Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 106
(1990)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 262]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Robert Stein
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 263]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De eerste drie boeken van de Brabantsche Yeesten zijn voor een belangrijk deel letterlijk overgenomen uit Jacob van Maerlants Spiegel Historiael.Ga naar eind4 Het vierde boek en de eerste verzen van het vijfde zijn een flink uitgebreide vertaling van de Latijnse Chronica de origine ducum Brabantiae.Ga naar eind5 Enkele handschriften bevatten echter een meer uitgebreide redactie van het vierde boek, waarin belangrijke passages uit Lodewijk van Velthems Voortzetting van de Spiegel Historiael (1316) zijn toegevoegd. Van het stuk dat na vers 185 van het vijfde boek volgt (in het totaal ca. 4750 verzen) zijn geen bronnen bekend. In de literatuur gaat men er meestal van uit, dat Jan van Boendale de Brabantsche Yeesten in twee fasen heeft samengesteld: het eerste gedeelte (BY I-BY V 900) in 1316 of 1317; het tweede gedeelte - bij elkaar ongeveer 4000 verzen - rond 1347 of 1350.Ga naar eind6 Toch zou het niet verwonderlijk zijn als de Brabantsche Yeesten meer gefragmenteerd is ontstaan dan tot nu toe werd aangenomen: als hij het eerste gedeelte van zijn kroniek afsluit, zegt Van Boendale dat hij de pen weer zal oppakken wanneer dat noodzakelijk zal zijn (BY V 877-890).Ga naar eind7 Natuurlijk kan de eerste gelegenheid hiertoe zich pas rond 1350 hebben voorgedaan, maar dat lijkt niet waarschijnlijk. Daarnaast moeten we constateren dat er nooit een argument werd aangevoerd om aan te nemen dat de Brabantsche Yeesten in precies twee fasen is geschreven.Ga naar eind8 Een onderzoek naar de ontstaansgeschiedenis van de Brabantsche Yeesten moet beginnen bij de overlevering van de kroniek in de verschillende handschriften. Als vergelijking gebruik ik de uitgave van de Brabantsche Yeesten door J.F. Willems, die ik als ‘standaardtekst’ aanduid. Bestudering van de handschriften heeft uitgewezen dat het laatste hoofdstuk in deze uitgave (BY V 4955-5066) slechts in één handschrift voorkomt, waarom ik dit niet reken tot de standaardtekst.Ga naar eind9 De handschriften van de Brabantsche Yeesten bevatten nogal wat afwijkingen ten opzichte van de standaardtekst. Zo komt in het vijfde boek van de Yeesten een panegyriek voor, die in de handschriften op verschillende plaatsen blijkt te staan. In zijn meest uitgebreide vorm bevat deze panegyriek twee hoofdstukken: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 264]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
respectievelijk over hertog Jan III en over Maria van Evreux (voetnoot bij BY V 1302). Opvallend is hierbij dat in een aantal handschriften het hoofdstuk over Maria van Evreux in het praesens is gesteld, terwijl het in andere handschriften in het imperfectum staat. Met een inventarisatie van de handschriften ten aanzien van deze panegyriek wil ik beginnen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De panegyriekDe Brabantsche Yeesten is overgeleverd in vijf handschriften,Ga naar eind10 hier Vlamincx (voortaan Vl),Ga naar eind11 Tongerloo (To),Ga naar eind12 Brussel (Br),Ga naar eind13 Affligem (Af)Ga naar eind14 en Kluit (Kl)Ga naar eind15 genoemd. In het volgende schema wordt de plaats van de panegyriek in de handschriften aangegeven. Tevens wordt aangeduid of het hoofdstuk over Maria in het praesens of in het imperfectum is gesteld.
Een verklaring voor het feit dat de panegyriek op verschillende plaatsen in de Brabantsche Yeesten voorkomt is te vinden met behulp van handschrift Kl. Van hs.Kl bevat katern I de gehele tekst van de Korte kroniek van Brabant, de Brabantsche Yeesten beslaat katern II-XIV. Het handschrift is opgebouwd uit katernen die zijn samengesteld uit papier en perkament. In katern I (f. 1-7) en katern XII-XIV (f. 167-205) heeft het papier als watermerk een ‘kruisboog’, in katern II-XI (f.8-166) een ‘hand’. De katernen met het watermerk ‘hand’ zijn door twee verschillende handen beschreven: door de kopiïst | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 265]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hs. Kl (Leiden, UB Ltk 1019), f.156v. De plaats waar rubricering, inktkleur en regelafstand veranderen. Afbeelding op 80 procent van ware grootte.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 266]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van de Brabantsche Yeesten en door iemand die de tekst van de Brabantsche Yeesten op iedere bladzijde heeft voorzien van koptiteltjes en incidenteel van historische aantekeningen. In de katernen met het watermerk ‘kruisboog’ komt deze tweede hand niet voor. Op grond van het feit dat de oudste katernsignatuur en de oorspronkelijke foliëring beginnen bij wat thans het tweede katern van hs. Kl is,Ga naar eind16 en vanwege de plaatsing van de verschillende watermerken in het handschrift, kunnen we concluderen dat het huidige katern I achter de Brabantsche Yeesten moet hebben gestaan. In katern XI - het laatste katern met het watermerk ‘hand’ - kan een breuk in de continuïteit van de hoofdhand worden geconstateerd (f.156v). Hoewel nog steeds dezelfde persoon schrijft, krijgt de rubricering een ander karakter, wordt de inkt donkerder en de afstand tussen de regels iets groter dan op de voorgaande folia. Op de bladzijde die volgt op deze ‘breuk’ staat het laatste koptiteltje van de tweede hand.Ga naar eind17 We mogen hieruit concluderen dat handschrift Kl in twee fasen is gekopieerd: in eerste instantie zijn de katernen met watermerk ‘hand’ tot f.156v beschreven; in tweede instantie is dit laatste katern volgeschreven en zijn katernen van een andere papiersoort toegevoegd (f.156v-204r). Opvallend is dat de tekst van de beide delen van handschrift Kl op twee plaatsen elkaar overlapt: de panegyriek en BY V 1469-1471 komen tweemaal voor, respectievelijk f.155r-156v., f.188r-189r en f.154v, f.158r. Hieruit kunnen we de conclusie trekken dat f.8r-156v naar een andere ‘legger’ is gekopieerd dan f.156v-204r. Met andere woorden: er hebben minimaal twee verschillende redacties van de Brabantsche Yeesten bestaan. Essentieel is de plaats waar de panegyriek voorkomt in hs. Kl; deze blijkt op f.155r-156v de afsluiting te vormen van de eerste ontstaansfase van het handschrift. Het hs. Kl gaat - zo kunnen wij concluderen - voor het eerste deel (f.8r-156v) terug op een redactie van de Brabantsche Yeesten die de tekst van BY I-BY V 1504 bevatte en werd afgesloten door de panegyriek. Wat is het karakter van deze panegyriek? Zoals uit bovenstaand schema blijkt, komt het hoofdstuk over Maria van Evreux in alle | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 267]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
handschriften voor na BY V 3862. De reden voor Van Boendale om het hoofdstuk dáár op te nemen is duidelijk: het volgt onmiddellijk op de vermelding van de dood van Maria en fungeert derhalve als een soort grafrede: Al waeren noch jonc dese jaeren,
Nochtan en waeren in haere
Vergheten ne ghene saken
Die de goede vrouwen volmaken.
Sy was simpel, hoefsch ende goedertieren...(Hs. Leiden UB, Ltk. 1019, f.189r)
In de handschriften Af en Kl komt de panegyriek op Maria, behalve bij BY V 3862, nog op een andere plaats in de Brabantsche Yeesten voor, respectievelijk na BY V 1302 en na BY V 1504. In beide handschriften staat dit hoofdstuk grotendeels in het praesens: Nu waert grote onmate
Dat ic der goeder Marien vergate,
Jans wijf, dair ic af sprac nu.
Alle archeide, ic ghebiede u
Dat ghij verre van hier trect,
Daer men van deser vrouwe sprect;
Want ghine hebt gheen deel in haere!
Alse sijn jonc noch hoer jaere,
In haer en [hs: ende] sijn jonc ghene saken
Die die goede vrouwen volmaken.
Sy es simpel, hoefsch ende goedertieren...(Hs. Leiden UB, Ltk. 1019, f.155v; vgl. hs. Brussel KB IV 685, p. 36)
Vooral het vers ‘Alse sijn jonc noch hoer jaere...’ is hier opmerkelijk. Als Van Boendale deze verzen na de dood van Maria heeft omgezet in het imperfectum, zullen de hoofdstukken in de handschriften Af en Kl zijn geschreven, toen Maria nog in leven was. Dat wil zeggen tussen haar huwelijk met Jan III in 1311 en haar overlijden in 1335. Op grond van de tekst mogen we dan ook stellen dat hs. Kl teruggaat op een redactie die is ontstaan tussen 1311 en 1335. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 268]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Omdat de panegyriek in handschrift Kl de afsluiting blijkt te vormen van een redactie van de Brabantsche Yeesten, is het waarschijnlijk dat zij ook op andere plaatsen het eind van een redactie van de Brabantsche Yeesten markeert. Dit is een reden de Brabantsche Yeesten aan een nader onderzoek te onderwerpen om zo mogelijk de bevestiging van een gefaseerd ontstaan te vinden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BY I tot BY V 900De cesuur bij BY V 900 is algemeen aanvaard: Van Boendale geeft zelf aan dat hij stopt met het schrijven van zijn kroniek en deze eventueel later zal voortzetten: Hier met laet ict bliven
Mijn dichten ende mijn scriven;
Want ic nemmeer en can gheleesten
Van der hertoghen yeesten;
Want nu regneert dese Jan.
Ghelevic den tijd, voert dan,
Dat hem ghevallen eneghe saken
Die sal ic dichten ende maken,
Eest dat ics hebbe die stade. (BY V 877-85)
In de handschriften To en Vl wordt bovendien vermeld, dat het vijfde boek elf hoofdstukken zal tellen; dat is precies tot BY V 900.Ga naar eind18 De laatste gebeurtenis die voor deze cesuur wordt verhaald, is het voorkomen van drie ‘plagen’ (regen, hongersnood en sterfte), die te dateren zijn in 1315-1316 (BY 779-850; datering BY V 783-784).Ga naar eind19 Omdat de kroniek na de cesuur opnieuw begint met gebeurtenissen uit 1317 (BY V 901-992) is het aannemelijk, dat Van Boendale het eerste deel van de Yeesten afrondde in 1316 of 1317. Mag dit inderdaad worden beschouwd als een eerste redactie, of is er sprake van eerdere redacties? Vermoedelijk kent de Brabantsche Yeesten tot BY V 900 geen cesuren: Van Boendale zegt in zijn inleiding dat hij zijn kroniek zal samenstellen voor Willem Bornecolve; kort voor BY V 900 memoreert hij zijn opdrachtgever nogmaals (BY V 891-894, vgl. BY I 37-46). Ook maakt Van Boendale melding van een oorlog tussen Vlaanderen en Frankrijk. Hierover zegt hij dat deze begon omtrent | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 269]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de dood van Jan I (1294) en ruim twintig jaar duurde (BY V 189-200); we mogen aannemen dat Van Boendale een toespeling maakt op de vrede van Parijs in 1316, die een einde maakte aan die oorlog. We kunnen hier dus de bestaande visie aanvaarden dat Van Boendale de eerste redactie van zijn kroniek ca. 1316 heeft voltooid. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BY V 900 tot BY V 1320De eerste keer dat de panegyriek op Jan III en Maria van Evreux voorkomt, is na BY V 1302, in hs. Af, waar het hoofdstuk over Maria in het praesens gesteld is. Na mijn betoog dat de panegyriek als afsluiting van een redactie heeft gefungeerd, is dit voldoende reden om te onderzoeken of er zich wellicht op die plaats een cesuur in de ontstaansgeschiedenis van de Yeesten bevindt. BY V 901-1302 gaat voornamelijk over de oorlog die Jan III voerde in het gebied tussen Maas en Rijn, waarbij vooral de plundering van Tiel door Otto van Buren en de belegering van Sittard door de Brabanders centraal staan. Dit stuk wordt afgesloten met de volgende verzen: Op Sinte Laurens dach was dat
Dat men op gaf die stat,
Int jaer Ons Heren, weet voerwaer,
Dertien hondert ende XVIII jaer.
Mede ghesciede int selve jaer
Onder die coyen sterfte swaer;...
Ende oec moghedi weten
Dat een harfst quam daer naer,
Harde droeghe, int selve jaer. (BY V 1291-1302)
Als Van Boendale inderdaad een nieuwe redactie van zijn Brabantsche Yeesten heeft gemaakt die loopt tot BY V 1302, moet dit derhalve zijn gebeurd in of na de herfst van 1318. De aanhef van de Brabantsche Yeesten sluit hier mooi bij aan: Dit boeck waert begonnen, voerwaer,
Doe men screef Jhesus Cristus jaer
Dertien hondert, achtien mede,
Al te Antwerpen, in die stede. (BY I 59-62)Ga naar eind20
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 270]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De tekst van dit gedeelte van de Brabantsche Yeesten verraadt soms een betrokkenheid die men na een groot aantal jaren niet meer zou verwachten, bijvoorbeeld bij de plundering van Tiel (BY V 939-944, vooral BY V 985-989). Een belangrijk argument om een cesuur aan te nemen bij BY V 1302 vinden wij in de Korte kroniek van Brabant. De Korte kroniek werd, blijkens de epiloog, geschreven in Antwerpen in 1322Ga naar eind21 en is in feite een uittreksel uit de Brabantsche Yeesten.Ga naar eind22 De laatste historische gegevens uit de Korte kroniek hebben betrekking op de periode 1317-1318, die ook in BY V 901-1302 wordt behandeld. In totaal wordt een tiental verzen in de Korte kroniek aan deze periode gewijdGa naar eind23; enkele hiervan vertonen overeenkomsten met verzen uit de passage BY V 901-1302.Ga naar eind24 Aangezien Van Boendale zonder twijfel voor het schrijven van de Korte kroniek zijn Brabantsche Yeesten heeft gebruikt, blijkt uit deze overeenkomsten dat hij de redactie 1318 van de Brabantsche Yeesten voor zich had. Op grond van de datering in de inleiding van de Brabantsche Yeesten, van de betrokkenheid bij de gebeurtenissen, van het feit dat de panegyriek op Maria van Evreux in het praesens is gesteld en van de overeenkomsten met de Korte kroniek, mogen we ervan uitgaan, dat Van Boendale in 1318 inderdaad een nieuwe redactie van de Brabantsche Yeesten heeft vervaardigd. Handschrift Af gaat terug op deze tweede redactie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BY V 1303 tot ongeveer BY V 1504Ga naar eind25Eerder heb ik betoogd dat handschrift Kl, f.8r-156v teruggaat op een redactie van de Brabantsche Yeesten die niet verder doorliep dan BY V 1504 en later door dezelfde kopiïst werd aangevuld naar een jongere redactie van de Brabantsche Yeesten. Dit is een indicatie om aan te nemen dat zich op deze plaats een cesuur in de ontstaansgeschiedenis van de Brabantsche Yeesten bevindt. Deze cesuur moet worden gedateerd nà 25 februari 1324, omdat het huwelijk van de Hollandse gravendochter Margaretha met Lodewijk van Beieren wordt vermeld (BY V 1471-1504). De enige inhoudelijke aanwijzing voor deze cesuur is het feit dat ook in handschrift Kl het hoofdstuk over Maria van Evreux in de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 271]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
panegyriek in het praesens is gesteld. In 1324 was Maria nog in leven. Hoewel dit inhoudelijke argument alleen niet doorslaggevend is, meen ik dat het samen met de codicologische eigenaardigheden van handschrift Kl indiceert dat omstreeks 1324 een derde redactie van de Brabantsche Yeesten werd gemaakt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BY V 1505 tot 3910Ga naar eind26De derde plaats waar de panegyriek voorkomt in de tekst van de Brabantsche Yeesten is na BY V 3910. Het hoofdstuk over Maria van Evreux fungeert hier als een soort grafschrift. Uit het schema op p. 000 blijkt dat in twee van de handschriften van de Brabantsche Yeesten (Kl en Br) naast het ‘grafschrift’ tevens het hoofdstuk over Jan III voorkomt, terwijl dit in de overige handschriften ontbreekt. Een cesuur op deze plaats zou daarvoor een verklaring bieden. BY V 1505-3910 verhaalt eerst de gebeurtenissen rond de belegering van Valkenburg door hertog Jan III (BY V 1399-1470, 1505-2030), afgesloten met een beschouwend hoofdstuk over de ‘oostheren’ die in het verleden tot hun eigen nadeel de ‘leeuw van Brabant’ hebben belaagd (2031-2168). Daarna gaat Van Boendale in op de coalitie-oorlog van 1332-1334: een groot aantal buurvorsten van Brabant vormde een alliantie tegen de hertog (BY V 2169-3910).Ga naar eind27 Van Boendale wekt in BY V 1505-3910 de indruk dat hij korte tijd na de gebeurtenissen schrijft, bijvoorbeeld als hij het weinig ridderlijk handelen van enkele Brabanders beschrijft: Selc was daer int conroot
Die mi metten monde verboot
Dat ic sinen name, wats ghesciet,
In desen boec en sette niet...(BY V 3181-3184)
En als hij het heeft over de verdragen van Amiens, die als afsluiting van de coalitie-oorlog werden gesloten in 1334: Maer van Mechelen dat segghen
En wonde hi [Filips VI] noch niet uutlegghen:
Dat hilt hi noch te hem waert.
God geve oec, hoe dat vaert,
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 272]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dat hijt cort alsoe terminere
Datter in gheligghe Gods ere. (BY V 3837-3842)
Uiteindelijk heeft Filips nooit een uitspraak gedaan in de zaak Mechelen. De woorden in de Brabantsche Yeesten geven Van Boendale's hoop op een uitspraak weer; een hoop die hij enkele jaren na dato (en zeker in 1348) wel zal hebben opgegeven. Hoewel dit geen klemmende bewijzen zijn, kunnen ze wel als aanwijzingen worden gezien die de hypothese ondersteunen, dat beide hoofdstukken hebben gefungeerd als afsluiting van een fase van de Brabantsche Yeesten. Ook op grond van de functie van de panegyriek in de eerdere fasen mogen we aannemen dat Jan van Boendale in of kort na 1335 een vierde redactie vervaardigde van de Brabantsche Yeesten. Er zijn echter argumenten die erop wijzen dat dit een te simpele reconstrucie van het ontstaan van de Brabantsche Yeesten is. BY V 1505-3910 is te verdelen in twee stukken: over de oorlog rond Valkenburg en over de coalitie-oorlog. Op grond van de hierboven geciteerde verzen mogen we aannemen dat Van Boendale het gedeelte over de coalitie-oorlog korte tijd na de gebeurtenissen heeft geschreven. Het deel over de oorlog rond Valkenburg lijkt wat ouder te zijn getuige de volgende passage: Die hertoghe antwoerde met rade,
Mids enen sinen riddere sciere,
Van Levedale mijn heer Rogiere,
Die den coninc seide al dare...(BY V 1436-1439)
Rogier van Leefdale, aan wie Jan van Boendale in ca. 1330 Der Leken Spiegel opdroeg en kort daarvoor of daarna Jans Teesteye, overleed in 1333.Ga naar eind28 Misschien heeft Van Boendale deze gegevens van hem gekregen, hetgeen zou impliceren dat dit werd geschreven tijdens het leven van Van Leefdale, dus voor 1333. Het hoofdstuk over de ‘oostheren’ en de ‘leeuw van Brabant’ waarmee de beschrijving over de oorlog rond Valkenburg wordt afgesloten is eveneens illustratief: nergens wordt daarin vooruitgewezen naar de coalitie-oorlog van 1332-1334, hoewel de ‘oosthe- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 273]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ren’ ook daarin een grote rol speelden. Sterker nog, Van Boendale beperkt zijn commentaar duidelijk tot de periode vóór 1330 (BY V 2069-2084, BY V 2152-2165). Bovendien vestigt Bormans - die rekening hield met een cesuur op deze plaats - terecht de aandacht op het eerste vers van de beschrijving van de coalitie-oorlog: ‘Nu hoert voert van daer ict liet...’ (BY V 2169).Ga naar eind29 Vermoedelijk bestaat de passage BY V 1505-3910 dan ook uit twee gedeelten, waarin een cesuur ligt voor BY V 2169; het eerste gedeelte werd waarschijnlijk vóór 1330 geschreven, terwijl het tweede gedeelte ca. 1335 onstond. Het is echter de vraag of hier inderdaad sprake is van twee afzonderlijke redacties; mogelijk heeft Van Boendale het eerste deel (BY V 1505-2030) onder zich gehouden. Ik zou beide delen dan ook tot de vierde redactie van de Brabantsche Yeesten willen rekenen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BY V 3911-4954BY V 3911-4954 komt voor in vier van de vijf handschriften van de Brabantsche Yeesten. Het laatste hoofdstuk ontbreekt alleen in hs. Br, maar moet daar bewust door de kopiist zijn weggelaten.Ga naar eind30 Van Boendale gaat in dit deel van de Brabantsche Yeesten vooral in op de Engelse koning Edward III en de honderdjarige oorlog, voor een belangrijk deel woordelijk gelijk aan Van Boendale's Van den derden Eduwaert, en een volksopstand in het bisdom Luik. Naar aanleiding van deze opstand volgt een beschouwing over de verwerpelijkheid van volksopstanden, waarmee een abrupt einde komt aan de Brabantsche Yeesten. De bepaling van de terminus post quem is mogelijk op grond van BY V 4895-4900: de vooravond van Maria Magdalena 1347 (21 juli). Ook de terminus ante quem is te bepalen aan de hand van het feit dat een van de zonen van Jan III, die overleed in 1349, als nog levend wordt vermeld (BY V 4731-4738).Ga naar eind31
Als we dit geheel overzien, zijn er belangrijke argumenten om aan te nemen dat Jan van Boendale zijn Brabantsche Yeesten in verschillende fasen heeft samengesteld. Ik hoop te hebben aangetoond dat de panegyriek op Jan III en Maria van Evreux heeft gediend | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 274]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
als afsluiting van de verschillende redacties van de kroniek die Jan van Boendale gedurende zijn leven vervaardigde. Op grond van deze panegyriek is het mogelijk cesuren in het ontstaan van de Yeesten te herkennen in de jaren 1318, ca. 1324, ca. 1335. Op grond van andere kenmerken zijn cesuren te herkennen ca. 1316 en ca. 1330. De kroniek werd afgesloten ca. 1348. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het vierde boek van de Brabantsche YeestenOpnieuw moet echter de vraag worden gesteld of we niet te maken hebben met een te simpele reconstructie van de ontstaansgeschiedenis der Brabantsche Yeesten. Tot nu toe is het onderwerp steeds het vijfde boek van de Brabantsche Yeesten geweest, terwijl ook in het vierde boek belangrijke varianten zijn te constateren. Voordat ik hier nader op in ga, is het noodzakelijk te bepalen welke cesuren in de verschillende handschriften zijn terug te vinden. De volgende reconstructie is tot stand gekomen met behulp van dezelfde argumenten als gebruikt voor de reconstructie van het ontstaan van de tekst van de Brabantsche Yeesten:
In drie van de handschriften, namelijk To, Br en Af, wordt de tekst van de Brabantsche Yeesten aangevuld met grote passages uit Lodewijk van Velthems Voortzetting van de Spiegel Historiael.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 275]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoewel het mogelijk is dat drie kopiisten onafhankelijk van elkaar deze passages hebben overgenomen, lijkt dat onwaarschijnlijk vanwege de beperkte verspreiding van de Voortzetting.Ga naar eind38 Aan de hand van de hierboven opgestelde fasering van de ontstaansgeschiedenis van de Brabantsche Yeesten is het naar mijn mening mogelijk een verklaring voor de varianten in het vierde boek te geven. In de hss. Kl en Vl komt de korte tekst van BY IV voor. Voor beide handschriften geldt dat ze teruggaan op de redactie van 1316. De uitbreiding van BY IV moet dus na dat jaar hebben plaatsgevonden. Ook in de Korte Kroniek van Brabant, daterend uit 1322 en gebaseerd op de Brabantsche Yeesten, zijn nog geen sporen van de Voortzetting van de Spiegel Historiael zichtbaar. In hs. Af zien we deze uitbreidingen wel. Het oudste deel van dit handschrift is vermoedelijk een kopie van de redactie die tussen 1318 en 1324 is te dateren. Op grond hiervan is het mogelijk dat de toevoeging van de passages uit de Voortzetting van de Spiegel Historiael heeft plaatsgevonden tussen (waarschijnlijk) 1322 en 1324. Hs. Br geeft in zijn oudste deel vermoedelijk de redactie van 1336 weer. In dit handschrift zijn enkele fouten vermeden die nog wel in hs. Af voorkwamen; zo zijn bijvoorbeeld enkele overlappingen verwijderd. Tenslotte de redactie To: omdat er hier sprake is van een andere redactie van de Voortzetting van de Spiegel Historiael moeten de veranderingen hier onafhankelijk van de redacties Af en Br zijn aangebracht. We moeten echter grote voorzichtigheid betrachten bij het reconstrueren van het ontstaan van het vierde boek: de mogelijkheid blijft bestaan dat de aanvullingen onafhankelijk van elkaar zijn aangebracht zonder dat Jan van Boendale daarbij was betrokken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 276]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BesluitSamenvattend zou ik willen pleiten voor een meer gefaseerd ontstaan van de Brabantsche Yeesten dan tot nu toe is aangenomen. Hoewel niet al de door mij genoemde fasen concreet aantoonbaar zijn, hoop ik toch aannemelijk te hebben gemaakt dat de Brabantsche Yeesten is ontstaan in meer dan de twee fasen waarvan tot nu toe werd uitgegaan. Een onzekere factor blijft dat vrijwel de gehele overlevering van Van Boendale's kroniek wordt gevormd door handschriften die één tot anderhalve eeuw na het ontstaan van de Brabantsche Yeesten zijn gekopieerd. Desondanks lijkt de volgende reconstructie van het ontstaan van de kroniek mogelijk:
De ontstaansfasen van ca. 1316, van 1318, van ca. 1324 en uiter- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 277]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aard die van ca. 1348 lijken mij aantoonbaar. Op grond van het feit dat de fasen van 1318 en ca. 1324 werden afgesloten met de panegyriek, is de ontstaansfase van ca. 1335 - die eveneens afsluit met de panegyriek - zeer aannemelijk. Een ontstaansfase in 1330 is niet aantoonbaar, maar wel waarschijnlijk. De uitbreiding met de passages van de Voortzetting van de Spiegel Historiael in de periode 1322-1324 is niet meer dan een mogelijkheid.
Adres van de auteur: Scheepmakerssteeg 2 2311 SE Leiden |
|