Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 104
(1988)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
W. van Anrooij
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 2]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 1. Den Haag, KB, 131 G 37. f.25v.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 3]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 2. Brussel, KB Albert I. 17914, f.58r.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 4]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
indirect, iets met Troje te maken hebben. Aan de combinatie van gegevens ligt een geschiedbeeld ten grondslag waarbinnen de afstamming van de Trojanen een cruciale rol vervult. De bestudering van het handschrift als geheel wordt des te interessanter nu ook de identiteit van de samensteller kan worden onthuld: het Haagse handschrift is een autograaf (littera cursiva) van heraut Beyeren (zie afb. 1 en 2).Ga naar eind4 Niet alleen de teksten zijn door hem geschreven, ook de rubricatie en de drie in het handschrift voorkomende wapenreeksen (resp. 42, 11 en 2 wapens, voorkomend in de nrs. 1, 7 en 8 uit het hieronder volgende inhoudsoverzicht) werden door hem verzorgd. Zowel van de teksten als van de wapenseries lopen verschillende verbindingslijnen naar zijn overige werk.Ga naar eind5 Volgens De verluchte handschriften en incunabelen van de Koninklijke Bibliotheek stamt het handschrift uit het begin van de vijftiende eeuw en kan het worden gesitueerd in de Noordelijke Nederlanden.Ga naar eind6 Deze gegevens zijn in hoofdzaak juist, ze kunnen echter nader worden gepreciseerd. Over de plaats van ontstaan kunnen we, in het licht van wat nog volgt, betrekkelijk kort zijn: heraut Beyeren heeft het handschrift geschreven en verlucht aan het grafelijk hof te Den Haag. In deze bijdrage wil ik aannemelijk maken dat het handschrift is ontstaan in twee opeenvolgende fases, die elk apart, zij het bij benadering, kunnen worden gedateerd. De gekozen invalshoek is paleografisch en codicologisch: we leren heraut Beyeren in de eerste plaats kennen als boekproducent. Dat is op zichzelf al de moeite waard, omdat dit aspect van het onderzoek (bij een zo gunstige overlevering van verschillende autografen) tot nu toe geheel is verwaarloosd.Ga naar eind7 Allereerst volgt hier een genummerd inhoudsoverzicht, waarnaar in het vervolg kan worden verwezen. De met een * aangeduide nummers zijn prozateksten, de nrs. 12 t/m 15 zijn gesteld in het Latijn:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 5]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wanneer kwam het handschrift tot stand? Bij sommige dateringen die tot nu toe werden voorgesteld, speelde het jaartal ‘1404’, terecht, een belangrijke rol. Het voornaamste gegeven hiervoor kan worden ontleend aan de laatste beschrijving in de KkvH, die betrekking heeft op Albrecht van Beieren (f.23ra). Diens overlijden op 15 (lees 16) december 1404 wordt namelijk vermeld: Tiaer ons Heren men doe screef,
Dusent cccc dat hi bleef,
Ende vier iaer daer toe ghelacht,
Na sinte lucie den andren nacht,
Dat hi vander warelt sceide.
God neem die ziele in siin geleide.
Amen, Amen.Ga naar eind8
Met de beschrijving over Albrecht van Beieren en de daaraan voorafgaande over Willem V (f.22vb) is overigens iets bijzonders aan de hand. Evenals de bijbehorende wapens zijn ze niet direct na het voorafgaande gedeelte van het kroniekje in het handschrift opgenomen. De inkt van de betreffende gedeelten is lichter van kleur. Deze paleografische onregelmatigheid in het handschrift kan begrijpelijk worden gemaakt, wanneer we ons een beeld trachten te | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 6]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vormen van de legger die heraut Beyeren voor deze tekst tot zijn beschikking moet hebben gehad. De oorspronkelijke versie van de KkvH eindigde met de beschrijving van de voorgangster van Willem V, diens moeder Margaretha van Beieren. Het kroniekje is in deze vorm bewaard gebleven in het Wapenboek Gelre, waarin heraut Beyeren het voordien, in combinatie met een verwante wapenreeks, ook al eens had opgetekend.Ga naar eind9 Het is overigens aantoonbaar dat het Wapenboek Gelre, anders dan men op het eerste gezicht wellicht zou verwachten, niet als legger heeft gefungeerd voor het Haagse handschrift.Ga naar eind10 Ook de KkvB heeft een vroegere pendant, ook weer in combinatie met een verwante wapenreeks, in het Wapenboek Gelre. Voor de KkvB in het Haagse handschrift geldt hetzelfde als voor de KkvH: het Wapenboek Gelre diende weer niet als bron.Ga naar eind11 Heraut Beyeren nam de KkvH uit zijn voorbeeldhandschrift over en besloot met de beide beschrijvingen die hij er zelf bij moest verzinnen, nog even te wachten. De beschrijvingen onderscheiden zich inhoudelijk van het voorafgaande gedeelte van het kroniekje onder meer door de nagestreefde mate van nauwkeurigheid waar het de datering betreft: niet alleen het sterfjaar, maar ook de sterfdatum (maand en dag) wordt genoemd.Ga naar eind12 Het is niet met zekerheid uit te maken, of heraut Beyeren alleen maar even een pauze inlaste, nadat hij de KkvH tot en met Margaretha van Beieren had overgenomen, of dat hij intussen alvast de rest van het handschrift, of een gedeelte ervan, voltooide. De tweede mogelijkheid lijkt echter het meest aannemelijk. De erop volgende KkvV is weer (vergelijk het gedeelte tot en met Margaretha van de KkvH) met donkerder inkt geschreven en, wat nog opvallender is, in de KkvH werden alleen de twee toegevoegde beschrijvingen van paragraaftekens voorzien (zie afb. 3 en 4). Met name dit laatste wijst in de richting van een aparte bewerking. De beide paragraaftekens die voorkomen in de beschrijving van Albrecht van Beieren, hebben als formele eigenaardigheid twee verticale streepjes door de bovenste haal naar rechts. Dit type streepjes komt verder nergens in het handschrift voor. Voor welke van beide mogelijkheden we ook kiezen, de toevoegingen spelen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 7]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een belangrijke rol bij de datering van het handschrift, in ieder geval bij een gedeelte ervan. In beide gevallen moeten we immers aannemen dat Albrecht van Beieren, op het moment dat er werd geschreven, reeds was overleden. De tweede hierboven aangeduide mogelijkheid verdient wellicht nog een nadere toelichting. Omdat niet slechts een gedeelte van een kolom werd vrijgehouden (vgl. in dit opzicht bijvoorbeeld de lege kolom (f.24vb) na de KkvV), maar bovendien een gehele kolom werd gereserveerd op de volgende foliozijde, moeten we wel aannemen, dat heraut Beyeren bij het openlaten van deze ruimte al wist dat hij nog een vervolg wilde toevoegen. Een vervolg dat niet alleen bestond uit een beschrijving van Willem V, maar ook uit die van Albrecht van Beieren. In het handschrift wisselen rode en blauwe lombarden elkaar op één uitzondering na regelmatig af.Ga naar eind13 De uitzondering betreft een verwisseling van kleur van de eerste twee lombarden van de KkvH (resp. f.19va (blauw) en f.19vb (rood)). De voorafgaande lombarde (f.19ra) is blauw, de volgende (f.20vb) is rood. Toch kan aannemelijk worden gemaakt, dat de kleurverwisseling aanvankelijk niet was voorzien. Links van de lombarden is in een aantal gevallen, verspreid voorkomend over het gehele handschrift, heel klein nog een met loodstift aangebrachte kleuraanduiding ‘r’ (rood) of ‘b’ (blauw) te onderscheiden. Links van de rode lombarde op f.19vb is een ‘b’ aangebracht. In het openingswapen van de KkvH (f.19va) overheerst sterk de kleur rood. Was dit wellicht een reden om de eronder voorkomende lombarde, ter contrastering, in plaats van rood, blauw te maken? De KkvH eindigde aanvankelijk met een blauwe ‘M’ (f.22va), de KkvV begon met een rode ‘J’ (f.23rb). Daartussen was dus plaats voor twee lombarden (een rode en een blauwe, in deze volgorde), voor twee opeenvolgende graven derhalve. Het handschrift is dus in ieder geval vanaf de KkvH na Albrechts overlijden voltooid. Misschien geldt de datering ook voor het voorafgaande gedeelte van het handschrift en dus voor het handschrift als geheel. Maar ook het volgende verdient overweging. Het is mogelijk dat het voorafgaande gedeelte kort voor Albrechts overlijden werd voltooid. Dat was juist de tijd waarin | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 3. Den Haag, KB, 131 G 37, f.22v.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 4. Den Haag, KB, 131 G 37, f.23r.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heraut Beyeren nog maar net van ‘werkgever’ was veranderd.Ga naar eind14 Aanvankelijk stond hij als heraut ‘Gelre’ in dienst van hertog Willem I van Gelre. Vermoedelijk kort na diens overlijden (16 februari 1402) verliet hij het Gelderse hof en ging hij over in Hollandse dienst. Als heraut ‘Beyeren’ werkte hij sindsdien voor Albrecht van Beieren en Willem VI. Aan de hand van de rubricatie kan aannemelijk worden gemaakt dat er in de totstandkoming van het handschrift een fase kan worden onderscheiden waarin de eerste tekst, vermoedelijk samen met de vijf erop volgende genealogische lijsten, een afgerond, gerubriceerd geheel vormde, nog voordat er aan de rest (te beginnen met nr. 7) werd begonnen. In dit perspectief zijn de overige teksten dus in een later stadium genoteerd en gerubriceerd. Pas in deze tweede fase maakt heraut Beyeren in enkele van de wapens voor het eerst gebruik van een op dat moment zeldzaam helmtype, de zgn. traliehelm (f.19va, f.22vb (zie afb. 3) en f.24ra).Ga naar eind15 De KkvB opent met een met goud opgelegde initiaal, versierd met blauw penwerk, van drie regels hoog, die aan de bovenzijde boven het tekstblok uitsteekt. In het kroniekje wisselen rode en blauwe lombarden elkaar regelmatig af, op twee uitzonderingen na: op f.13ra en f.14rb zijn respectievelijk een blauwe ‘H’ en een blauwe ‘D’ over het hoofd gezien. Beide letters zijn wel voorgetekend. In beide gevallen is aan de linkerzijde met loodstift een ‘b’ aangebracht. Uit deze onregelmatigheden kan worden afgeleid dat de teksten in de eerste twee katernen allereerst, in één keer, met rood werden gerubriceerd. De eerste lombarde na de initiaal (f.1rb) begint met rode rubriek en verder komt in het gehele handschrift, behalve bij de lombarden en paragraaftekens en bij een enkel versierend streepje (zie voor dit laatste f.10rb), geen blauwe rubricatie, wel rode voor. Een drietal paragraaftekens werd wel gerepresenteerd, maar abusievelijk niet ingekleurd (f.3rb, f.6va en f.7vb). Op het moment dat de rode lombarden werden aangebracht, werkte heraut Beyeren correct en kleurde hij die op de juiste wijze in. Toen hij de KkvB naderhand nogmaals doornam, maar nu met blauwe verf, maakte hij op twee plaatsen een fout. In de afwisseling rood/blauw ontbreekt overigens een rode | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lombarde tussen ‘blauw’ f.15rb en ‘blauw’ f.15vb. Op f.15va zat oorspronkelijk een strookje perkament geplakt dat tegenwoordig is verdwenen. Het diende ter vervanging van het eigenlijke, nu weer zichtbare perkament dat op deze plaats van te slechte kwaliteit was om er duidelijk leesbaar op te kunnen schrijven. Het strookje was regelmatig beschreven. Daarop wijzen een drietal woordeinden, en nog zes of zeven inktsporen van de laatste letter van een woord, aan het slot van een versregel, die het formaat van de overplakking te buiten gingen en als gevolg daarvan alsnog op het oorspronkelijke perkament terecht kwamen. Vergelijk in dit opzicht tevens de haaltjes van letters die de onderste rand van de overplakking te buiten gingen. Naar mag worden aangenomen stond op de weggeraakte strook aanvankelijk de ‘gezochte’ rode lombarde. Deze veronderstelling vindt bevestiging in het volgende gegeven. Het stuk tekst dat tegenwoordig is verdwenen maakte deel uit van een veel grotere passage die in geen enkele van de overige bekende versies van de KkvB is terug te vinden. Bestudering van de verhouding van de KkvB in het Haagse handschrift tot de overige bekende versies leidt tot het inzicht dat de passage kan worden gekarakteriseerd als een interpolatie van heraut Beyeren. De versregels die voorafgaan aan de open plek in het handschrift kunnen worden vergeleken met een tekstgedeelte dat voorkomt in het in 1444 door Hendrik van den Damme gemaakte afschrift van de Brabantsche Yeesten van Jan van Boendale, dat bekend staat als handschrift B.Ga naar eind16 De overeenkomsten kunnen worden verklaard vanuit een gemeenschappelijk voorstadium. Het begin van de ontbrekende passage in het Haagse handschrift kan vanuit dit handschrift worden aangevuld. Na enkele regels blijkt inderdaad een nieuwe paragraaf te beginnen: Boudiin hiet die derde broeder,
Sint Yde was hoir alre moeder.
Nu zal ic van horen duechden
[................................] hdenGa naar eind17
[Jan van Boendale, KkvB, in de uitgebreide
versie van heraut Beyeren].
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Baudin hiet die derde broeder:
Sente Yde was haer moeder.
Nu salic van haren doegden,
Daer si kerstenheit bi verhoegden,
Een deel tellen, cort ende waer:
Die Gode minnet hi horet naer.Ga naar eind18
[Jan van Boendale, Brabantsche Yeesten].
Over de bedoelde kleur (rood/blauw) van de drie vergeten paragraaftekens valt weinig met zekerheid te zeggen. In de wel gekleurde kan geen systeem worden ontdekt, niet ten opzichte van elkaar, maar ook niet in verhouding tot de kleur van de lombarden. Samenvattend kunnen we vaststellen dat het blauw van de lombarden blijkbaar minder nauwgezet werd aangebracht, en in een later stadium niet meer werd gecorrigeerd. Deze onzorgvuldigheid beperkt zich tot de KkvB; voor het overige is er wel regelmatig gerubriceerd. In de afwerking van het handschrift dienen dus twee fases te worden onderscheiden. We kunnen zelfs nog een stap verder gaan: het lijkt aannemelijk dat het handschrift aanvankelijk slechts uit twee katernen bestond (de KkvB beslaat de ff.1ra-19ra!). De liniëring van de katernen levert hiervoor een eerste aanwijzing. In tegenstelling tot het eerste en tweede katern is het derde regelmatig gelinieerd:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bruikt. In sommige gevallen blijft de onderste (ff.1r-3r) of de bovenste regel (ff.18v-20v) ongebruikt. Op andere plaatsen (f.10r/v) zijn niet alleen alle regels benut, maar is ook de bovenste lijn beschreven. Van de liniëring van het derde katern is echter regelmatig gebruik gemaakt. F.24va vormt hierop met 36 in plaats van 37 versregels geen uitzondering: het betreft het slot van een tekst, de kolom ernaast is leeg. Wel komt het één keer voor (f.22vb) dat een versregel, de tweede van een rijmpaar, onder de onderste lijn staat. Deze maakt echter deel uit van een later toegevoegde passage, de beschrijving van Willem V in de KkvH, waarvan de tekst pas na de bijbehorende wapens werd aangebracht. Omdat f.23ra bovenaan juist met een wapen begint kon de versregel nergens anders meer worden genoteerd (zie afb. 3 en 4). Heraut Beyeren voegde in de KkvB onder meer een gegeven toe dat zijn Hollandse hofpubliek bovenmate zal hebben geïnteresseerd. Vergelijking van de KkvB in het Haagse handschrift met de overige bekende versies maakt aannemelijk dat ook de vss. 1283-1322 een interpolatie zijn van heraut Beyeren. Hij ontleent het gedeelte weer aan de Brabantsche Yeesten van Jan van Boendale. Ook dit keer komt de passage uitsluitend voor in het al genoemde handschrift B. En passant voegt heraut Beyeren bovendien nog twee versregels toe aan het ontleende fragment, die alleen al qua lengte uit de toon vallen: Dees Kaerle die caelwe van Vrancrike
Wart keiser ende behilt Lotrike,
Ende regneerde xxxiij jaer.
Tsint Deniis leecht hi, dats waer,
Ende hi liet tkuenincrike
Sinen zone Lodewiicke.
Dits Kaerle die caelwe, die wael geraecte
Die den eerste grave van Hollant maecte.
Tedel zaet dat Kaerleman
Ende Puppin Kaerles vader wan,
Dat zo hoge was verheven,
Begonste dalen ende sneven.Ga naar eind19
Heraut Beyeren spreekt niet expliciet over een genealogische lijn, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maar wekt met het terzijde toch op zijn minst de indruk dat het Hollandse gravenhuis als jonge ent op een eerbiedwaardige, luisterrijke stam in dezelfde, antieke voedingsbodem wortelt. Aandacht voor de Trojaanse afkomst van de Engelse koningen (nr. 12) en de Troje-stof aan het eind van het handschrift (nrs. 16 t/m 21) illustreren Beyerens belangstelling in deze richting. Na voltooiing van de tweede fase van het handschrift gingen de toegevoegde regels een structurele functie vervullen: de aansluiting van de KkvH wordt er als het ware mee voorbereid. Heraut Beyeren heeft het handschrift zeker niet veel later dan ca. 1405 voltooid. Teksten die erin voorkomen hebben zowel de Wereldkroniek als de Hollantsche cronike beïnvloed. Laatstgenoemde kroniek werd afgerond op 25 mei 1409.Ga naar eind20 De Wereldkroniek kwam voordien tot stand en wordt door S. Muller op 1405/09 gedateerd.Ga naar eind21 De richting van ontlening tussen het Haagse handschrift en genoemde kronieken kan zonder problemen worden vastgesteld: tekstgedeeltes die in het Haagse handschrift zijn gesteld in paarsgewijs rijmende verzen keren in de Wereldkroniek en de Hollantsche cronike ontrijmd, maar met hier en daar nog een rijmrest, terug. Ik beperk me hieronder tot een tweetal voorbeelden. In de KkvB is sprake van een passage, er zijn er meer, waarin het korte karakter van de tekst wordt onderstreept. Degenen die uitgebreider geïnformeerd wensen te worden over de beschreven geschiedenis, wordt aangeraden de ‘Spieghel Historiale’ van ‘Vincent den Jacoppiin’ (de Speculum historiale van Vincentius van Beauvais) erop na te slaan. Opvallend genoeg verwijst heraut Beyeren zijn publiek niet naar de Spiegel historiael van Maerlant. De in het Latijn schrijvende Vincentius van Beauvais bezat in zijn ogen blijkbaar een groter autoriteit. De passage luidt als volgt: Merct dat men hier over liit
Hoir oirloghe ende horen striit.
Die wil weten die historien lanc,
Hi doe toten yeesten hoir ganc,
Ten groten boecken, die hoir leven
Met goeder moeten hebben bescreven.
Hier muechdi horen een cort waer.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Al wairt mi te lanc ende te zwaer
Te bescriven hoir yeesten,
Hoir oirloghen ende hoir feesten.
Hi lese Vincent den Jacoppiin,
Diet bescreven heeft int latiin,
In den Spieghel Historiale,
Die kuenincrike altemale,
Van den beghinne van aerdrike
Tot dat Lodewiic van Vrancrike
Tot Damiaten was ghevaen
Van den heiden Soudaen.
Daer vind hiit bescreven al,
Hier vindi yeesten cort ende smal.Ga naar eind22
De verwijzing naar Vincentius is in merkwaardige tegenspraak met een gedeelte uit de epiloog van de KkvB waarin Jan van Boendale, de auteur van het kroniekje, het geïnteresseerd geraakte publiek doorverwijst naar zijn eigen Brabantsche Yeesten (die als bron voor de KkvB fungeerde): Wie dat des wil roecken,
Dat hi dees yeesten leest voir of na,
Ic raed hem dat hi ten boecke gha
Dat ic maecte ten is nyet lanc,
Daer vint hiit al alzonder wanc,
Tot op desen derden Janne,
Die nu ghedeghen es te manne.Ga naar eind23
De passage waarin de kortheid wordt benadrukt, kan weer worden geïdentificeerd als een interpolatie van heraut Beyeren. Een bron kan voor deze regels niet worden aangewezen; vermoedelijk is heraut Beyeren hier zelf aan het woord. Met het ‘Merct dat men hier over liit [...]’ (curs. van mij, WvA) becommentarieert hij als het ware zijn voorbeeldtekst. Korte tijd later citeert heraut Beyeren zichzelf in de proloog van zijn Wereldkroniek. Drie rijmparen blijven hierbij gehandhaafd: Maer hier in lidic een deel over, zom der keyseren ende der coninghen stride die hier na zelen volghen. Ende zo wie datse weten wille die ga totten groten boeken daer haer historien in staen ende h[a]er | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
leeven. Maer hier seldi vinden cort ende waer, ende het wae[r] mi te swaer te scrivene haerer alre jesten ende orloghen. Maer wiese lesen willen die lesen Vincent den Jacoppijn di[e] se bescreven heeft in Latijn inden Spiegel Historiael, alle die cornicken van Adaems tide totten coninck Lodewijc van Vran[c]rijck die ghevanghen lach te Damietten in Egipten vanden heiden soudaen, daer zo vint hijt bescreven al. Maer hier zo vint hij corte jesten ende smal.Ga naar eind24 Een van de meest sprekende voorbeelden is wellicht de passage in de Hollantsche cronike waarin juist de toevoeging over Albrecht van Beieren doorklinkt. De beschrijving in het Haagse handschrift opent met de volgende woorden: Aelbrecht hertooch Willems broeder,
Regneerde, ziit des wel vroeder,
So ruwaert, zo recht heer,
Seven ende veertich iaer of meer.Ga naar eind25
In de Hollantsche cronike lezen we in het (slot-)gedeelte, dat handelt over Albrecht van Beieren: Dair na zo sceide deez edel vurste van deser werelt in Gode inden jare ons Heren mcccc ende iiii optie xviiide kalende van januario na dat hi Hollant gheregiert hadde zo ruwaird zo recht heer xlvii jair of meer.Ga naar eind26 Het Haagse handschrift was een van de eerste handschriften die heraut Beyeren, eenmaal in Hollandse dienst, voltooide. Het is tevens zijn laatste geschiedhandschrift waarin de versvorm nog een prominente plaats inneemt. De techniek van ontrijming kan in zijn werk dus op zeldzame wijze worden bestudeerd. De bewuste keuze voor het proza houdt vermoedelijk verband met de wijze waarop zijn latere kronieken moesten gaan functioneren: de Wereldkroniek en de Hollantsche cronike waren bestemd om te worden (voor-)gelezen. Het oorspronkelijke gedeelte van het handschrift (nrs. 1 t/m 6) kwam vermoedelijk nog tijdens het leven van Albrecht van Beieren tot stand (ca. 1402/04), de uitbreiding vanaf de KkvH (nrs. 7 t/m 21) zeker na diens overlijden (ca. 1405). De uitbreiding van het handschrift met een katern maakt aannemelijk dat de genealogische lijsten (nrs. 2 t/m 6) in de eerste fase als een soort bladvulling | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
werden toegevoegd. Is heraut Beyeren wellicht naar aanleiding van het in 1405 gesloten Bourgondische familieverbond op het idee gekomen om de KkvB aan te vullen met vergelijkbare korte kroniekjes voor de gewesten Holland en Vlaanderen? Willem VI verbleef van 3 juli 1405 tot 1 augustus van dat jaar in Henegouwen om er als opvolger van zijn vader feestelijk te worden ingehuldigd.Ga naar eind27 Tijdens dit verblijf ondertekende hij op 21 juli te Le Quesnoy een drievoudige alliantie met zijn beide zwagers Jan zonder Vrees en Antoon van Bourgondië.Ga naar eind28 Jan zonder Vrees was sinds 16 maart 1405 graaf van Vlaanderen, Antoon zou op 1 december 1406 als hertog van Brabant opvolgen maar was op de dag van ondertekening sinds kort in functie als gouverneur over dat gebied, en Willem VI was, na het overlijden van zijn vader, sinds 16 december 1404 graaf van Holland.Ga naar eind29 Ontstond het derde katern dus na 21 juli 1405? Het lijkt alleszins aannemelijk. Dat zou betekenen dat heraut Beyeren aan het laatste katern begon nadat hij op 23 juni 1405 eerst het Wapenboek Beyeren had voltooid.Ga naar eind30 Hoewel heraut Beyeren het Haagse handschrift voortdurend tot zijn beschikking moet hebben gehad is het, gezien de verzorgde en fraaie uitvoering, zeker niet te vergelijken met het Kladboek, dat een handschrift was voor eigen gebruik. Mogelijk zal voortgezet onderzoek nog iets onthullen omtrent de precieze functie van deze nieuwe autograaf.
Adres van de auteur: Rijksuniversiteit Leiden, Vakgroep Nederlandse Taal- en Letterkunde, Postbus 9515, 2300 RA Leiden. |
|