| |
| |
| |
Signalementen
Woordenboek Nederlands / André Abeling. - 5e verb. dr. - Utrecht: Het Spectrum, 1994. - 1047 p.; 22 cm. - (Spectrum woordenboeken)
ISBN 90-274-2917-0 Prijs: ƒ 49,90
De markt voor woordenboeken heeft er decennia lang hetzelfde uitgezien: uitgeverij Het Spectrum bediende de onderkant van de markt met goedkope Prisma'tjes, Wolters pakte de middenmoot met de Koenen en Van Dale de top met de Grote Van Dale en de reeks vertaalwoordenboeken. De woordenboeken van Kramers worden voornamelijk via boekenclubs afgezet en bedienen dus weer een ander marktsegment. Iedere uitgever heeft op zijn beurt geprobeerd land van de ander te pikken, maar dat is bijna altijd slecht afgelopen, doorgaans tot leedvermaak van de omstanders.
De laatste jaren is er opeens van alles gaan schuiven. Koenen is met Van Dale in Utrecht gaan samenhokken; de voormalige concurrenten werken nu nauw samen. En Het Spectrum heeft een reeks eigen handwoordenboeken uitgebracht voor de middenmoot. (Ik laat nu even buiten beschouwing dat genoemde drie onlangs gezamenlijk een concurrent van het Groene Boekje op de markt hebben gebracht, De Nieuwe Spellinggids).
Het Woordenboek Nederlands van André Abeling is in deze nieuwe middenklasse het paradepaardje van Het Spectrum. De eerste druk van dit werk verscheen in 1989, sinds 1994 is de vijfde verbeterde druk in omloop. Er bestaat hiervan een paperback en een gebonden editie. In dezelfde reeks zijn onder andere ondergebracht het Etymologisch woordenboek, het Citatenboek, Vreemde woorden en het Voornamenboek.
Het knappe van Abeling is dat hij min of meer is afgestapt van de bestaande lexicografische tradities en vervolgens een vorm heeft bedacht die uitblinkt door beknoptheid en helderheid.
Neem bijvoorbeeld het lemma bouvier. Generaties lang is de volgorde in woordenboeken geweest: trefwoord, grammaticale gegevens, meervoudsvorm, (soms) etymologie, definitie, samenstellingen, vaste verbindingen etc. Abeling doet het als volgt:
bou.vier • een ruwharige herdershond [de (hij); -s; Frans, zeg: boevjee].
De meeste mensen raadplegen een woordenboek om op te zoeken wat een woord betekent en dat krijgen ze bij Abeling als eerste. De definitie is kort maar doeltreffend. Van Dale Hedendaags Nederlands (19912, hier verder NN) meldt nog dat het om een Vlaamse hond gaat, maar wat zegt dat nu precies? Je weet bij Abeling waar de klemtoon ligt, hoe je het woord moet uitspreken (NN schrijft in dit verband: buvje, wat ik een stuk minder duidelijk vind), je weet uit het welke taal het woord is ontleend, hoe je het moet afbreken, wat het meervoud is en dat je moet schrijven ‘de bouvier hij...’. En dat allemaal in anderhalve regel, in een heldere presentatie.
De Grote Van Dale geeft bij dit woord nog de etymologie, evenals het synoniem koehond, dat ook in NN staat. Ik lees altijd graag de herkomst van een woord, maar Abeling heeft ervoor gekozen dit weg te laten. Dat hij het synoniem koehond weglaat, lijkt mij gerechtvaardigd; weinigen zullen dit kennen. Bovendien is weglaten beter dan wat NN doet: wel bij bouvier ‘koehond’ vermelden maar vervolgens koehond niet als apart lemma opnemen.
Een ander voorbeeld: magneet. Dit lemma is te lang om in z'n geheel te citeren, maar de eerste regels zijn kenmerkend:
magneet • stuk staal dat ijzer e.d. aantrekt: min- en pluspool, anker (armatuur) flux, krachtveld van een magneet; gelijknamige polen van een magneet stoten elkaar af; geïnduceerde magneet, elektromagneet; staaf-, hoefijzermagneet * zie ook GEWAPEND • iem. iets met aantrekkingskracht [de (hij); -neten] [...]
| |
| |
Vergelijken we dit met Koenen (199229), waar staat:
magneet -neten, 1. m magnetisch gemaakt ijzer, kobalt, nikkel enz.; 2 m,v iem die of iets dat aantrekkelijk is; [...]
of met NN, waar staat:
magneet < de - (m.);-neten>, 0.1 stuk staal dat ijzer aantrekt 0.2 persoon of zaak die anderen aantrekt.
dan zien we dat Abeling een eigenzinnige lexicograaf is. Hij heeft niet, zoals talloze woordenboekmakers voor hem, de voornaamste lexica bij elkaar gezet om daaruit een nieuw woordenboek te compileren. Nee, hij lijkt waarachtig opzettelijk de andere kant te hebben opgekeken om fris van de lever een eigen woordenboek te maken. In het geval van magneet levert dit woorden op uit de ‘zakelijke omgeving van het trefwoord’, zoals hij dit in zijn inleiding noemt. Dus: min- en pluspool, anker (armatuur) flux, krachtveld etc. Ik weet niet of je daar altijd evenveel aan hebt (armatuur?), maar soms kun je juist wanhopig op zoek zijn naar dit soort zaakverwante woorden.
Abeling geeft nog meer, onder andere: verbogen of vervoegde woordvormen als ze onregelmatig zijn (ried zie raden), landennamen, spellingvarianten (aambeeld, aanbeeld), veel vaste verbindingen, en spreekwoorden en zegswijzen, die overigens voorzien zijn van een *. Het is werkelijk verrassend hoeveel informatie een lemma soms bevat, zonder dat dit ten koste gaat van de duidelijkheid. Dat pleit voor de opbouw van de lemma's en voor Abelings eigenzinnigheid. Voor wie snel beknopte informatie over woorden of uitdrukkingen wil, is dit woordenboek dan ook een aanrader.
Ewoud Sanders
| |
Handgeschreven wereld: Nederlandse literatuur en cultuur in de Middeleeuwen / Dini Hogenelst & Frits van Oostrom. - Amsterdam: Prometheus, 1995. - 330 p.: ill.; 24 cm
ISBN 90-5333-238-3 Prijs: ƒ 49,50
In Handgeschreven wereld komen in vijf hoofdstukken de meest uiteenlopende aspecten van de Middelnederlandse literatuur in haar cultuurhistorische context aan de orde. Het geheel wordt verlucht met een overweldigende hoeveelheid illustraties. Men vindt in het boek afbeeldingen van handschriften, standbeelden, gevelstenen, fresco's, postzegels et cetera, kortom van alle mogelijke voorwerpen die op enige manier met de Nederlandse literatuur en cultuur in de middeleeuwen te maken hebben.
In het eerste hoofdstuk, ‘Wat bewaard bleef en wat verloren ging’, laten de auteurs zien hoe het een middeleeuws handschrift in de loop van de tijd kan vergaan. Sommige luxe uitgevoerde handschriften zijn al die jaren gekoesterd en zien er nog prachtig uit. Helaas wachtte de minder fraai uitgevoerde exemplaren vaak een heel ander lot. Ze werden in stukken gesneden en verwerkt tot lijm, of gebruikt ter versteviging van boekbanden. Een dertiende-eeuws handschrift met de levensbeschrijvingen van Sint Lutgart en Sint Christina kwam via allerlei omzwervingen terecht in een klooster te Kolen, dat bewoond werd door Franse nonnen. Doordat zij geen Middelnederlands konden lezen, zagen zij de waarde van het boek niet in. Ze hadden al een flink aantal bladzijden tot peervormige bladwijzertjes verknipt, toen J.H. Bormans, professor aan de universiteit van Luik, hier lucht van kreeg en de resten wist te redden. Er zijn nu nog 117 bladzijden van het handschrift over, plus een doos vol peervormige bladwijzertjes. In Handgeschreven wereld staat een plaatje van deze droef stemmende bladwijzers.
In hoofdstuk twee komen de schrijvers aan de orde. Er zijn maar weinig Middelnederlandse literaire teksten waarvan men nu met zekerheid weet wie ze geschreven heeft. En ook al is in sommige gevallen de naam van de auteur wel bekend, dan weten we vaak nog bijzon- | |
| |
der weinig over zijn of haar levensloop. Desalniettemin slagen Hogenelst en Van Oostrom erin, puttend uit de schaarse gegevens, een aantal auteurs, zoals Hendrik van Veldeke, Jacob van Maerlant, Jan van Boendale, Dirc Potter en Willem van Hildegaersberch, tamelijk overtuigend voor het voetlicht te halen.
Het derde hoofdstuk gaat over literatuur in vrome kringen. Het kloosterleven komt hierin aan de orde, het ontstaan van de verschillende orden, de (vrouwen)mystiek, de Moderne Devotie en een aantal heiligenlevens. Het laatste genre was in de middeleeuwen erg populair. Tijdens de maaltijd las men graag voor uit een heiligenleven, bij voorkeur de legende van de heilige wiens naamdag het was. Een van deze heiligen is Bonifatius, de man die, zoals algemeen bekend is, in 754 door een bende heidenen bij Dokkum vermoord werd. Over hem vertelde men de volgende anekdote. Bonifatius was op reis in Friesland en hij klopte ergens aan om een stuk brood te vragen. De vrouw des huizes zei tegen hem dat ze geen brood had. Op Bonifatius' vraag wat zij dan in de oven had staan antwoordde de vrouw dat het stenen waren. Daarop zei hij: ‘Steen moetent bliven!’ en inderdaad, toen de vrouw de oven opende, vond zij vijf versteende broden. In Handgeschreven wereld staat een foto van zo'n versteend brood dat nog altijd bewaard wordt in Dokkum.
In hetzelfde hoofdstuk vinden we een wel heel opmerkelijke afbeelding, namelijk die van een stuk van de heup van Ruusbroec, de mysticus die leefde van 1293 tot 1381. Dit relikwie is voorzien van rode zegels, die de echtheid ervan moeten bevestigen. Het wordt bewaard in de parochiekerk van Ruisbroek.
Hoofdstuk vier gaat over de literatuur voor ridders en vorsten. Naast onder andere een aantal Artur- en Karelromans komen hierin de vorstenspiegels aan de orde: teksten waarin aan een vorst wordt uitgelegd hoe hij dient te regeren. Ook de middeleeuwse etiquette wordt behandeld. Aan de hoven en bij de gegoede burgerij was het de gewoonte om voor de maaltijd de handen goed te wassen. Het was immers gebruikelijk om met de handen te eten. Bovendien werd het als hoofs beschouwd om samen één bord en één beker te gebruiken. In de loop van de zestiende eeuw kwam hier verandering in. Bij de elite ontstond langzamerhand weerzin tegen het eten met de handen en men kreeg aan tafel steeds vaker een eigen bord en beker. Daarnaast deden het servet en de vork hun intrede.
Het laatste hoofdstuk heeft de literatuur in de stad als onderwerp. Sprekers konden in verschillende lokaliteiten optreden: in de kloosters, de huizen van patriciërs of wereldgeestelijken en in de kamers waar gilden, schutterijen en broederschappen hun bijeenkomsten hielden. Een stad als Brugge kende rond 1400 al een bloeiend literair leven. Hiervan getuigt ondermeer het beroemde Gruuthuse-handschrift, dat zeven berijmde gebeden, zo'n honderdvijftig liederen en zestien gedichten bevat.
Handgeschreven wereld is een vlot leesbaar en toegankelijk boek. Alle gebruikte specialistische termen worden uitgebreid verklaard en bij citaten uit het Middelnederlands staat tussen vierkante haken een vertaling. De onderschriften bij de illustraties bieden zoveel informatie, dat de bijbehorende lopende tekst niet per se gelezen hoeft te worden.
De ‘hoofdtekst’ van Handgeschreven wereld wordt gelardeerd met korte geïllustreerde tekstjes over allerlei onderwerpen, zoals autografen, getijdenboeken, meiliedjes, tafelmanieren, heiligenlevens, de liederen van Hadewijch en de wijze waarop middeleeuwse boeken tot stand komen. Door het gebruik van dit soort tekstjes kunnen de auteurs in het lopende verhaal de vaart erin houden, zonder dat de vaak nuttige of vermakelijke informatie de lezer onthouden wordt. Een nadeel van deze opzet is dat de lezer door de voortdurende mengeling van verschillende soorten teksten het spoor soms bijster dreigt te raken.
De auteurs hebben bewust afgezien van het gebruik van voet- of eindnoten. In plaats daarvan bevindt zich achterin het boek een uitgebreide literatuuropgave per hoofdstuk. Deze dient tot op zekere hoogte als verantwoording, maar biedt de lezer tevens een handreiking voor verdere studie.
Het is duidelijk dat Hogenelst en Van Oostrom met Handgeschreven wereld op een breed publiek mikken. Dat ze in die opzet geslaagd zijn, blijkt ondermeer uit het feit dat het werk inmiddels is opgenomen in de collectie van de boekenclub ECI. Toch heeft het boek ook voor specialisten veel te bieden. Zij zullen mogelijk, zoals de auteurs ook in hun inleiding schrij- | |
| |
ven, toch hier en daar verrast worden door nog onbekende gegevens of afbeeldingen. Voor hen is het boek als feest van herkenning bovendien ook meer dan de moeite waard.
Handgeschreven wereld bevat een overdaad aan informatie en prachtig beeldmateriaal. Uiteraard heeft dit boek toch ook z'n beperkingen. De auteurs hebben keuzes moeten maken en het ligt voor de hand dat niet iedere lezer het met deze keuzes eens is. Het zou bijvoorbeeld mooi zijn geweest als Hogenelst en Van Oostrom naast de ‘handgeschreven wereld’ ook die van de boekdrukkunst belicht hadden. Maar met zo'n schitterend boek in de hand zal niemand daar werkelijk over vallen.
Gea Schelhaas
| |
De Brusselse en Nijmeegse fragmenten van Huge van Bordeeus: teksteditie, identificatie en plaatsing / Hans Kienhorst, Jacques Tersteeg. - Groningen: Passage, 1995. - 74 p.; 21 cm. - (Cahiers voor Nederlandse Letterkunde; 2) Prijs: ƒ 25, -
Van de Middelnederlandse Karelroman in verzen Huge van Bordeeus zijn vijf handschriftfragmenten bekend. De tekst van twee van deze fragmenten, l en mb, is reeds in de vorige eeuw uitgegeven. In dit tweede nummer van de Cahiers voor Nederlandse Letterkunde wordt de tekst van de drie overige, meer recent ontdekte fragmenten voor het eerst uitgegeven. Het betreft de fragmenten k en d (beide in Nijmegen, Provinciebibliotheek Nederlandse Jezuïeten - Collegium Berchmanianum -, 5000 PB 52) en fragment br (Brussel, Koninklijke Bibliotheek, II 719,49).
In de eerste twee paragrafen wordt een beeld gegeven van de traditie waartoe de tekstfragmenten behoren. In § 1 wordt aandacht geschonken aan de vertegenwoordigers van de Nederlandse Huge-traditie: de versfragmenten en de prozaroman Huyge van Bourdeus. De tweede paragraaf is gewijd aan de representanten van de Franse Huon de Bordeaux-traditie: een chanson de geste in decasyllaben, dat bewaard is gebleven in drie handschriften en een paar fragmenten, een omwerking in alexandrijnen, continuaties in cyclische Huon-handschriften, en een prozaversie. Van de inhoud van het chanson de geste in decasyllaben geven de auteurs een samenvatting. De passages die waarschijnlijk verband houden met de Middelnederlandse tekstfragmenten zijn hierin vet gedrukt, hetgeen de lezer heel wat zoekwerk bespaart. In § 3 wordt de inhoud van de al bekende fragmenten l en mb samengevat en wordt, met behulp van de Oudfranse decasyllabenversie en de daarmee in grote lijnen overeenkomende Nederlandse prozatekst, voor zover mogelijk vastgesteld waar deze fragmenten in het Huon-verhaal moeten worden geplaatst en hoe zij zich daartoe verhouden.
De hoofdmoot van het Cahier (§ 4) is uiteraard gewijd aan de fragmenten br, k en d. Van elk van deze fragmenten wordt allereerst een uitvoerige codicologische beschrijving gegeven, waarna kort wordt ingegaan op het dialect. Dan volgt een diplomatische editie. Te zamen tellen br, k en d 391 verzen, zodat onze kennis van de Middelnederlandse Huge door deze tekstuitgave met ongeveer een derde wordt vergroot: de al eerder bekende fragmenten tellen 1146 verzen en er zijn geen overlappingen. Evenals ze dat voor l en mb hebben gedaan, vergelijken de auteurs de nieuwe fragmenten met de decasyllabenversie van Huon de Bordeaux en met de prozaroman, en proberen ze de plaats van deze fragmenten in het verhaal te bepalen.
De slotparagraaf bevat enkele conclusies. Op grond van een aantal opvallende inhoudelijke overeenkomsten is het zeer waarschijnlijk dat alle vijf Huge-fragmenten die we nu kennen, en die afkomstig zijn uit vier verschillende handschriften, representanten zijn van éénzelfde versie van Huge van Bordeeus. Naast inhoudelijke overeenkomsten signaleren de auteurs ook overeenkomsten in bewerkingstechniek en een gemeenschappelijke syntactische eigenaardigheid. Het lijkt niet noodzakelijk aan te nemen dat er ooit een andere Middelnederlandse berijmde Huge-versie heeft bestaan, die ten grondslag zou hebben gelegen aan de prozaroman. Bij het ontstaan van de hypothese met betrekking tot zo'n verloren Middelnederlandse versie heeft de naam Aliamus een belangrijke rol gespeeld. Ook over deze Aliamus-problematiek spreken de auteurs zich in deze laatste paragraaf - met de nodige voorzichtigheid - uit.
| |
| |
Tot slot schenken ze aandacht aan de relaties tussen Huge en de Franse continuaties en aan die tussen Huge en andere Middelnederlandse ridderromans.
Irene Spijker
| |
Boek van de wraak Gods / vert. [uit het Middelnederlands] Wim van Anrooij. - Amsterdam: Querido, 1994. - 151 p.; 19 cm. - (Griffioen)
ISBN 90-214-0580-6 Prijs: ƒ 12,50
In 1869 verscheen de eerste - en tot op heden enige - uitgave van het Boec van der Wraken naar het Oxfordse handschrift. 125 jaar later liet de Leidse neerlandicus Wim van Anrooij een vertaling van dit werkje verschijnen in de Griffioen-reeks. Een Antwerpse auteur geeft in het Boec van der Wraken (1346-1350) aan de hand van allerlei eigentijdse, maar vooral ook historische en bijbelse, analogieën aan hoe en waarom Gods wraak de mensen getroffen heeft. In de gebeurtenissen die hij beschrijft ziet hij de tekenen van de naderende eindtijd. Daarmee is dit een boeiende bron voor het gebruik en de receptie van de historiografie in de veertiende eeuw. Het is goed dat dit werkje, dat onder historici en neerlandici nauwelijks bekendheid geniet, hiermee eens onder de aandacht van het grote publiek wordt gebracht.
In het verleden is herhaaldelijk geopperd dat de Antwerpse schepenklerk Jan van Boendale († 1351?) de schrijver van het Boec van der Wraken zou zijn. In zijn nawoord onderschrijft Van Anrooij volledig de juistheid van deze opvatting, en in zijn artikel ‘Boendales “Boec van der wraken”. Datering en ontstaansgeschiedenis’ (in: Queeste 2 (1995), p. 40-53) wordt dit nader door hem onderbouwd. Inderdaad zijn er veel argumenten die pleiten voor Boendales auteurschap: de lokalisering van de auteur in Antwerpen, de didactische opzet van het werkje en vooral de vele letterlijke ontleningen uit Jans Teesteye en de Brabantsche Yeesten. Met Van Anrooij ben ik dan ook wel geneigd aan te nemen dat Boendale de auteur van het Boec was, maar ik deel zijn vaste overtuiging dienaangaande (nog) niet. Een nader - grootschaliger - onderzoek waarbij ook andere werken uit de ‘Antwerpse school’ (de vertaling van de Sidrac, de Dietsche doctrinale, de Melibeus en wellicht de Lancelotcompilatie) worden betrokken, is nog steeds noodzakelijk.
Robert Stein
| |
Visie in veelvoud: opstellen van prof. dr. E.K. Grootes over zeventiende-eeuwse letterkunde / ter gelegenheid van zijn zestigste verjaardag verz. door M. Spies en J. Jansen. - Amsterdam: Amsterdam University Press, 1996. - VII, 211 p.: ill.; 24 cm
ISBN 90-5356-200-1 Prijs: ƒ 39,50
Op 21 maart 1996 werd in het P.C. Hoofthuis te Amsterdam de verjaardag van prof. dr. E.K. Grootes gevierd. Bij deze gelegenheid werd aan de jarige een bundel overhandigd waarin een aantal artikelen van zijn hand verzameld zijn. De bundel, getiteld Visie in veelvoud, is samengesteld door Marijke Spies en Jeroen Jansen. Zij kozen zes artikelen rond ‘de grote vijf’, Cats, Huygens, Hooft, Bredero (twee maal) en Vondel, en combineerden deze telkens met een artikel over een algemener literair-historisch thema of een minder bekende auteur. Deze tweetallen vertonen op hun beurt weer onderlinge samenhang, zoals mag blijken uit de koppeling van ‘Literatuurhistorie en Cats' visie op de jeugd’ aan ‘Het jeugdige publiek van de “nieuwe liedboeken” in het eerste kwart van de zeventiende eeuw’. Naast deze twaalf artikelen bevat de bundel een bibliografie van het werk van E.K. Grootes, opgesplitst in publicaties in boekvorm, redacteurschap van wetenschappelijke bundels, artikelen en bijdragen aan boeken, boekbesprekingen en begeleide proefschriften.
Wat de titel van de bundel al doet vermoeden wordt door de bibliografie bevestigd: de samenstellers hadden geen eenvoudige taak. Zij verantwoorden hun keuze in het voorwoord
| |
| |
door te wijzen op de fundamentele betekenis van de geselecteerde artikelen, waardoor deze ‘een verzameling “ever greens” [vormen] die elke Neerlandicus graag bij de hand zal willen hebben’. Behalve de twee eerder genoemde artikelen worden tot de evergreens gerekend: ‘Constantijn Huygens en “Tspoock te Muyden”’, ‘Oorlog en vrede in Den Nederduytschen Helicon’, ‘Hooft en Heinsius’, ‘Goede raad voor Frederik Hendrik. Een emblematische vorstenspiegel uit 1641’, ‘Een theaterhistoricus in 1638? Het voorwerk van Bredero's Alle de wercken en de kennis omtrent het theater uit de Oudheid in de zestiende en zeventiende eeuw’, ‘Zeventiende-eeuwse literatuur als bron van historische kennis’, ‘Het Berecht voor Jeptha en de Prolegomena van Grotius' Phoenissae-vertaling’, ‘'t Lof der Rym-konst van Barent Fonteyn’, ‘Zeventiende-eeuws drama: Bredero's Spaanschen Brabander’ en ‘De bestudering van populaire literatuur uit de zeventiende eeuw’.
De gekozen artikelen geven, samen met de activiteiten die in de bibliografie genoemd worden, een exemplarisch beeld van de beoefening van het vak tussen 1968 en 1995. Men zou kunnen spreken van een ‘diepteboring’ aan de hand van het werk van één literatuurhistoricus. Om die reden verdient deze bundel mijns inziens een vaste plaats in het curriculum van studenten Nederlands. Dit neemt natuurlijk niet weg dat ook promovendi, vakgenoten en andere belangstellenden er veel genoegen aan kunnen beleven.
Nelleke Moser
| |
Door eenen engen hals: Nederlandse beschouwingen over vertalen 1550-1670 / verz. en ingel. door Theo Hermans. - 's-Gravenhage: Stichting Bibliographia Neerlandica, 1996. - 159 p.; 24 cm. - (Vertaalhistorie; 2)
ISBN 90-71313-56-5 Prijs: ƒ 31,50
Wie zich interesseert voor de vertaalopvattingen uit het verleden ziet verheugd de groeiende stroom publicaties over historische vertaalreflectie. Een belangrijke bijdrage aan de systematische ontsluiting van deze vertaalbeschouwingen is de reeks Vertaalhistorie, die onder redactie van Dirk Delabastita, Theo Hermans en Luc Korpel tot stand komt. Na de delen 1, 3 en 4 is nu ook deel 2 verschenen. het eerste deel van de reeks wordt gevormd door een bibliografie van studies over Nederlandse vertalingen. De overige delen zijn bloemlezingen van Nederlandse beschouwingen over vertalen uit verschillende perioden. De serie staat ook open voor studies van historisch-descriptieve aard. Zo verscheen vorig jaar onder de titel Vertalen historisch bezien. Tekst, metatekst, theorie een bundel met lezingen die in 1993 op het gelijknamige colloquium over vertaalbeschouwing in Gent gehouden werden.
Het zojuist verschenen tweede deel, Door eenen engen hals [...], beslaat de periode 1550-1670. Na een uitvoerige inleiding waarin Theo Hermans de gekozen teksten in een breder kader plaatst, volgen vijfendertig proeven van vertaalreflectie in voorwoorden en opdrachten bij vertalingen van verschillende genres. Bekende en minder bekende vertalers spreken zich in deze teksten uit over de taak die zij zichzelf stelden, over de status van vertalen en over de keuze tussen letterlijk en vrij vertalen.
De bloemlezing opent met voorredes uit de vertaling van Serlio's Trattado di architettura door Pieter Coecke van Aalst (Antwerpen, 1546-1553) en besluit met een opdracht aan de lezer van Dirck Doncker bij diens Aeneas-vertaling uit 1663. Daartussen vindt de lezer voorwoorden en lofdichten bij vertalingen van klassieke en contemporaine werken, psalmen en preken, medische en geschiedkundige werken, gedichten en herderromans. Aardig zijn vooral de verschillende vertalingen van eenzelfde werk, zoals de Terentius-vertaling door Cornelis van Ghistele (1555) en door Bredero (1617). In die gevallen wordt eens te meer duidelijk hoe de eigen opvattingen bepaald worden door de drang zich af te zetten tegen een voorganger.
Bekende vertalers die in de bundel aan het woord komen, zijn Coornhert (Cicero en Boethius), Utenhove, Datheen, Marnix van Sint-Aldegonde en Westerbaen (psalmen), Huygens (John Donne en Guarini's Il pastor fido), Van Mander (Vergilius), Vondel (Sofokles en Vergilius) en Pers (Ripa's Iconologia). Zij vergelijken vertalingen onder meer met schadu- | |
| |
wen, nieuwe kleding, of vloeistof die in een andere fles wordt overgegoten.
In lofdichten worden vertalingen begrijpelijkerwijs niet als ondergeschikt aan het origineel gepresenteerd, maar wordt de vertaler soms geprezen als wedergeboren auteur: vertaling verheven tot reïncarnatie, aldus Theo Hermans. De minder bekende Ian Dierkens doet dit in zijn ‘echodicht’ op de vertaling van Ovidius' Metamorfosen door Seger van Dort (1650). Hierin stelt Dierkens dat het werk zowel van Ovidius als van Van Dort is. Na de vraag ‘Hoe van Dort can Naso wesen?’ wordt de ‘metamorfose’ uitgelegd: door zijn pen is de vertaler gelijk te stellen aan de auteur.
Dit jongste deel in de reeks wakkert de nieuwsgierigheid naar de drie nog te verschijnen delen aan. Deze beslaan de periode tot 1550, 1820-1900 en 1900-1940.
Nelleke Moser
| |
Epimikta: een rouwklacht in het Latijn op de dood van zijn echtgenote (1637-1638) / Constantijn Huygens; uitgeg., vert. en ingel. door J.P. Guépin. - Voorthuizen: Florivallis, 1996. - 108 p.: ill.: 20 cm
- Oorspronkelijke uitgave Den Haag: Vlacq, 1655
ISBN 90-75540-02-7 Prijs: ƒ 25, -
Op 13 maart 1637 beviel Huygens' vrouw Susanna van Baerle van een dochter, die eveneens Susanna genoemd werd. Op 10 mei van datzelfde jaar stierf de moeder, na een ziekbed van ruim een maand. Huygens bleef diepbedroefd achter: zoals bekend brak hij het aan zijn vrouw gerichte Dagh-werck af en schreef hij een aantal gedichten op haar dood, onder andere het beroemd geworden Cupio dissolvi. Tot de wat minder bekende rouwverzen hoort de Epimikta - een Latijnse klacht in gemengde versmaten, waaraan Huygens in 1637 en 1638 werkte. De klacht is een ware optekening van het verdriet van de dichter, zoals Tesselschade Roemers Visscher die hem had aangeraden: hij boekstaaft het verlangen naar zijn vrouw, wil haar vertellen hoe het met de kinderen is en constateert dat zijn verdriet langzaam tot kalmte komt.
De classicus en neolatinist J.P. Guépin heeft de Epimikta opnieuw vertaald, van commentaar voorzien en in een ‘Essai’ in zijn contekst geplaatst. Bovendien is een aantal andere gedichten over de dood van Susanna opgenomen, van Huygens' hand en van die van vrienden en bekenden. Guépin laat zien hoe Huygens reageert op een gedicht dat Daniel Heinsius als weduwnaar schreef en toont verder hoe Huygens motieven ontleent aan Petrarca, de bijbel, Pontano, Boethius en John Donne, waarbij tevens de ideeën van bijvoorbeeld Kepler en Descartes betrokken worden. Voor de vertaling heeft Guépin contact gehad met P. Tuynman: in een appendix geeft de laatste, ‘in samenspraak met F.F. Blok’, zijn afwijkende interpretatie van een aantal versregels (p. 99). Een index met biografische gegevens over de besproken personen besluit het boek, dat twee illustraties in kleur bevat - Hannemans schilderij van de dichter en diens vijf kinderen en Van Campens portret van Huygens en Susanna.
Het boek is te bestellen door ƒ 25, - (vermeerderd met ƒ 3, - verzendkosten per exemplaar, tot een maximum van ƒ 9, -) over te maken op giro 4037389 t.n.v. Florivallis, Voorthuizen, onder vermelding van ‘Epimikta’ en het gewenste aantal exemplaren.
Lia van Gemert
| |
Ruisend valt het graan / A.C.W. Staring; samenst.: Johanna Stouten. - Amsterdam: Querido, 1995. - 132 p.; 19 cm. - (Griffioen)
ISBN 90-214-0583-0 Prijs: ƒ 12,50
Dat het woord ‘goedkoop’ geen synoniem behoeft te zijn voor ‘oppervlakkig’ of ‘onbenullig’, bewijst één van de laatste deeltjes uit de onvolprezen Griffioen-reeks, een bloemlezing uit het werk van A.C.W. Staring, samengesteld, hertaald en van nawoord en noten voorzien door
| |
| |
Johanna Stouten. Met dit boekje, Ruisend valt het graan, worden Starings berijmde vertellingen, puntdichten en zangen - in de jaren rondom de Tweede Wereldoorlog nog levend cultuurbezit van het Nederlandse volk - opnieuw voor een groot publiek toegankelijk gemaakt.
Bij de samenstelling is geprobeerd recht te doen aan Starings veelzijdigheid als schrijver. Behalve klassiekers zoals ‘Jaromir’, ‘De hoofdige boer’, ‘Oogstlied’ en ‘Aan de eenvoudigheid’ zijn daarom bijvoorbeeld ook een kort verhaal, ‘Het Wilhelmus te Ede’, en een ingezonden brief opgenomen. Het nawoord geeft een goede indruk van Starings activiteiten als landbouwer, huisvader, burgemeester en man van wetenschap; tevens wordt ingegaan op zijn contact met Rhijnvis Feith en de invloed op zijn literaire werk van Cats, Huygens en Horatius. Erg oorspronkelijk zijn de keuze der teksten en de geboden achtergrondinformatie niet, maar wel is alles in het werk gesteld om de (hernieuwde) kennismaking met Starings werk zo soepel mogelijk te laten verlopen.
De enige weerbarstige factor daarbij blijft de moeilijkheidsgraad van zekere gedichten. Staring is tot op hoge leeftijd bezig geweest om het werk uit zijn jonge jaren bij te schaven; er mocht geen woord te veel instaan. Zijn verzen waren dan ook, zoals Nicolaas Beets het in 1861 formuleerde ‘geen muziek om van 't blad te spelen’. De gebruiker van de Griffioen-uitgave mag zich door de populariserende aanpak die deze reeks kenmerkt dus niet laten verleiden tot een oppervlakkige leeswijze. De gedichten zelf vereisen nog steeds de toewijding die past bij een in leer gebonden boekwerk met pagina's die één voor één moeten worden opengesneden. Alleen zó zal de lezer Starings vindingrijkheid, oorspronkelijkheid en verfijnde humor ten volle kunnen waarderen.
Beets waarschuwde al, dat Staring ‘over 't geheel niet schittert door stoutheid van denkbeelden of vlucht van verbeelding’. Zijn beste werk openbaart echter een virtuoze taalbeheersing en een onbekommerd plezier in het dichterlijk bedrijf. En dat zijn eigenschappen die Staring in de periode toen Bilderdijks barokke retoriek en het gerijmel van de almanakdichters de Nederlandse literatuur beheersten, tot een unieke figuur maakten.
Ingrid Glorie
| |
Henriëtte Roland Holst: dichteres op een kentering van de tijd / Carin Hereijgers. - Nijmegen: Uitgeverij Katholieke Universiteit, Centrum voor vrouwenstudies, cop. 1996. - 104, 22 p.; 20 cm
ISBN 90-5710-001-0 Prijs niet opgegeven.
Henriëtte Roland Holst, dichteres op een kentering van de tijd door Carin Hereijgers is bekroond met de ‘Prof. dr. C. Halkes Scriptieprijs voor de beste en meest vernieuwende scriptie op het terrein van gender, emancipatie of vrouwenstudies,’ ingesteld door het Centrum voor Vrouwenstudies (KUN).
Hereijgers' doelstelling, zo blijkt uit de inleiding, is tekortkomingen van Roland Holsts poëzie (en proza) te relateren aan haar positie als vrouw in een woelige periode. Na een biografische schets zet Hereijgers haar werkwijze uiteen: zij benadert haar onderwerp met behulp van een aan vrouwenstudies ontleend begrippenkader (hfdst. III). CH bespreekt de receptie van het werk van Roland Holst in vogelvlucht (hfdst. IV) en behandelt de ‘consequenties van het vrouw-zijn voor Roland Holst’ (hfdst. V). Ten slotte analyseert zij gedichten van deze schrijfster, die in een bijlage zijn afgedrukt.
Als dichteres had Roland Holst met mannelijke literaire normen te maken, normen die tevens resulteerden in een ‘verwrongen’ receptie van haar poëzie. Haar persoon en werk werden beïnvloed door het heersende vrouwenbeeld, gecomplementeerd door zelf gekozen mannelijke modellen als Gorter, substituten van haar vroeg overleden vader. Vanuit een minder-heidspositie moest zij zich waarmaken als dichteres en politica. Steeds meer brak in haar gedichten haar persoonlijke thematiek door, in die gevallen negeerde zij de (mannelijke) poëtica, wat proza-achtige versregels opleverde. Zo geven de veronderstelde gebreken van haar dichtkunst de dilemma's van Roland Holst weer.
| |
| |
Voor de bestudering van persoon en werk van Roland Holst biedt Hereijgers een nieuwe aanpak. De consequente toepassing van een denkschema kan de blik vrijmaken voor aspecten die tot dan toe niet voldoende opgemerkt waren; tegelijkertijd bevordert schematisch denken de neiging het object van onderzoek aan te passen aan de gedachtengang. Aan deze horizonsvernauwing is Hereijgers niet ontkomen.
Een scriptie uitgeven is meer dan de kopij uit de tekstverwerker overhevelen. Onvolkomenheden die in een afstudeerproject misschien door de vingers gezien kunnen worden, komen in een publicatie onbarmhartig aan het licht. Zo ook in deze bekroonde scriptie, die voor de uitgave een zorgvuldige en ingrijpende bewerking had verdiend, het laatste vooral vanwege de oppervlakkigheid waarmee gegevens zijn gecombineerd en de vele slordigheden in de gedachtengang.
Een voorbeeld daarvan. Uit de autobiografie van Roland Holst (1949) citeert Hereijgers de vermelding dat haar man bij Martha van Eeden op de canapé troost vond. Dat deelt zij mee ‘met een zekere vreemde kalmte’, aldus Hereijgers. ‘Haar man ontmoette andere vrouwen, zoals vele andere mannen uit haar omgeving.’ Dat klopt, maar Martha's troost is daarvoor geen bewijs en de geconstateerde kalmte is niet zo vreemd, want de canapé van Martha stond voor Rik Roland Holst klaar in de jaren rond 1890, toen hij Henriëtte nog niet had ontmoet. Dat is al uit de desbetreffende passage in de autobiografie op te maken en staat nog duidelijker in haar (door Hereijgers ook genoemde) Kinderjaren en jeugd van R.N. Roland Holst (1940).
Herman Schaap |
|