| |
Signalementen
Middeleeuwse molentermen in het graafschap Vlaanderen = Terminologie du moulin médiéval dans le comteé de Flandre / Yves Coutant. - Tongeren; Liège, George Michiels. - 941 p.; 23 cm. - (Werken van de Koninklijke Commissie voor Toponymie en Dialectologie ISSN 0927-7706; 18)
Prijs: BF 1800
Yves Coutant heeft een glossarium samengesteld van middeleeuwse molentermen tot 1500 uit het graafschap Vlaanderen, welk graafschap West- en Oost-Vlaanderen, Zeeuws-Vlaanderen, Frans-Vlaanderen ten oosten van de Aa en Waals-Vlaanderen omvatte. Het glossarium bestaat uit een Nederlands en een Frans gedeelte en is voornamelijk gebaseerd op ca. 2500 veertiende- en vijftiende-eeuwse molenrekeningen: herstelrekeningen en een aantal bestekken en schattingen. Van deze documenten worden in een aparte lijst onder meer de archiefbewaarplaatsen en codes gegeven. In zijn inleiding verantwoordt de auteur niet alleen de opzet van het glossarium, maar zet hij ook de complexiteit van het taalgebruik in de rekeningen uiteen - zo zijn er allerlei Nederlandse molentermen in Franstalige teksten aanwijsbaar - en schetst hij globaal de betekenisontwikkelingen en de opkomst van nieuwe woorden binnen de molenterminologie.
De lemmata bevatten onder andere de volgende informatie. De vorm van het trefwoord is bepaald op grond van frequentie of herkenbaarheid. Binnen het artikel geeft de auteur echter ook vormvarianten (vetgedrukt), welke gedateerd, gelokaliseerd en soms van een citaat voorzien zijn. Na het trefwoord wordt de woordsoort en bij een zelfstandig naamwoord ook het genus aangeduid. Wanneer dat van belang is, wordt aangegeven tot welke molensoort de definitie zich beperkt. De verschillende betekenissen zijn door een letter, en bij nauwe verwantschap door een cijfer, van elkaar gescheiden. De definities zijn beknopt encyclopedisch van aard en voorzien van passages uit de rekeningen. Voor elk domein van het graafschap wordt de oudste attestatie gegeven. Na een bepaalde betekenis van het woord geeft de auteur verwijzingen naar trefwoorden
| |
| |
met dezelfde of een vrijwel vergelijkbare betekenis. Er worden literatuurverwijzingen gegeven. Zo verwijst Coutant in het Nederlandstalige gedeelte bijvoorbeeld naar het Woordenboek van de Vlaamse dialecten en geeft hij expliciet aan wanneer een woord niet in het MNW voorkomt. De lemmata zijn waar nodig voorzien van vaak uitgebreid commentaar.
Margit Rem
| |
Functional communication quality / ed. by Luuk van Waes, Egbert Woudstra, Paul van den Hoven. - Amsterdam [etc.]: Rodopi, 1994. - 219 p.: ill.; 22 cm. - (Utrecht studies in language and communication, ISSN 0927-7706; 4)
ISBN 90-5183-738-0 Prijs: ƒ 65, -
In deze bundel presenteren 22 grotendeels Nederlandse en Belgische auteurs bijdragen op het gebied van functionele tekstanalyse en effectonderzoek - samengevat onder de noemer ‘functional communication quality’ (FCQ). De bijdragen zijn gebaseerd op voordrachten op een internationale conferentie onder dezelfde titel in Antwerpen in juni 1993.
In twee inleidende bijdragen wordt de organisatie van de bundel uiteengezet en worden de begrippen ‘functional, communication’ en ‘quality’ nader toegelicht. De redacteurs wijzen in hun bijdrage erop dat een precieze definitie van deze begrippen (nog?) niet mogelijk is: functies en doelen van communicatie zijn op verschillende niveaus van abstractie beschrijfbaar - van het onmiddellijk beoogde effect van een mededeling tot lange-termijn doelstellingen van een communicatiestrategie. Ook de kwaliteit van communicatie, gethematiseerd door Annette Shelby in de tweede bijdrage, is niet eenvoudig te definiëren; minimaal moeten technische, operationele en esthetische aspecten onderscheiden worden.
De bundel is vervolgens onderverdeeld in vier hoofdstukken: ‘FCQ in an organizational context’ (1), ‘FCQ and research methods’ (2), ‘FCQ and text analysis’ (3) en ‘FCQ and electronic tools’. De bijdragen in hoofdstukken 1 en 2 zijn vooral theoretisch en methodologisch van aard, terwijl in de overige hoofdstukken meestal (ook) verslag wordt gedaan van empirische studies. De onderzochte communicatievormen variëren van persberichten en voorlichtingsfolders tot elektronische post en besluitvormingsprocessen in groepsdiscussies. Voorts wordt in hoofdstuk 4 ook ingegaan op de interactie van gebruikers met elektronische hulpmiddelen zoals de tekstverwerker WordPerfect 5.1, een on-line annotatiesysteem, grammar checkers voor het Frans en een helpsysteem voor het schrijven van sollicitatiebrieven (de eerste module van het programma Cats - Computer Adviezen voor TekstSchrijvers, dat in Utrecht ontwikkeld wordt).
Gisela Redeker
| |
Pampiere wereld: Litteraria Neerlandica uit het bezit van de Universiteit Antwerpen / onder red. van Frans Hendrickx; met medew. van Piet Couttenier & Hubert Meeus. - Leuven: Peeters, 1994. - IX, 199 p.: facs.; 24 cm. -(Miscellanea Neerlandica; 11)
ISBN 90-6831-620-6 Prijs: BF 950
Pampiere wereld is een catalogus bij een tentoonstelling uit 1994 met ‘een aantal kostbaarheden op het terrein van de literaire neerlandistiek uit het bezit van de Antwerpse universiteit’, aldus het woord vooraf. Deze kostbaarheden komen voor een groot gedeelte uit de collecties van vier gespecialiseerde onderzoekscentra, die op verschillende wijzen deel uitmaken van de Universiteit Antwerpen: het Ruusbroecgenootschap, het Centrum van Renaissancedrama, het Centrum voor Gezellestudie en het Louis Paul Boon-Documentatiecentrum. Deze leveranciers bepalen uiteraard de zwaartepunten van de catalogus, ofschoon deze in acht afdelingen (per eeuw van de dertiende tot en met de twintigste eeuw) is opgezet. De grondige en informatieve en rijk geïllustreerde beschrijvingen van de tentoongestelde handschriften en boeken worden
| |
| |
voorafgegaan door een boeiend overzichtsartikel van Frank Willaert over de geschiedenis van de neerlandistiek aan de Universiteit Antwerpen en haar voorlopers met in het bijzonder aandacht voor de rol daarin van de vier genoemde onderzoekscentra. Al met al biedt de catalogus een veelbelovende indruk van de hoeveelheid Antwerps materiaal voor letterkundige studie. Het stemt daarom eens te meer tot nadenken dat Willaert zijn bijdrage aan deze breed gedocumenteerde vakgeschiedenis in woord en beeld (die, voor zover ik weet, geen Nederlands equivalent kent) moet afsluiten met de conclusie dat de vooruitzichten voor de studie van de (historische) letterkunde in Vlaanderen, wat betreft mensen en middelen, ondanks onderzoekscentra als de Antwerpse zeer ongunstig zijn - zelfs in vergelijking tot de Nederlandse situatie.
Geert Warnar
| |
De Middeleeuwse ideeënwereld, 1000-1300 / onder red. van Manuel Stoffers. - Heerlen: Open universiteit; Hilversum: Verloren, 1994. - 400 p.: ill.; 24 cm. - (Middeleeuwse studies en bronnen, ISSN 0929-9726; 63)
ISBN 90-6550-265-3 Prijs: ƒ 49,50
Dit boek bundelt twaalf bijdragen van tien auteurs over de bronnen en aard van het middeleeuwse wereldbeeld. Meer in het bijzonder wordt met de verzamelde artikelen beoogd de hedendaagse lezer en beschouwer van teksten en beeldende kunst uit de middeleeuwen een overzicht te bieden van de opvattingen over mens en wereld die de ideeënhistorische context van de toenmalige cultuuruitingen bepaalden. Ontworpen als tekstboek bij een cursus van de Open Universiteit, biedt deze publikatie een brede en waardevolle toegang tot het ‘vreemde’ wereldbeeld van de middeleeuwen, waarmee de mediëvist - student, onderzoeker en anderszins geïnteresseerden - vertrouwd moet raken om tot zinvolle studie van middeleeuws materiaal te komen. Het boek heeft veel te bieden. Informatieve artikelen van op hun gebied gezaghebbende auteurs behandelen niet alleen de bepalende factoren uit de middeleeuwse denkwereld (zoals God, engelen, duivel, schepping, ziel en lichaam, geschiedenis, tijd en taal), maar ook de tradities en categorieën van het middeleeuwse denken. Centraal staan de hoge middeleeuwen (de auteurs beperken zich tot de periode 1000-1300) en de geschreven - dat wil zeggen: geleerde - traditie. De auteurs is gevraagd hun beschouwingen telkens zoveel mogelijk rond één voorbeeldtekst te ordenen.
De rijk gedocumenteerde en geïllustreerde bijdragen uit dit boek zijn niet altijd even eenvoudig, ofschoon dit wellicht minder geldt voor wie het boek leest na of gelijktijdig met studie van het bijbehorende lesmateriaal van de Open Universiteit. Niettemin is het een boek dat ook buiten dit cursuskader met zeer veel vrucht gebruikt kan worden door diverse onderzoekers op het gebied van de middeleeuwse cultuur, die maar al te vaak vruchteloos op zoek zijn naar bondige (nederlandstalige) inleidingen over specifieke onderwerpen. Niet zonder reden gaat M. Stoffers, redacteur van het boek en auteur van een heldere inleiding over het veranderende beeld van de middeleeuwen in de historische wetenschappen, de vergelijking aan met C.S. Lewis' The discarded image (1964), dat nog altijd voor velen de gids voor de middeleeuwse opvattingen over de natuurlijke werkelijkheid is. Gezien de ‘gidsfunctie’ die De middeleeuwse ideeënwereld zal kunnen vervullen, is het evenwel spijtig dat een inhoudelijk rijk - en overigens ook mooi uitgevoerd - boek het moet stellen met een register dat tot persoonsnamen beperkt blijft.
Geert Warnar
| |
| |
| |
Licht op Deventer: de geschiedenis van Overijssel en met name de stad Deventer: Boek 5 (1578-1619) / Jacobus Revius; uit het Latijn vert. en toegel. door A.W.A.M. Budé, G.T. Hartong en C.L. Heesakkers. - Hilversum: Verloren; [Nijverdal]: Overijsselse Bibliotheek Dienst, 1995. - XVII, 173 p.: ill.; 24 cm. - (Publicaties / Overijsselse Bibliotheek Dienst; nr. 6)
ISBN 90-6550-508-3 Prijs: ƒ 40, -
Hoewel Jacobus Revius (1586-1658) thans als dichter de meeste bekendheid geniet, mogen zijn verdiensten als historicus zeker niet onvermeld blijven. Daventriae illustratae, sive Historiae urbis Daventriensis libri sex is Revius' omvangrijkste geschiedwerk. Het beslaat 788 pagina's en verscheen in 1651 in Leiden, zijn toenmalige woonplaats. Hierin behandelt hij de geschiedenis van zijn geboortestad, waar hij behalve zijn eerste levensjaar van 1614 tot 1641 woonde. Het werk droeg hij op aan het Deventer stadsbestuur, dat hiermee kennelijk zeer verguld was. Het bestelde bij de drukker Pieter Leffen tweehonderd exemplaren en beloonde Revius met liefst driehonderd Carolingische guldens.
In het voorwoord van zijn Het kerkelyk en wereltlyk Deventer vertelt stadssecretaris Gerhard Dumbar (1680-1744) dat hij het plan had opgevat Revius' Daventria illustrata in vertaling ‘met nadere uitleggingen en noodige aenmerkingen vermeerdert en opgeheldert’ uit te geven ‘ten dienste mijner meedeburgeren, de Latijnsche tael niet magtigh’. Maar omdat hij in het stadsarchief zoveel nieuw materiaal aantrof, besloot hij een nieuwe stadsgeschiedenis te schrijven, waarvan het eerste deel in 1731 verscheen.
De thans verschenen vertaling van het vijfde boek is de eerste geslaagde poging het geschiedwerk toegankelijk te maken. Helder en beknopt zijn de inleiding en verantwoording.
De vertaling zelf is in het algemeen goed leesbaar, onder meer doordat lange Latijnse zinnen in tweeën zijn geknipt. Aangezien de paginering van de Latijnse tekst in de marge staat afgedrukt (het vijfde boek begint met pagina 487), is deze gemakkelijk terug te vinden. De toelichting bij de vertaling is uitvoerig en had in enkele gevallen korter kunnen zijn. Zo is het naar mijn mening niet nodig dat bij titels wordt vermeld in welke bibliotheken zij aanwezig zijn. De toegankelijkheid van Revius' werk wordt verder vergroot door bijlagen over bestuur en rechtspraak te Deventer aan het einde van de zestiende eeuw (p. 160-161) en over het kapittel van St. Lebuinus (verkeerd geschreven als Lebuïnus) (p. 163). Tevens is als bijlage de oorspronkelijke tekst opgenomen van het testament van Balthasar Boedeker, dat de stichting van het Athenaeum Illustre in 1630 mogelijk maakte (p. 164-165). Een plaats- en persoonsnamenregister, dat in de Latijnse tekst overigens ontbreekt, staat aan het einde afgedrukt (p. 166-173).
Het initiatief tot de vertaling is uitgegaan van de Commissie Uitgeverij van de Overijsselse Bibliotheekdienst te Nijverdal. Wellicht is daardoor de vertaling van een misleidende ondertitel voorzien. Het gaat in het vijfde boek om de geschiedenis van de stad Deventer, waarbij de provincie slechts zeer beperkte aandacht krijgt. Opvallend in dit vijfde boek is de geleidelijke verschuiving van staatkundige geschiedenis naar kerkgeschiedenis. Uitvoerig en op het langdradige af laat Revius blijken hoezeer hij bij de theologische twisten partij koos voor de orthodoxie. Zelfs de geschiedenis beschrijft Revius voor het grootste deel per jaar. Enkele uitzonderingen zoals de biografie van Lambertus Pithopoeus (p. 72-79) en vooral het relaas van de ex-monnik Albertus Oosterwijk (p. 83-92), worden hierdoor extra levendig.
In zijn streven Revius' Daventria illustrata toegankelijk te maken is het auteurstrio met Boek V beslist geslaagd. Het valt te hopen dat de vertaling van Boek VI en de eerste vier boeken spoedig zal volgen.
J.C. Bedaux
| |
| |
| |
Op- en ondergang van Mas Anjello, of Napelse beroerte: (voorgevallen, in 't jaar 1647): treurspel / Thomas Asselijn; met inl. en aant. door Marijke Meijer Drees. - Amsterdam: Amsterdam University Press, 1994. - VII, 123 p.: ill.; 24 cm. - (Alfa) - Oorspr. uitg.: t'Amsterdam: by Jac. Lescailje, 1668.
ISBN 90-5356-056-4 Prijs: ƒ 25, -
Als een van de eerste delen in de door de Amsterdam University Press uitgegeven serie literaire tekstuitgaven Alfa verscheen een van de weinig bekende, maar intrigerende treurspelen uit de zeventiende eeuw: Thomas Asselijns Op- en ondergang van Mas Anjello, of Napelse beroerte uit 1668. Intrigerend is het spel vanwege de stofkeuze en vanwege het dramatheoretische concept van de auteur. Asselijn verwerkte niet onomstreden contemporaine historische stof, het Napelse volksoproer onder leiding van de visser Mas Anjello uit 1647, tot een toneelspel met het nodige spektakel. Volgens zijn op de praktijk stoelende, maar zeker niet door iedereen gedeelde inzichten moest dat wel appelleren aan de smaak van het publiek. Beide aspecten werden uitvoerig besproken in de dissertatie van Marijke Meijer Drees over Asselijns treurspelen en zij was dan ook de aangewezen persoon om ook de tekst van dit spel in een nieuwe editie toegankelijk te maken. In de beknopte inleiding tot de tekst wordt eveneens gewezen op die opvallende aspecten van Asselijns spel. Het is niet duidelijk of de beperkte omvang van de introductie stoelt op redactionele uitgangspunten voor de Alfa-reeks als zodanig, maar ik vraag me af of de nu verstrekte informatie aan het beoogde publiek, studenten aan universiteiten en HBO en literair geïnteresseerden, voldoende houvast biedt om dit spel in zijn literaire en historische context te kunnen plaatsen. Naar mijn idee zou dat publiek gebaat zijn bij een wat uitvoeriger evaluatie van de in deze weergave van het Napolitaanse volksoproer geventileerde politieke denkbeelden. Er wordt gediscussieerd over de juiste wijze van bestuur en over mogelijke legitimatie van volksopstand bij slecht bestuur. Dit alles gebeurt aan de hand van argumenten die honderd jaar eerder bij het verzet tegen Spanje ook al gangbaar waren. Wat was voor Asselijn de aanleiding om nogmaals een dergelijke argumentatie op
het toneel te brengen en hoe verhouden de geponeerde en gedateerd lijkende inzichten zich tot het denken over dergelijke vraagstukken in zijn tijd? Het gegeven dat Asselijn met die politieke uiteenzettingen elementen in zijn spel opnam die niet in zijn bron zijn terug te vinden (zie de inleiding, p. 12-13), duidt erop dat juist dit aspect voor hem van belang is geweest.
De in Mas Anjello geboden visie op volksoproer blijkt bovendien, aldus de editeur, niet zonder meer eenduidig, dit in tegenstelling tot eerdere spelen waarin het zelfde thema uitgesproken negatief beoordeeld wordt. Enerzijds lijkt het spel verzet tegen slecht bestuur te rechtvaardigen, anderzijds toont het uitgebreid de daaruit voortvloeiende verschrikkingen en willekeur. Bij deze interpretatie zijn naar aanleiding van de dissertatie van Meijer Drees kanttekeningen geplaatst door Henk Duits (Ntg 84 (1991), p. 360-366). Deze beschouwt de geboden visie op volksopstand als eenduidig negatief. Dit hedendaagse interpretatieverschil geeft voldoende aan dat de tekst ook nu nog in dit opzicht vraagtekens oproept. Terecht gaat Meijer Drees dan ook dieper in op dit aspect van Asselijns spel en op de wijze waarop hij via zijn opdracht zijn stellingname in negatieve zin bijstuurt tot een voor de Amsterdamse stadsbestuurders beter acceptabel geheel.
De positie van Asselijns spelen in het toenmalige dramatheoretische debat had voor een beter begrip eveneens wat scherpere contouren mogen krijgen. De Frans-classicistische ijveraars van het dichtgenootschap Nil Volentibus Arduum (NIL) waren gebeten op het werk van toneelauteurs als Asselijn, die de praktijk en niet de dramatheorie als richtsnoer hanteerden. Maar aan welke elementen stoorden de leden van NIL zich als ze Asselijn verweten zijn stof ordeloos bewerkt te hebben (p. 2)? Een aantal concrete voorbeelden aan de hand van de theoretische geschriften van NIL en hun eigen toneelspelen zou verhelderend zijn geweest. In dit verband zou ook een verwijzing naar de door Ton Harmsen bezorgde uitgave van hun toneelbeschouwingen, Onderwys in de tooneel-poëzy (1989), een goede handreiking geboden hebben.
Met deze editie van Mas Anjello is een tekst uit een minder bekende stroming binnen het zeventiende-eeuwse Nederlandse toneel goed toegankelijk gemaakt. Ze daagt uit tot nadere reflectie over dit boeiende materiaal èn tot verder onderzoek.
Anneke C.G. Fleurkens
| |
| |
| |
Zeldzaame levens-gevallen van J.C. Wyerman / Franciscus Lievens Kersteman; bezorgd door M. van Vliet. - Leiden: Astraea, 1994. - 155 p.: ill.; 21 cm. - (Duivelshoekreeks; 1)
ISBN 90-75179-02-2 Prijs: ƒ 39,50
Opkomst en val van een koffiehuisnichtje (1727) / Jacob Campo Weyerman; uitg. door André Hanou; in samenw. met Anita van Beek...[et al.]. - Leiden: Astraea, 1994. - 78 p.: ill.; 21 cm. - (Duivelshoekreeks; 2)
ISBN 90-75179-01-4 Prijs: ƒ 29,90
- Te bestellen bij Uitgeverij Astraea, Zoeterwoudsesingel 69, 2313 EL Leiden.
De schrijvers die in de Nederlanden in de zeventiende en achttiende eeuw naar de literaire onderwereld verbannen werden, krijgen in een nieuwe reeks tekstedities weer de kans om het daglicht te zien. In de eerste twee delen van deze zogenaamde Duivelshoekreeks is een nieuw leven gegund aan werk van de befaamde broodschrijvers Jacob Campo Weyerman en Franciscus Lievens Kersteman. Aangekondigd is werk van Hendrik Doedijns en Pieter van Woensel.
Het eerste deel is de succesroman die Kersteman in 1756 over de gevreesde schrijver-schilder Jacob Campo Weyerman publiceerde: de Zeldzaame leevens-gevallen van J.C. Wyerman. Met deze roman gaf Kersteman de Weyerman-legende een beslissende vorm. Voor de editie, die bezorgd werd door Rietje van Vliet, is gebruik gemaakt van de uitgebreide herdruk uit 1763. In die herdruk werd aan het wonderlijke levensverhaal van Weyerman dat van diens moeder toegevoegd. Lys Sint Mourel, voor wie Elisabeth Sommerell model stond, werd geportretteerd als een heldhaftige vrouw die een militair tenue verkoos. Deze Lys lijkt meer op de Maria van Antwerpen, zoals Kersteman haar in De Bredasche Heldinne in 1751 afbeeldde, dan op de werkelijke moeder van Weyerman. Op de betrouwbaarheid van het levensverhaal van Weyerman valt evenzeer af te dingen, maar geloofd werd Kersteman niettemin door velen.
Op een nieuwe uitgave van Kerstemans Weyerman-biografie werd al lang gewacht. In een uitvoerige inleiding wordt vooral aandacht geschonken aan het verschijnsel van de broodschrijverij. Het betoog is over het algemeen zeer genuanceerd, maar te veel wordt het werk van Kersteman gemeten naar de maat van Weyerman. De beoordeling die in de inleiding gegeven wordt van het werk van Kersteman voldoet niet: op nogal losse gronden wordt beweerd dat het de auteur slechts om vermaak en financieel voordeel begonnen was en dat uit zijn werk ‘geen enkele visie’ spreekt.
Toen Kersteman de beruchte Weyerman vereeuwigde, zat hij zelf achter de tralies. Hij zocht met zijn romans gewin en vrijheid. De auteur probeerde met alle macht zijn reputatie te redden. Met de Zeldzaame levens-gevallen liet hij zien dat er in de Nederlanden in het verleden ook gróte geletterde schurken bestaan hadden. In vergelijking met Weyerman was Kersteman een kleine kruimeldief in de letteren. Dat persoonlijk belang van de auteur klinkt door in het werk, maar in de interpretatie wordt daar nauwelijks aandacht voor gevraagd.
Het tweede deel van de nieuwe reeks biedt de tekst van een feuilleton, dat Weyerman in 1727 aan de Opkomst en val van een koffiehuisnichtje wijdde. Inleiding en annotaties werden verzorgd door André Hanou. De visie die Hanou in zijn editie van de Tuchtheer ontvouwde, keert in deze inleiding goeddeels terug. Opvallend nieuw is wel de aandacht voor dominante metaforen in de geschiedenis van het koffiehuisnichtje. In de onontbeerlijke annotaties is aan het plezier van de tekst volop recht gedaan. Het ‘koffiehuisnichtje’ van Weyerman lijkt zo goed op weg om nieuwe lezers in haar netten te vangen.
Terwijl in Frankrijk en Engeland de literaire onderwereld dankzij Robert Darnton en Pat Rogers in het middelpunt van de belangstelling staat, worden broodschrijvers uit de zeventiende en achttiende eeuw in Nederland nog steeds met nuffige neerbuigendheid beschouwd. Dat zal door de Duivelshoekreeks niet veranderen, maar helpen kan het allicht.
Peter Altena |
|