Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 104
(1988)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
W. Waterschoot
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tevens de structuur van het vers wordt aangetast; de vier andere gevallen betreffen veranderingen van rijmwoorden en hun onmiddellijke context. Er valt daaruit niet anders te concluderen dan dat de drukker de tekst gevolgd had die hem ter beschikking stond, en dat de dichter achteraf deze oorspronkelijke tekst hier en daar nog heeft willen wijzigen.Ga naar eind2Hierbij veroorloof ik mij één opmerking: de ‘drukfout’ is er m.i. in feite geen: ook hier is er sprake van een aanpassing door de auteur zelf, die een van meet af aan metrisch niet-correcte versregel bij nader toezien heeft willen verbeteren. Theoretisch zou het kunnen dat in het vers ‘Van siluer fyn en som vergult seer net’ (BT, p. 65, v. 368) de zetter het vierde woord ‘en’ over het hoofd gezien had, maar het lijkt mij weinig waarschijnlijk dat hij dit voegwoord op eigen initiatief zou vervangen hebben door een komma, zoals in de originele versie stond: ‘Van siluer fyn, som vergult seer net’; zulke interpreterende maatregel is heel wat anders dan het toen getolereerde wijzigen van de spelling of het hanteren van afkortingstekens om een regel uit te drijven of in te winnen. Belang heeft ook de slotzin van Het Bosken; de auteur erkent daarin dat er nog andere fouten in de bundel voorkomen, waarbij het open blijft of hij hiermee poëtische onvolkomenheden zoals de bovenstaande, dan wel eigenlijke zetfouten of beide categorieën samen bedoelt. In 1985 ontdekte Karel Porteman in de universiteitsbibliotheek te Wrocław een exemplaar van Van der Noots Verscheiden Poetixe Wercken (hierna VPW), uitgegeven te Keulen in 1572, een editie waarvan August Vermeylen het bestaan op basis van een notitie in handschrift in de Koninklijke Bibliotheek te 's-Gravenhage ‘waarschijnlijk’Ga naar eind3 achtte, maar die nog niemand in de laatste eeuw onder de ogen gekomen was. Bij de bibliografische analyse als voorbereiding van een editie van deze bundel viel een curieus feit op: na 32 bladzijden (d.i. na twee katernen) nieuwe gedichten volgde vanaf een katern B (op de eerste pagina foutief ‘Ej.’ gemerkt) de tekst van Het Bosken, beginnende met ‘De vrijagie ende het houwelyck van Messer Luciaen dela Noce, Edelman Romeyn, ende Iuffrou Magdalene van Rinchorst, Edel dochter in Brabant’. Een vergelijking van de twee | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
teksten leerde al vlug dit: bij zijn vertrek uit Engeland had Van der Noot de resterende oplage van Het Bosken in losse vellen met zich meegenomen; te Keulen aangekomen, had hij een nieuwe bundel laten samenstellen door aan wat nog steeds de hoofdmoot van de Londense druk was, een nieuw voorwerk, met een nieuwe titel en een nieuw impressum toe te voegen. Het was dan ook zinvol de drie tot nu toe bekende exemplaren van Het Bosken, in de literatuur (BT, p. 13-15) bekend als H (Haarlem, Stedelijke Bibliotheek, 86.C.16), G (Gent, Universiteitsbibliotheek, BL 8665) en W (Washington, Folger Shakespeare Library) met de nieuw ontdekte bundel te confronteren, dit met het oog op mogelijke drukvarianten. Er bleek inderdaad correctie op de pers uitgevoerd te zijn. Deze kon onderscheiden worden als behorende tot twee afzonderlijke categorieën, de ene te wijten aan de bemoeiingen van de drukker, de andere aan die van de auteur. De eerste groep omvat twee gevallen:
Iets heel anders heeft plaatsgehad in de buitenvorm van katern I:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Alle varianten bleven beperkt tot de buitenvorm van vel I. Vermoedelijk is die (wat normaal was) na de binnenvorm afgedruktGa naar eind5 en is die als enige de auteur onder de ogen gekomen. Immers, in tegenstelling tot de correcties op f. C6r en D6v gaat het hier om auteurscorrecties: er worden geen zetfouten verbeterd, maar wel metrische en tekstuele onvolkomenheden weggewerkt. Dit is het duidelijkst in f. I7r, r. 15, waar het decasyllabisch vers ‘Maer nacht en dach Godes wet sonder vergeten’ in deze oorspronkelijke versie twaalf syllaben telde; na correctie van ‘Godes’ tot ‘Gods’ blijven er slechts elf over, zoals vereist bij vrouwelijk rijm in dit type van versmaat. Drie regels daarboven (f. I7r, r. 12) zijn wij getuige, niet van een metrische aanpassing, maar wel van een grammaticale verfijning die tegelijk een correctie van een voorganger insluit: in het vers ‘Die niet en gaet inder godloosen raet’ wordt ‘godloosen’ verbeterd tot de oudere vorm ‘godlooser’ als genitief meervoud van een gesubstantiveerd adjectief, hoewel ‘godloose(n)’ toentertijd al evenzeer voorkwamGa naar eind6 - maar deze laatste versie maakt het vers tot een letterlijke herneming van de psalmberijming van Datheen, die Van der Noot precies beoogde te verbeteren.Ga naar eind7 De zes resterende gevallen van auteurscorrectie behoren tot een intrigerende soort: daar heeft Van der Noot telkens een ‘e’ laten uitbreken om die te vervangen door de aksantGa naar eind8 ‘é’. Dit impliceert: wanneer Van der Noot zich deze moeite getroost heeft, moet hij met de accenten in Het Bosken een welbepaalde bedoeling gehad hebben. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoewel de aksanten getrouw gereproduceerd zijn in de editie Smit-VermeerGa naar eind9, is er tot nu toe weinig aandacht aan besteed in de wetenschappelijke literatuur. Als enige heeft F. de Schutter zich daarover uitgelaten n.a.v. het vers ‘Dewelcké heur handen wronck met deerlyken misbare’ uit Het Theatre (BT, p. 221, v. 2). Daarover schrijft De Schutter in voetnoot het volgende: Soms gebeurt het, dat Van der Noot een doffe -e op het einde van een woord van een accent voorziet (als in dewelcké). Een duidelijk systeem kon ik daar niet in vinden. Hier heeft toevallig een elisie plaats, maar elders is dat niet het geval.Ga naar eind10 Een nadere beschouwing van Van der Noots eigen tekst in Het Bosken (maar dan wel alleen in deze bundel) heeft een zinvol en gedifferentieerd systeem aan het licht gebracht, dat men in enkele algemene regels kan vatten: 1. De aksant é staat in de eerste plaats voor behoud van de sjwa.Ga naar eind11 Dit betekent: waar de doffe e op het einde van een woord niet mag geëlideerd worden met de beginklinker van een volgend woord, staat é. Bv.: ‘Singhendé altemet van liefde, en dan van stryt’ (BT, p. 55, v. 12). In dit twaalflettergrepig vers heeft geen elisie plaats tussen ‘Singhendé’ en ‘altemet’, wel tussen ‘liefde’ en ‘en’. Slechts in veertien gevallen ontbreekt de aksant op plaatsen, waar hij volgens deze regel zou moeten staanGa naar eind12: - Twaalflettergrepige verzen: Venus, die moeder is van de onsuyuer minne (dé) (BT, p. 119, v. 6)
Der wysheyt om alsoo heur te eeren ghemeyn (té) (BT, p. 119, v. 8)
- Tienlettergrepige verzen: Dat sy met danck vrij ende onbedwonghen (endé) (BT, p. 63, v. 293)
Ieghelijck gonck syn conste openbaren (consté) (BT, p. 66, v. 391)
In heur houlyck ende eerlycken staet (endé) (BT, p. 66, v. 410)
De furien bijtende op heur tanden (bijtende) (BT, p. 78, v. 7)
Soekende is doer costelycke baghen (Soekendé) (BT, p. 79, v. 8)
Heur volghen moet latende alle saken (latende) (BT, p. 80, v. 9)
Van heuren hof, alleene als de vrye (alleené) (BT, p. 85, v. 3)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verachtich, fier, vals ende ouermoedich (endé) (BT, p. 125, v. 100)
Ossen, schapen, haer wolle, en heur huyen (wollé) (BT, p. 158, v. 25)
Met sulcken smaet de grootste ons beschimpen (grootsté) (BT, p. 172, v. 13)
- Achtlettergrepige verzen: Heur alle gheerne eer' bewijst (gheerné) (BT, p. 79, v. 47)
Gheeft den Heere prijs ende eere (endé) (BT, p. 162, v. 1)
In twee gevallen werd daarentegen é foutief gezet op een plaats waar elisie geboden is: Desé man, als hy al dees saken verstonde (BT, p. 61, v. 205)
de cesuur en het isosyllabisme eisen ‘Dees man’. Om gheen oorsaké en is daensicht lachende fyn (BT, p. 116, v. 4)
dit vers mag maar twaalf syllaben tellen; elisie tussen ‘oorsake’ en ‘en’ is noodzakelijk opdat de cesuur op een aanvaardbare plaats zou terechtkomen (‘is’). Of het in al deze geciteerde onregelmatige gevallen gaat om onachtzaamheid van de auteur dan wel om slordigheid van de zetter (wat ik eerder aanneem) is niet uit te maken.
2. De aksant kan gebruikt worden als regelend element ter beklemtoning en ondersteuning van de cesuursyllabe. Dit is zeer duidelijk in die gevallen waar de volgende syllabe met een medeklinker begint: Bv. Van menighé schoon' vrouwe triumphant (BT, p. 58, v. 64). Zie ook: p. 64, v. 317, 339, p. 65, v. 380, p. 66, v. 392, p. 78, v. 16, p. 79, v. 9; p. 82. v. 7, p. 86, v. 8, p. 88, v. 8, p. 160, v. 31. 2.1 Er zijn verzen waar regel 1 en 2 samenvallen, d.i. waar de cesuursyllabe op -e eindigt en het woord erna met een klinker begint: Sy dansendé al noch naer middernacht (BT, p. 66, v. 396). Zie ook: p. 79, v. 5, p. 128, v. 11. 2.2 Om de cesuurgrens af te bakenen worden nog andere aksanten dan é gehanteerd: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Te maken vroé, soo gaende voor de bruyt (BT, p. 64, v. 332)
Van Cupidó, en na der minnen treyne (BT, p. 86, v. 6)
Te muyten iá en oorloghé t'aenueerden (BT, p. 132, v. 7)
En salsé soó als syt hebben ghehoort (BT, p. 134, v. 19)
3. Aksant é kan staan vóór een volgend woord met beginletter h, wanneer geen elisie mag plaatshebben. Dit is echter geen meerderheidsregel: tegenover 17 situaties waar dit procédé inderdaad toegepast wordt, staat een meerderheid van 37 gevallen waar de eind -e voor geaspireerde h geen accent krijgt: aksant o.a. in BT, p. 55, v. 15, p. 66, v. 397, p. 89, v. 4; geen aksant o.a. in BT, p. 55 v. 19, 36, p. 57, v. 12, 27, p. 58, v. 52, p. 59, v. 91, 96.Wel is het zo dat de combinatie aksant + aangeblazen h regelmatiger voorkomt in de vermoedelijk laatst ontstane gedichten: het woord vooraf ‘De Poêt, Tot den Leser’ en de psalmbewerkingen.Ga naar eind13 In drie verzen wordt de h niet geaspireerd en de voorgaande eind -e met een volgende klinker samengetrokken; dit gebeurt zonder enige typografische aanduiding: Maer syn edel nature maecte hem coene (maect'hem) (BT, p. 58, v. 49). Verder: BT, p. 58, v. 57, p. 59, v. 113.
4. In de overige gevallen van aksant é vóór consonant wordt de aksant aangewend om te vermijden, dat de lezer ten onrechte zou elideren en aldus de gang van het telvers zou verstoren. In al deze gevallen berust het aanbrengen van é op de persoonlijke appreciatie van de dichter, die voor elk individueel vers vrijelijk kon beslissen in hoeverre hij de lezer deze steun bij de lectuur meegaf. Hij gebruikt soms é op het einde van een vers om op het vrouwelijk rijm te wijzen (o.a. BT, p. 55, v. 13, 29, 30, 37, 38); ook wanneer twee of meer op elkaar volgende woorden op een doffe e eindigen (BT, p. 55, v. 29, p. 79, v. 9, p. 128, v. 5, p. 154, v. 39). Dat deze aanwijzing niet overbodig was, kan blijken uit het feit dat elisie van -e voor consonant optreedt in gelijktijdige moderne poëzie op Franse maatGa naar eind14, die door geen enkel symbool aangegeven werd en dus als een normaal element van deze poëtische code werd | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ervaren. Ook in Het Bosken vindt men dit stilzwijgend toegepast. Er wordt enerzijds geëlideerd binnen het woord: Dus na dat sy van als gheaduerteert waren (gh'aduerteert) (BT, p. 62, v. 229)Anderzijds wordt elisie van e voor consonant op die plaats vereist door de rust na de cesuur: Teenen ghetuyghe wel als de goedertieren (ghetuygh') (BT, p. 60, v. 147)Of, algemener, door het isosyllabisch vers: V endé uwes saeds God wil ick syn ende blyuen (end') (BT, p. 128, v. 13) Vanwaar Van der Noot dit gebruik van é voor niet-elideerbare doffe e vandaan heeft, is mij vooralsnog niet duidelijk. Alvast niet uit het Frans, en evenmin heeft hij dit ontleend aan een eigentijds Nederlands taaltheoretisch traktaat zoals het werk van Joos Lambrecht.Ga naar eind15 Mogelijk heeft hij zich beholpen met een praktijk uit de Latijnse school. Cornelius Valerius zei over het gebruik van accenten het volgende: Er zijn drie accenttekens, acutus (´), gravis (`) en circumflexus (~). Door de acutus en de circumflexus wordt de syllabe beklemtoond (eigenlijk: opgetild).Ga naar eind16 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van der Noot gebruikt dit systeem ook in zijn Franse verzen - waar het zeer verwarrend werkt, te meer omdat in de Franse metriek de doffe e voor vocaal normaliter steeds geëlideerd moet worden. In het vers Sy l'aueuglé & bien-disant Homere (BT, p. 75, v. 101)
is ‘aueuglé’ niet het gelijkluidende moderne Franse participe passé, het equivalent voor ‘verblind’ (wat trouwens met zijn negatieve connotatie in tegenstelling tot de rest van het vers zou staan); ‘aueuglé’ is hier het adjectief ‘blind’ maar met é omdat de doffe eind-e niet geëlideerd mag worden voor het volgende ‘et’. Een zelfde grafie treft men aan in het vers Vrayé foy & douceur (BT, p. 103, v. 12);
‘Vrayé’ telt er voor twee syllaben - alweer tegen de Franse metriek in. Een stilzwijgende elisie van doffe e voor consonant komt voor in Et dEsculape, les tresdoux fruits gouster (BT, p, 77, v. 180).
Waar voor ons é de klankwaarde [e:] heeft, geldt dit voor Van der Noot alleen in zijn oudste verzen: in het rondeel ‘Vanden peys...int iaer 1558’, dat vermoedelijk nog uit dat jaar dagtekent (BT, p.29), leest men: Deur peys en vré ist nv goet in ons landen,
Twist, orlogh' mé moeten vlieden met schanden (BT, p. 78, v. 1-2).
Dit zijn de enige verzen waarin het (later aangenomen?) systeem niet gevolgd is. Daartegenover heeft men De de Heeren vertrecken (voor: Deed de heren) (BT, p. 61, v. 191)Voor de moderne lezer zijn deze spellingen verwarrend, maar ze passen wel in het systeem waarbij é voor de sjwa gereserveerd werd.Ga naar eind17 Vermoedelijk mogen ‘mé’ (voor ‘meé’) (BT, p. 65, v. 380) en ‘dléuen’ (voor ‘dleuen’) (BT, p. 126, v. 127) als zetfouten beschouwd worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In Het Bosken komen nog andere gevallen van accentuatie voor, maar die zijn meer homogeen; zo staan eé, ié en oó respectievelijk voor [e:], [i:] en [o:]: Die daer meé doen moecht al dat v ghelieft (BT, p, 60, v. 158)
Dié ouders goet van dese maecht ghepresen (BT, p. 62, v. 233)
Maer soó veel isser af, dat alle schaeylyck cruyt (BT, p. 55, v. 23).
Eén uitzondering: in V glorié vertellen (BT, p. 150, v. 29)
telt ‘glorié’ voor drie syllaben. De combinatie oé kan zowel voor [o:] als [u:] gelden, wat normaal is: Is datmen hem sing' soé (BT, p. 102, v. 203) (rijmt op ‘bloó’)
Siet broeders hoé de wet té waghen is gheseten (BT, p. 128, v. 6).
De acutus komt voor in uitroepen: Almachtich God, ó minnelycke Heere (BT, p. 128, v. 22)
Onderworpt ghy hem iá'en al dat leeft (BT, p. 160, v. 32);
ê en ë komen enkel voor in Poêt (BT, p. 55, titel); Poët (BT, p. 73, titel) zowel in het Frans als in het Nederlands; ook in poëtique (BT, p. 67, v. 24).
Keren wij nu even terug naar de auteurscorrecties met aksanten in de buitenvorm van vel I om na te gaan in hoeverre zij in het hierboven geschetste schema passen. f. I1r, r. 14 Om heuren hals, tscheen wel een preutsé vrouwé (BT, p. 123, v. 10) De twee woorden hebben wel aksanten gekregen om elke elisie in deze reeks van twee woorden, eindigend op doffe e, te vermijden (zie hiervoor onder punt 4). f. I1r, r. 19 Doncker en droef stinckendé endé vuyl (BT, p. 123, v. 14) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Stinckendé’ mag niet geëlideerd worden met het volgende ‘endé’; het woord moet dus een aksant krijgen; voor ‘endé’ speelt weer het hierboven vermelde reekskarakter. f. I2v, r. 8 En eenen Leeu fel endé ouer moedich (BT, p. 124, v. 69) ‘Endé’ moet een accent krijgen omdat het woord niet elideert met ‘ouer’. f. I3r, r. 16 Het leelyck beelt van boosé vileynie (BT, p. 125, v. 97) Van der Noot moet hier een mogelijkheid van te vermijden elisie gezien hebben. f. I6v, r. 8 De Heeré is den gront daer myn rent' vast op staet (BT, p. 130, v. 5) Er mag geen elisie met het volgende ‘is’ optreden. f. I6v, r. 18 Want de oprechté vreucht is by v t'allen tyen (BT, p. 130, v. 14). Mogelijk hebben wij hier met een zetfout binnen de correctie te maken. Opdat deze alexandrijn met vrouwelijk rijm dertien syllaben zou tellen, mag er geen elisie optreden tussen het tweede en derde woord. Heeft Van der Noot (in haast?) tijdens de correctie het accent op het verkeerde woordeinde geplaatst? Of, in geval hij beide woorden van aksanten wilde voorzien hebben (‘dé oprechté’), is hij er een vergeten? Of heeft de zetter geblunderd en correctie op een verkeerd woord toegepast - wat niemand die met drukproeven omgaat erg zou verwonderen? Deze buitenvorm van vel I, de enige die Van der Noot persoonlijk gecorrigeerd heeft, is tevens de laatste geweest, die door Henry Bynneman gedrukt werd. Van der Noot is inderdaad op dit punt in de produktie van het werk overgestapt naar een andere drukker! Autopsie van de bewaarde exemplaren leerde achtereenvolgens dat de vellen K en L door een andere zetter gecomponeerd zijn - dit bleek uit de spelling - dat het papier verschilt en - doorslagge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vende factor - ook het lettertype.Ga naar eind18 Vermoedelijk zijn de laatste twee katernen ter perse gelegd bij John Day, die reeds de Nederlandse en Franse versie van Het Theatre in 1568 gedrukt had. Met Smit neem ik aan dat Bynneman Het Bosken begon te drukken op een ogenblik dat Van der Noot niet in Londen verbleef. Twee keer liet Bynneman de pers stilhouden om zetfouten te corrigeren. Van der Noot is ten huize Bynneman verschenen toen de binnenvorm van vel I reeds afgedrukt en de resterende buitenvorm hiervan nog in produktie was. Vandaar de auteurscorrecties enkel in deze drukvorm.Ga naar eind19 Voor wat daarna gebeurd is, moet ik twee hypothesen voorstellen, de ene al kleurrijker dan de andere. Van der Noot zal in het ene geval allesbehalve tevreden geweest zijn met het resultaat. Alleen aan de vorm in produktie kon hij nog laten wijzigen, maar toen begonnen de moeilijkheden pas goed: wat hij veranderd wilde zien, waren geen echte zetfouten - waarover nog hierna - maar eigen originele formuleringen. En daarbij kwam dat hij aksanten eiste, een lettersoort die de zetters slechts nodeGa naar eind20 gebruikten en waarmee Bynneman zich al de hele bundel lang geplaagd zag. Dat de wensen van de veeleisende auteur tot een conflict geleid hebben, zou afgeleid kunnen worden uit de afwezigheid van f. I8. Dit kan wijzen op een ongewone, bruuske beëindiging van de druk van dit vel. Wanneer men bedenkt dat die plaats heeft op het eerste tijdstip dat de auteur zelf de druk kon controleren, waarna hij het afwerken van de twee resterende vellen aan een andere drukker toevertrouwde, wint deze eerste hypothese nog aan waarschijnlijkheid. Als andere - en meer vreedzame - verklaring voor dit veranderen van drukker zou men ook mogelijke haast bij Van der Noot kunnen inroepen: indien hij de druk van Het Bosken wilde versnellen, dan kon hij de kopij van de vellen K en L aan Day bezorgd hebben, terwijl Bynneman nog aan het voorgaande stuk werkte. Maar dan blijft de afwezigheid van blad I8 intrigeren: dit móet alleszins door Bynneman gezet zijn, vooraleer hij tot het afdrukken van zowel de binnen- als de buitenvorm van vel I overging. Of is er, door haast en spoed, een foutieve voorberekening en verdeling geweest, zodat er een overlapping ontstond? Maar beschikten beide | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
drukkers dan tegelijk over de kopij van f. I8 (Bynneman)/K1 (Day)? Enig vaststaand feit is, dat het overschakelen van de ene drukker naar de andere complicaties veroorzaakt heeft. Ten slotte moet gewezen worden op een merkwaardige discrepantie bij de corrigerende jonge Jonker Jan van der Noot - merkwaardig, gezien van uit de werkwijze van de oudere auteur: zowel het lijstje ‘Fauten’ als de correcties in vel I slaan nooit op eigenlijke zetfouten. De hele aandacht van de jonge dichter, die zo trots was op de innoverende rol van zijn poëzie, gaat alleen uit naar metrische perfectie. Eigenlijke zetfouten noteert hij niet. Beschouwt hij die op dit ogenblik als onbelangrijk naast zijn kunstige verzenbouw of acht hij die inherent aan het drukkersemplooi? Hij negeert ze in ieder geval bewust, want in twee regels waarin hij laat corrigeren, blijven eigenlijke zetfouten staat: in Want de oprechté vreucht is by v t'allen tyen (BT, p. 130, sonnet, v. 14)is ‘vreucht’, zoals in het kritisch apparaat vermeld staat, een correctie van de moderne editeurs voor ‘vreucbt’, zowel in staat b als a. En het vers Maer nacht en dach Gods wet sonder vergeten (BT, p. 130, psalm, v. 4)heeft in beide staten ‘vegeten’. Deze houding steekt schril af tegen die van de oudere Van der Noot, die in 1580 Gillis van den Rade, de drukker van de Poeticsche Werken 1580-1585, bij de druk van het vel liefvelt [2] niet minder dan drie keer diens pers laat stilhouden om correctie aan te brengen, die in 1589 Arnoud s'Conincx de druk van het vel perrenot laat onderbreken om op één plaats ‘eu’ in ‘en’ te veranderen en die Daniël Vervliet om dezelfde reden (het veranderen van één letter) negen keer lastig valt.Ga naar eind21 Voor al zijn drukkers moet Jonker Jan van der Noot een moeilijke klant geweest zijn!
Adres van de auteur: Grootzand 46 B-9150 Dendermonde België |
|