiens ‘chevalerie’ tot heil is van deze wereld en zorgt voor haar voortbestaan. Het is, bij verder onderzoek, zeker de moeite waard na te gaan welke politieke strekking de dichter van de Moriaen voor ogen stond, en wat daarmee zijn bedoeling was met het oog op zijn publiek. Voorlopig kunnen we vaststellen dat zijn roman iets heeft van een ‘spiegel van ridderschap’. Zijn verhaal gaat over de taak en de deugden van ‘chevalerie’. En daartoe ging hij Chrétiens literaire mythe te lijf met een programma van ridderethiek. Met deze correctie op Chrétiens ‘Perceval’ is de Moriaen in zekere zin ook een continuatie en voltooiing van Chrétiens verhaal. De Conte du Graal begint met het vertrek van Perceval bij zijn moeder, wat leidt tot zonde en Waste Land. Het einde van de Moriaen is de terugkeer van de held naar zijn moeder, samen met Perceval zijn vader, nu met herstel van Waste Land. De handeling die de Dietse auteur niet wenste, Percevals queeste naar de graal, nam hij op in zijn roman, om daar vervolgens een eind aan te maken. Chrétiens Conte du Graal kan men, zonder veel overdrijving, beschouwen als het literaire hoogtepunt van de middeleeuwse romankunst, een werk dat bovendien een cruciale plaats innam in de voortgang van het genre. Curieus genoeg werd Chrétien met de introductie van de graalthematiek in anticiperende zin de doodgraver van een genre dat hij zelf met zijn eerste roman in het leven had geroepen. Andere auteurs zagen dit blijkbaar met lede ogen aan en reageerden met werken waarin zij als het ware de dood van de graalroman verkondigden.Ga naar eindnoot48 Er heeft dus internationaal een literair debat plaats gevonden, en een van de deelnemers daaraan was de dichter van de Moriaen. Ook hij schreef een antwoord op het ‘tout el’ van Chrétiens meesterwerk. Dat deed hij op een originele manier, door Perceval een nakomeling te bezorgen die Chrétiens held weghaalt bij de graal en die bovendien een Mort Artu, dat is ‘le crépuscule de la chevalerie’, voorkomt.Ga naar eindnoot49 En hierdoor kon de roman over Moriaen, ‘dat scone bediet’ (vs. 26), ook functioneren als een aansprekend leerboek voor hen die weer heil zagen in de idealen van ridderschap.
Adres van de auteur: Opleiding Nederlands, v.u. De Boelelaan 1105, nl - 1081 hv Amsterdam |
|