Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 101
(1985)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 161]
| |
W. Waterschoot
| |
ZelfmoordTegenover zijn vader koestert Reinaert gevoelens van respect: de eerste keer dat hij hem vermeldt in zijn openbare biecht, noemt hij hem ‘mine heere mijn vader’ (v. 2240). Dat respect blijkt verder, zogezegd onwillekeurig en quasi verontschuldigend, in het verhaal van de verborgen schat, waar hij de oude vos prijst als ‘die lusteghe houde’ (v. 2364) en ‘den vroeden houden’ (v. 2394), met een bewondering die koning Nobel, indien al begrijpelijk, toch niet zeer welgevallig kan geweest zijn. Maar dieper dan dit voor de buitenwereld geoorloofde respect is Reinaerts gevoel van hechte verbondenheid met zijn vader, die hij als voor zich navolgenswaardig voorbeeld vereert, zoals dat blijkt uit het trotse woord: ‘Ne wart mijn vader doe hi staerf Van alle sinen zonden vry’ (v. 2008-9). Op een ogenblik dat het er voor hem zeer slecht uitziet, put hij uit de vaderlijke houding de kracht om zijn tegenstanders en beulen tartend te honen.Ga naar eind4 Eigenlijk mag zulke piëteit niet verbazen: Reinaert is alom gekend als hoofse echtgenoot en zorgzame vader. Zeer normaal wendt hij dan ook zijn vaderlijke bekommering als gezagsargument aan, wanneer hij zijn kroost aanport hem naar Kriekeputte te vergezellen: ‘Volghet mi ic bem hu vader’(v. 3323). | |
[pagina 162]
| |
En toch beschuldigt deze exponent van het hechte familieleven zijn eigen vader van felonie en heet hij diens einde onbeschroomd een zelfmoord, gepleegd uit pure wanhoop. De reden van deze verbijsterende bekentenis kennen de latere toehoorders van het epos: om zijn eigen vel te redden en zijn tegenstanders Bruun, Isegrim en Tibeert ten val te brengen, verwikkelt Reinaert hen in een samenzwering tegen koning Nobel, samen met Reinaert senior en Grimbeert de das, Reinaerts volle neef. Deze machinatie is niet de verschoonbare, plotselinge ingeving van een wanhopige veroordeelde, maar het resultaat van een ijskoude redenering in een superieur intellect:Ga naar eind5 ‘Nu willic prouuen dat ic mach Te houe bringhen een baraet Dat ic voer de dagheraet In groter zorghen vant te nacht’ (v. 2042-45). Het opzet is te Malpertuus gesmeed, vooraleer Reinaert zich in het gezelschap van Grimbeert wetens en willens in het hol van de leeuw waagde. De beschuldiging van samenzwering aan het adres van zijn nauwste verwanten is zo ongehoord, dat de auteur, Willem, tot twee keer toe (v. 2164-72, 2227-37) als alwetend verteller ertussenkomt om de ontzette luisteraars gerust te stellen aangaande het waarheidsgehalte van Reinaerts verhaal.Ga naar eind6 Het effect op de toeluisterende dierengemeenschap wordt onder woorden gebracht door de koningin, wanneer zij haar nog steeds wantrouwige gemaal vermaant: ‘Ghi moghet reynaerde ghelouen wel Al was hi hier te voren fel Hi nes nu niet dat hi was Ghi hebt ghehoert hoe hi den das Ende sinen vader heuet bedreghen Met morde die hi wel beteghen Mochte hebben andren dieren’ (v. 2519-25). Over de zelfmoord zelf wordt door geen dier met een woord gerept, en dat was heel goed te begrijpen: het was een taboe onderwerp aangezien de zelfmoordenaar niet alleen zichzelf voor de eeuwige verdoemenis bestemde, maar tevens zijn hele geslacht met mateloze schande bevlekte. Het is - in de oren van de goegemeente - weer net iets voor Reinaert om dergelijk ondraaglijk feit onverbloemd en nuchter te vermelden. Anderzijds bevestigt het zijn geloofwaardigheid in de hoogste mate: iemand die zich niet aan de eer van zijn eigen vader, noch aan de faam van zijn hoogadellijk geslacht laat gelegen zijn, moet wel het stadium van elk mogelijk schaamtegevoel achter zich gelaten hebben; zijn bekentenisdrift kan dan wel pijnlijk overkomen, zij is leerzaam en nuttig. | |
[pagina 163]
| |
In een studie over zelfmoord in de middeleeuwse epiek stelt F.P. Knapp dat van de 7e tot de 12e eeuw gevallen van zelfmoord bij christenen slechts zeer sporadisch zouden voorgekomen zijn: uit de hele 11e en 12e eeuw is hem slechts één geval bekend.Ga naar eind7 Dat deze telling met de werkelijkheid overeenstemt, lijkt mij twijfelachtig. Beter ware het, te zeggen dat de historische bronnen zelden of nooit gewag maken van deze zware zonde. Trouwens, Knapp zelf waarschuwt op een andere plaats: ‘Man scheute sich offenbar in der Regel, jemandem, ohne dessen ganz sicher zu sein, jenes schwerste aller Vergehen zu unterstellen’.Ga naar eind8 In het Inferno van Dante neemt het woud(!) van de zelfmoordenaars overigens een behoorlijk deel van de zevende hellekring in! Sinds Lactantius en Augustinus beschouwde de kerk zelfmoord als de zwaarst mogelijke zonde (gravissimum peccatum).Ga naar eind9 Hiermee zette zij zich schrap tegen de verheerlijking van de heroïeke zelfmoord in de Joodse, Germaanse en Grieks-Romeinse oudheid (alleen de (neo)platonici beoordeelden dit levenseinde ondubbelzinnig negatief). Tot de 11e eeuw schijnen de theologen na de klassiek geworden uiteenzetting van Augustinus weinig aandacht aan het probleem geschonken te hebben: uit een gevoel van verdringing of om de geringe frequentie? Op het einde van de 13e eeuw wordt zelfmoord door het Vlaamse gerecht streng gestraft post factum: het lijk wordt naar de galg gesleept en gehangen; zo het een vrouw betreft, wordt ze verbrand. Een latere tekst uit 1408 zegt dat het de ‘costume van den lande van Vlaendren’ is, het lijk van de zelfmoordenaar via een kuil onder de drempel van het huis naar buiten te sleuren om de heiligheid van de dorpel niet te bezoedelen; het bezit wordt verbeurd verklaard.Ga naar eind10 Dat zelfmoord en zeker poging ertoe toch wel voorkwam in crisissituaties, wordt herhaaldelijk bevestigd. Over de in het nauw gebrachte moordenaars van de Vlaamse graaf Karel de Goede in 1127 weet de grafelijke kanselarijschrijver Galbert van Brugge het volgende mee te delen: Duisternis, hitte, stank en zweet was hun deel; de verschrikking van een hopeloos leven, de schande van een onzekere dood nabij...Toen | |
[pagina 164]
| |
zij aanstalten maakten om de toren te verlaten, wierp een jonge man zijn zwaard van zich weg en wou uit een hoger torenvenster springen en in zijn aanloop zwol zijn moed schielijk aan. Zijn schuldig geweten had hem veroordeeld en hij was bereid zijn leven te geven om zijn dappere ziel te verlossen. De anderen hielden hem midden in zijn vaart tegen en hij werd gedwongen met hen de kerker in te gaan.Ga naar eind11 Knapp citeert in een ander verband Thomas van Cantimpré, die het heeft over de collectieve zelfmoord van niet minder dan zestien ter dood veroordeelden, die daarbij nog allemaal kanunnik waren.Ga naar eind12 Ook Dirk Potter zegt openlijk in de Blome der Doechden: ‘Want dicke gheschiet is dat die ghene die in desperacien dats wanhoepe dat sy hem selven dooden verdroncken ende verhinghen’.Ga naar eind13 Zelfmoord was dus een realiteit, maar wel een afschuwelijke. Vandaar dat het verschijnsel slechts zeer sporadisch in onze literatuur optreedt, en dan wel hetzij voortkomend uit een tragische liefdesverhouding, hetzij als onderdeel van een nu eenmaal gebeurde gedenkwaardige geschiedenis, hetzij verhaald met exemplarische bedoelingen. De eerste mogelijkheid was de meest voorkomende en ook de meest geaccepteerde, draaglijk als zij was door haar antieke antecedenten: de zelfmoord van Dido, nadat Aeneas haar in de steek gelaten had, heeft reeds Hendrik van Veldeke in de Eneide uitvoerig verhaald, met als verklaring van haar handelwijze: ‘Das quam von unsinne. Iz was unrechte minne Die sie dar zu twanc’.Ga naar eind14 In zijn Istory van Troyen schrijft Jacob van Maerlant zonder commentaar: ‘Op dat bedde ghinc sy staen, Als een verwoyt wyf ghedaen, Ende liet dat sweert lyden doer haer lyf’.Ga naar eind15 In een latere tijdGa naar eind16 laat Dirk Potter een groot aantal Ovidiaanse helden en heldinnen optreden ter illustratie van zijn leerdicht Der minnen loep. Het einde van Dido heet er het resultaat van ‘gecke minne’, d.i. liefde voor een vreemdeling, voor iemand die men niet kent.Ga naar eind17 Als voorbeelden van dezelfde dwaze liefde worden o.a. ten tonele gevoerd: Phyllis en Demophon, Theseus en Ariadne, Iphis en Anaxarete.Ga naar eind18 Phyllis en Ariadne verdrinken zich nadat zij door hun minnaars in de steek gelaten worden, en Iphis verhangt zich omdat Anaxarete hem afwijst. Als een voorbeeld van ‘rechte minne’Ga naar eind19 vertelt Potter het be- | |
[pagina 165]
| |
kende verhaal van Hero (bij Potter: Adonis) en Leander. Hij prijst hun trouw, maar keurt de zelfmoord van Hero af.Ga naar eind20 Eveneens aan Ovidius ontleend zijn drie gevallen van ‘ongeoerlofde minne’: Byblis is verliefd op haar broer Caunus, Myrrha op haar vader Cinyras, Canace op haar broer Macareus.Ga naar eind21 Byblis en Canace plegen zelfmoord, Myrrha eindigt als hoer. Het einde van al deze tragische figuren (bijna allen vrouwen, er is slechts één man bij: Iphis) gaat terug op Ovidius: wanneer zijn heldinnen zelfmoord plegen, laat Potter hen evenzo reageren.Ga naar eind22 Twee andere gevallen komen niet voor bij de Romeinse dichter, maar maken heel zeker eveneens deel uit van een bestaande literaire traditie: de geschiedenis van Tholomanes, Boecia en Paschalis en die van Perna en Thirobinus.Ga naar eind23 Tholomanes, die geen succes had bij Boecia, maakt haar wijs dat haar man Paschalis uit Troje een liefje meegebracht heeft; zij gelooft het en vergiftigt haar echtgenoot; wanneer zij de leugen achterhaalt, pleegt zij zelfmoord. Vermoedelijk uit de Italiaanse literatuur komt het verhaal van het Toscaanse meisje Perna: zij gaat in op de avances van de idioot Thirobinus en wordt door hem verkracht; zij wordt zwanger, wurgt het kind na de geboorte en hangt zich op. Een verhinderde poging tot zelfmoord (zoals Potter er een van Myrrha verhaalt) komt meermaals, en ook vroeger, in de tijd van Van den vos reynaerde, voor: Diederik van Assenede laat Blancefloer in het serail van de ammirael aldus reageren: ‘Vor haer herte leit si haer hande, Haer dunct dat hare herte sal breken’; ernstiger wordt het, wanneer men Floris bij haar vermeend graf brengt: hij probeert zich werkelijk te doden met een griffel.Ga naar eind24 Op de grens van het komische bevinden wij ons met een verhaal, dat o.m. in Van den vii Vroeden van binnen Rome voorkomt, waarin een echtbreekster haar man, die haar buitengesloten heeft, bezweert haar weer binnen te laten: zij zal zich liever in de waterput verdrinken dan haar eer (!) te verliezen!Ga naar eind25 Nadat de held uit de Parthonopeus van Bloys het vertrouwen van zijn geliefde beschaamd heeft, wenst hij dood te gaan; in een woud wil hij zich door wilde dieren laten verslinden; hij overleeft dit verblijf, weliswaar afgestompt maar toch tot zijn uiteindelijke redding.Ga naar eind26 Een verschrikkelijk einde - ook vanuit strikt theologisch standpunt - kennen de twee geliefden uit De Borchgravinne van Vergi: zij sterft aan een gebroken hart omdat zij denkt dat haar | |
[pagina 166]
| |
minnaar hun relatie bekend gemaakt heeft; daarop doorsteekt hij zich op haar lijk.Ga naar eind27 Wenden wij ons na deze romantische geschiedenissen naar de historie. Wanneer Maerlant in de Spiegel Historiael het relaas moet doen van een (min of meer) historische zelfmoord bij nietchristenen, maakt hij daarvan weinig ophef; zo schrijft hij in verband met de Griekse politicus Themistocles: ‘Dese Demistodes was sonder doget, Doe hi was in sire joget, So dattene sijn vader verstiet, Ende sijn moeder omme tferdriet Haer selven verhinc bider kele’.Ga naar eind28 Dezelfde woordkarigheid valt nog meer op in Die Wrake van Jherusalem, de vertaling van het Bellum Judaicum van Flavius Josephus: op meer dan één plaats wordt daar gemeld dat de Joodse strijders liever zelfmoord plegen dan in handen van de Romeinen te vallen; wanneer Josephus zijn landgenoten daarvan tracht te weerhouden met een filosofische discussie, beperkt Maerlant zich ertoe diens woorden merkelijk in te korten zonder enig christelijk commentaar.Ga naar eind29 In legenden en exempelen komt zelfmoord of bedreiging ermee ook wel eens voor, uiteraard om de toehoorder te stichten: in ‘Vander keyserinnen van Rome’, opgenomen in de Spiegel Historiael, verhaalt Maerlant, naar Vincentius van Beauvais, de lotgevallen van een vorstin, die o.a. door scheepslieden in het nauw gebracht wordt. Kordaat stelt zij: ‘Vorwaer dat hort, Dat ic lievere hier verdrinke Dan ic mine suverheit minke’, hiermee bijna het voorbeeld van de heilige Pelagia volgend, die zich van een dak stortte, liever dan haar maagdelijkheid te verliezen.Ga naar eind30 Elders in de Spiegel Historiael verpleegt een ‘clerc’ Eulogius jarenlang een melaatse. Om de heilige man dit goed werk te doen staken, maakt de duivel de zieke uiterst ongeduldig en agressief: ‘Ende haddi gehat die hant Lichte hi haddem verhangen’,Ga naar eind31 totdat de heilige Antonius de Eremiet beiden verzoent. In het Leven van Sinte Amand verhaalt Gillis de Wevel (maar daarmee zijn we weer in de 14e eeuw) een gelijkaardig geval van een koleriek man ‘Die in onverduldicheden groot Ende dickent weinschede om die doot, Doch dat die viant daer toe brochte Dat die man hemselven cnochte Omtrent die kele eene line, Ende verhinc hem, dats waerheit fine, In die camer, daer | |
[pagina 167]
| |
hi te slapene plach’.Ga naar eind32 De zondaar wordt door de heilige Amandus weer tot leven gewekt, waarna bekering volgt. Eveneens aan welbewuste duivelse toeleg is het te wijten in de Merlijn dat Merlijns grootmoeder zich verhangt: zij moet uit de weg geruimd worden opdat de duivels vrij spel zouden hebben met haar dochters.Ga naar eind33 Heel wat dichter bij de realiteit voert ons de reactie van een koopman in de Roman van Heinric en Margriete van Limborch: hij is door rovers overvallen, totaal uitgeschud en achtergelaten in een eenzaam woud. Zijn klagende uitbarsting ‘Dat ic mi selven niet en meshandele Dat es wonder al te groet’Ga naar eind34 komt zeer natuurlijk over, maar is in feite niet meer dan de emotionele ontlading van zijn mateloze ergernis: hij denkt er gewoon niet aan, zijn woorden in de daad om te zetten, iets waarop trouwens reeds zijn omzwachtelde formulering wijst. Het merendeel van de hier aangestipte gevallen van zelfmoord berust op een gesanctioneerde overlevering: zij zijn afkomstig uit geleerde Latijnse literatuur, bezitten kracht van autoriteit door hun oorspronkelijk behoren tot de antieke of Romaanse literaire traditie of stammen uit de hagiografische sfeer. Toch is in ten minste één geval een poging tot zelfmoord in het Franse origineel niet overgenomen door de Nederlandse bewerker: in de Fergus wil Galienne uit pure ‘folie’ zich doorsteken of van een toren storten bij gebrek aan een ridder die haar uit groot gevaar zou redden; in de Ferguut ontbreekt dit alles.Ga naar eind35 Tegenover de vrij stereotiepe of behoedzame, ‘literaire’ benadering van zelfmoord in al deze werken valt in Van den vos reynaerde de brutale feitelijkheid op: Willem schrikt er niet voor terug ook op dit punt conventies te doorbreken - literaire en andere. Hij laat Reinaert senior zelfmoord plegen uit pure wanhoop, om het mislukken van een verwerpelijk complot - de koningin heet het ‘moord’ (v. 2524), - niet uit vergeeflijke radeloosheid om het beëindigen van een menselijke relatie, uit verblinding of door enige duivelse toeleg. Verhaaltechnisch treedt hier wel een complicatie op: Reinaert junior zegt wel dat zijn vader suïcide gepleegd heeft, maar is dat dan ook werkelijk gebeurd, is het een ‘feit’ in het epos of niet veeleer een onderdeel van de grote leugen? K. Heeroma | |
[pagina 168]
| |
heeft het factum blijkbaar nooit betwijfeld: hij heeft het over de ‘welbekende zelfmoord, die door het leugenverhaal een overtuigend motief kreeg’.Ga naar eind36 F. Lulofs is van een andere mening. Nadat hij twee keer de hele constructie van de samenzwering met al haar implicaties op losse schroeven heeft gezet, spreekt hij - m.i. terecht - als logische conclusie uit: ‘...de oude Reynaert en Grimbeert gaan vrij uit. En de oude vos heeft geen zelfmoord gepleegd’.Ga naar eind37 Hierbij wil ik opmerken dat Reinaert, zoals voor alle details in zijn leugenverhaal, ook voor deze zelfmoordgeschiedenis aanwijzingen in de realiteit moet gehad hebben, door iedereen gekend en dus bruikbaar voor de geloofwaardigheid van zijn verslag. Zulk een referentie lees ik in de verzen ‘Aldus voer mijn vader danen Ten dorpe waert daer die hanen Ende die vette hinnen waren’ (v. 2397-99). Niet onmogelijk is Reinaert senior aan zijn einde gekomen bij een vulgaire diefstal van kippen,Ga naar eind38 is hij gewurgd in een strik zoals 's papen zoon Martinet er een voor junior gespannen had. Het zou perfect passen bij het kwaadaardig karakter van Reinaert, als opruimer van heilige huisjes, dat hij zulk op zich betreurenswaardig feit met een duivels genoegen weet te interpreteren in een richting die alle goedgelovigen de stuipen op het lijf moet jagen. Schokkend is ook de zeer cruë, passieloze mededeling van het feit - in één vers: ‘Doe mijn vader dat vernam Wart hi zeerich ende gram Dat hi van torne hem seluen hinc’ (v. 2481-83); het gaat ten slotte toch om zijn eigen vader! Naast deze choquerende kant van de zaak biedt deze mededeling nog een wijze les, waardoor zij ogenschijnlijk in de hierboven aangestipte traditie thuishoort - waarover hierna. | |
VerraadHet vroegst geïntendeerde, vermoedelijk adellijke publiekGa naar eind39 van Van den vos reynaerde heeft misschien met gepaste morele verontwaardiging maar heel zeker met melancholische deelneming het relaas van de grootse samenzwering beluisterd. En dat is best te begrijpen: voor een adel, zoals die door de Franse koningen en de Vlaamse graven in de loop van de 12e en 13e eeuw getemd was,Ga naar eind40 verte- | |
[pagina 169]
| |
genwoordigt Reinaert senior een tijd die voorbij is: hij is de machtige pair, leenman enkel in naam, machtig door eigen bezit, rijk aan talloze vazallen, voor wie het koningschap een noodzakelijk kwaad is als door God gezalfde verre waarborg tegen anarchie en al te grote ontbinding van het rijk en de maatschappij.Ga naar eind41 Het prototype van zulk gewetenloos machtsstreven vinden wij in de historische werkelijkheid exemplair belichaamd in de figuur van Hendrik de Leeuw (1129-1195), hertog van Saksen en Beieren, die zonder enige scrupules zijn macht en territorium ten koste van buren en rijk vergrootte, tot hij in een conflict met zijn neef, keizer Frederik I Barbarossa, de duimen moest leggen. Hendrik was noch de enige noch de laatste van dit slag rijksgroten. Nog in het koningsdrama Henry vi van Shakespeare is een Engelse variant van dit ambitieus type, Richard Neville († 1471), graaf van Warwick (‘the kingmaker’), ten tonele gevoerd. Reinaert senior moet als pair van het dierenrijk een zeer machtig iemand geweest zijn; wanneer het van zijn zoon heet ‘Reynaerd hadde so menich huus Maer die casteel maupertus Dat was die beste van sinen borghen’ (v. 513-15), dan mogen wij deze talrijke burchten wel als het allodium van het vossengeslacht beschouwen. Wanneer het clanhoofd dan nog een enorme (v. 2406, 2438) verborgen schatGa naar eind42 vindt, bezondigt hij zich aan hybris: ‘...wart hi in corten stonden So ouerdadich ende so fier Dat hi veronweerde alle dier Die sine ghenote te voren waren’ (v. 2244-47). Hij besluit koning Nobel van de troon te stoten en hem te vervangen door Bruun. Een eigenlijke reden hiervoor wordt niet gegeven; er blijkt ook nergens dat er enig conflict zou bestaan hebben tussen de vorst en Reinaert senior. Vermoedelijk handelt deze zo omdat hij net zo'n karakter heeft als zijn zoon, omdat hij ‘fel’ is, uit pure kwaadaardigheid dus. Het bewind van Nobel is te ideaal; Reinaert kent de koning immers als ‘...so wel gheboren Ende soete ende goedertiere Ende ghenadich allen dieren’ (v. 2334-36). Waarom wil Reinaert senior Bruun aan de macht helpen? Bruun is de machtigste vazal en streeft sinds jaar en dag het koningschap na (v. 2255), maar bovenal is de beer ‘eenen dorper eenen vraet’ (v. 2346), bij wie de vos vrij spel zou hebben. Het is geen toeval dat Bruun huist ‘In artti- | |
[pagina 170]
| |
nen dat wilde lant’ (v. 2249), waaruit hij te voorschijn breekt naar het meer geciviliseerde centrum van de macht ‘in waes int soete lant’ (v. 2257).Ga naar eind43 Van de andere samenzweerders worden geen motieven opgesomd; alleen zegt Reinaert dat zijn vader hen ‘ontboet’ (v. 2259); hij had dus macht over hen. Ook het 13e-eeuwse publiek moet geschokt geweest zijn door de deelneming van ‘eenen van sinen liefsten maghen...Dat was grimberte den das Die hem hout van herten was’ (v. 2230-32). Maar Reinaert heeft geen keuze: wanneer hij temporair de nagedachtenis van zijn vader opoffert, dan ook de eer van zijn dierbaarste verwant, omdat die nu eenmaal ‘wijs’ (v. 2259) was en bij deze onderneming in clanverband dan ook niet kon gemist worden. Dat Reinaert Grimbeert pas zou beschuldigen nadat en omdat deze het hof veilig en wel verlaten heeft en dus buiten het bereik van de vorstelijke wraak vertoeft, acht ik een al te barmhartige moderne veronderstelling:Ga naar eind44 zowel Reinaerts karakter als zijn situatie dwingen hem met niets of niemand rekening te houden, nu het om zijn eigen leven gaat. De aanwezigheid van Isegrim en TibeertGa naar eind45 onder de samenzweerders is dan weer minder verrassend: Isegrim is - naar Reinaert beweert - een bloedverwant en daarbij - wat iedereen weet - een groot rover, de waardige broer van Rumen en Widelanken (v. 1924), en vechtlustig van aard. Voor Nobel moet het een reden tot beschaming zijn, dat Reinaert senior Tibeert als bode uitzendt (v. 2248), wanneer men bedenkt dat die zelfde kater later als koningsbode mag fungeren. Ontbreekt hier niemand in deze rij van samenzweerders? Waar is Reinaert zelf? Wanneer het clanhoofd de wijze Grimbeert mobiliseert, waarom dan niet zijn eigen veelbelovende stamhouder? De enige verklaring kan enkel zijn dat Reinaert zich toen reeds zó loyaal tegenover koning Nobel opgesteld heeft (v. 1775), dat, ondanks de banden des bloeds, op zijn medewerking niet te rekenen viel. Het schandelijk voornemen bereikt een voorlopig hoogtepunt, wanneer de opstandige vazallen hun overeenkomst plechtig bezegelen. Zij komen daarvoor samen tussen Hijfte en GentGa naar eind46 en de omstandigheden kunnen niet luguber en vreeswekkend genoeg zijn;Ga naar eind47 | |
[pagina 171]
| |
de menselijke toeschouwers moeten gerild hebben, de ademloos luisterende dieren aan Nobels hof moet het haar van hun pels te berge gerezen zijn: ze vergaderen in een nacht zonder maan, roepen de hulp van de Boze in, die zelfs twee keer (v. 2266, 2267) - horribile dictu - bij name genoemd wordt, en bezweren in die verwenste omgeving de dood van de koning - volgens redactie F zweren zij bovendien blasfemisch bij de geschoren kruin (F, v. 2235) van Isegrim, de weggelopen (v. 2715) monnik (v. 1951). Koning Nobel zou zowel in de onmiddellijke omgeving van zijn hof als in het rijk worden bedreigd: met het goud van Reinaert senior zouden 's konings naaste verwanten geïsoleerd worden: de rest van de pairs zou worden omgekocht om de usurpatie te tolereren; maar nog veel imposanter dan deze passieve steun is de troepenmacht die Reinaert senior weet te ronselen dank zij de macht van zijn goud. Tussen Somme en Elbe, d.i. in het kerngebied van het dierenepos,Ga naar eind48 reist hij rond, voorzien van volmachtbrieven van Bruun, die aldus reeds Nobels koninklijke prerogatieven usurpeert. Het gevaar dat hem tijdens deze tochten dreigt van jagers en honden,Ga naar eind49 lacht hij weg: is hij niet ‘die lusteghe houde’ (v. 2364)? Als resultaat van zijn bemoeiingen kan hij Bruun ‘Brieue’ (v. 2459) presenteren - net zoals zijn zoon, die Canteclaer ‘zeghele ende brief’ (v. 358) voorhoudt, is Reinaert senior een geletterd man. Het stuk bevat de namen van huurlingen onder contract: alleen al 1200 geduchte strijders ‘Met scerpen claeuwen met diepen monden’ (v. 2462) uit Isegrims maagschap - in de 13e eeuw is dat de getalsterkte van een Frans koninklijk leger.Ga naar eind50 Daarnaast bevat de rol nog alle beren, katten, vossen en dassen uit Saksen en Thüringen.Ga naar eind51 Deze laatste specificatie wordt vermoedelijk aangebracht om te suggereren hoe wijd de samenzwering vertakt is: tot in het uiterste Oosten van het Duitse rijk - misschien is hierbij geïmpliceerd: tot aan de grenzen van een geordende samenleving - heeft Reinaert senior zijn net gespannen. Overeengekomen was, dat de troepen 20 dagen soldij vooraf zouden krijgen: de initiatiefnemer mikte op een korte, maar intens gevoerde zomercampagne met inzet van zoveel mogelijk manschappen. | |
[pagina 172]
| |
Nadat Reinaert senior deze meer dan hoopvolle vooruitzichten aan zijn medeplichtigen heeft ontvouwd, haast hij zich naar zijn schat om die te lichten. Tot zijn verbijstering is alles verdwenen en in zijn wanhoop verhangt hij zich - dat zegt althans zijn zoon. Met de dood van de oude vos lost de hele samenzwering zich op in het niets, zonder enig spoor na te laten - uiteraard! Maar voor Nobels hof is ook dit einde logisch: Reinaert senior was de ziel van de hele onderneming en hij had het geld. Wanneer zowel hijzelf als zijn goud verdwenen zijn, rest de ontrouwe baronnen niets anders dan zo geruisloos mogelijk hun oude plaats in de hiërarchie van de dieren weer in te nemen. | |
MoraalHet verhaal van de grote samenzwering is onderdeel van een publieke biecht (v. 2055). De rouwmoedige zondaar wil het complete (v. 2183) relaas doen van al zijn misdaden ‘In verlanessen van [z]inen zonden’ (v. 2056) om te verhinderen dat men later zijn schurkenstreken een onschuldige zou aantijgen. Niet alleen is dit nobel voornemen op zich prijzenswaardig, het heeft daarbij een onloochenbaar stichtende nawerking: koning Nobel en zijn hof zullen hierdoor gesterkt worden in hun overtuiging dat eerlijk het langst duurt, dat de kruik zolang te water gaat tot ze breekt, en dergelijke retaliërende wijsheden meer. Dit moraliserend aspect is door Reinaert - en dus door Willem - zeer bewust in het patroon van zijn bekentenissen verweven: het versterkt - alweer - de geloofwaardigheid van zijn verhaal in de oren van het hof door de verzekering van inzicht en bekering, van schuld en boete, het vleit de hovelingen en stelt ze gerust door de uiteindelijke conformering van de aartsschelm aan de traditionele moraal. Het is bezwaarlijk een toeval dat een aantal gezegden, waarschuwingen, gedragspatronen, ja hele anekdoten verwant zijn met of zelfs mogelijk teruggaan op bijbelse gegevens.Ga naar eind52 Deze wijsheid is niet uitsluitend voor het hof van Nobel bestemd, maar evenzeer - of nog meer - voor de 13e-eeuwse toehoorder. Aan de toevallige luisteraar zal het vermanend aspect van de biecht niet ontgaan zijn; de onderlegde clericus kan op meer dan één plaats de boodschap | |
[pagina 173]
| |
van de oudtestamentische wijsheidsboeken herkend hebben, en dit niet alleen tot zijn uitsluitend literair genoegen. Het begint reeds bij de felle reactie van koning Nobel op Reinaerts eerste vermelding van de karrevrachten goud en zilver in zijn bezit (v. 2135 e.v.). De koninklijke nieuwsgierigheid is een teken van zwakte, want van gouddorst, en zij bevestigt het bijbelwoord ‘Goud en zilver heeft immers velen verdorven, en de kracht daarvan ging zelfs tot aan het hart van de koningen en boog ze’.Ga naar eind53 Grimbeert, hoewel vroed en wijs, verklapt het geheim van de samenzwering aan Reinaerts echtgenote Hermeline ‘Eens morghins arde vroe’ toen de das ‘Van wine een lettel droncken was’ (v.2278, 2280). Deze scène wordt doorgaansGa naar eind54 verklaard vanuit Reinaerts streven naar geloofwaardigheid: onder de details die moesten kloppen met wat men wist, laat hij ook Grimbeerts ‘dronkemansloslippigheid’Ga naar eind55 fungeren. Maar waarom dan de bijkomende informatie dat de das reeds in de vroege ochtend lichtelijk beneveld was? Ook hier is een verwijzing naar de bijbel niet onwaarschijnlijk: meermaals wordt er gewaarschuwd tegen de gevolgen van dronkenschap (Prov. 12:11, 20:1, 31:4) en vooral pertinent in de huidige omstandigheden klinken spreuken als ‘Wee u, o land, waarvan de koning een kind is en waarvan de vorsten reeds in de morgenstond tafelen’ en ‘Wee u, die vroeg opstaat om dronkenschap na te jagen en tot 's avonds laat te drinken, opdat gij door de wijn zoudt verhit worden’.Ga naar eind56 Ten overvloede is in de huidige situatie op Grimbeert het vers toepasselijk ‘De wijn en de vrouwen doen wijzen afdwalen’.Ga naar eind57 Ter inleiding van het vervolg van deze scène noemt Reinaert zijn echtgenote ‘eene vremde vrauwe’ (v. 2285).Ga naar eind58 Mocht de versie van hs. A authentiek zijn, zou dan ook deze benaming niet mede uit de bijbel kunnen stammen? Men vergelijke: ‘De mond van een vreemde vrouw is een diepe valkuil; hij, op wie de Heer vertoornd is, valt er in’ en ‘Uw ogen zullen naar vreemde vrouwen zien, en uw hart zal schandelijke dingen spreken’.Ga naar eind59 Toegegeven, Hermeline geniet in ons epos een onberispelijke reputatie en haar loyauteit tegenover haar echtgenoot is voorbeeldig; het blijft niet minder waar dat haar optreden - haar mooie ogen?Ga naar eind60 - de ongelukkige | |
[pagina 174]
| |
Grimbeert in dezelfde verwarring brengt die de bijbelse dwaas voorspeld werd, wanneer hij zich inliet met de mulier aliena of extranea. Een opmerkelijke stilstand in het verhaal van de samenzwering wordt gevormd door de fabel van de kikvorsen en hun koning ooievaar (v. 2299-2322). Opmerkelijk, doordat het verhaal elders met vaart vooruitgaat. Dit oponthoud moet zijn goede redenen hebben: het is dan ook een fabel met sterk moraliserende strekking aangaande de tirannie van een slechte vorst. De herkomst van deze fabel is uiteraard niet bijbels.Ga naar eind61 Maar wel bestaat er een parallelle situatie in het Oude Testament, die door associatie als waardevolle bevestiging van het hier verhaalde kan gefungeerd hebben: wanneer de Israëlieten aan Samuel een koning komen vragen, brengt deze hun - tevergeefs - een waarschuwing van God over, waarin precies gewezen wordt op de mogelijkheid van een tiranniek vorstelijk gedrag (1 Sam. 8:5-22). Wanneer Reinaert zich realiseert dat Nobel het risico loopt van de troon gestoten te worden ten gunste van Bruun, vervloekt hij het plan van zijn vader ‘Die eenen dorper eenen vraet Coninc ende heere maken waende’ (v. 2346-47). Deze zo quasi echt klinkende uitbarsting van verontwaardiging vindt men zeer getrouw terug in het boek der Spreuken: ‘Weelde past de dwaas niet, noch de slaaf over vorsten te heersen’ en ‘Een brullende leeuw [dit kan Nobel in zijn zak steken] en een hongerige beer is een goddeloos heerser over een arm volk’.Ga naar eind62 Wat in deze lijst van moraliserende, belerende opmerkingen ook een plaats verdient, is de bekendmaking van een profaan gegeven, van de ‘lettel meesterlike liste’ (v. 2395): de oude vos veegt met zijn pluimstaart de afdruk van zijn poten uit, opdat niemand op het spoor van de schat zou komen. Het is een vosselist, maar ook een - hoogstwaarschijnlijk angstvallig geheimgehouden - techniek van koning Nobel!Ga naar eind63 Voor de andere dieren betekent deze ontsluiering een buitenkans: zij leren hier een procédé kennen dat sommigen tot hun eigen profijt zullen kunnen aanwenden. Tevens betekent deze bekendmaking een nieuw bewijs van Reinaerts totale zelfverloochening: welke rover verraadt zulk familiegeheim, tenzij | |
[pagina 175]
| |
in het geval van complete morele ommekeer? Geen dier onder Reinaerts toehoorders kan het waarheidsgehalte van deze bekentenis deskundiger beoordelen dan koning Nobel, en op hem is dit detail wel in de eerste plaats gemunt: hij kent deze versluieringstactiek als tot nu toe enkel bekend aan zijn eigen koningsgeslacht; de bekendmaking ervan moet hem zowel van Reinaerts berouwvolle zelfverzaking overtuigen als van de geduchte doortraptheid en de hoge, te vrezen aspiraties van Reinaert senior. Het verhaal van diens zelfmoord brengt ons weer tot de bijbel, waar twee verwante gevallen voorkomen, een in het Oude en een in het Nieuwe Testament. Voor de hand liggend is de herinnering aan de zelfmoord van Judas, de aartsverrader. Ook deze had zijn Heer verraden en verhing zich, maar toch is er een essentieel verschil: Judas krijgt wroeging omdat hij ‘onschuldig bloed’ (Matth. 27:4) verraden heeft en pleegt zelfmoord om de zwaarte van zijn zonde. Reinaert senior echter is een nog meer verstokte booswicht: hij knoopt zich op, niet om zijn schuld tegenover zijn wettige suzerein, maar integendeel uit pure spijt dat zijn misdadige toeleg mislukt is. Zijn schuld is dus groter! Deze houding, waarbij hij zich schuldig maakt zowel aan de hoofdzonde van hoogmoed als aan die van gramschap, brengt hem in de buurt van een andere bijbelse zelfmoordenaar, Achitofel, een zeer gezien raadsman: ‘Immers, een raad, die Achitofel gaf, gold in die dagen zoveel, als vroeg men een uitspraak van God; zo was elke raad van Achitofel, zowel toen hij bij David, als toen hij bij Absalom was’ (2 Sam. 16:23). Achitofel kiest de partij van de opstandige Absalom tegen koning David, maar het plan de campagne, dat hij Absalom voorstelt, wordt verijdeld door Chusai, die in het geheim aan David trouw blijft. ‘Door een beschikking van de Heer is de goede raad van Achitofel verstrooid, opdat de Heer over Absalom ongeluk zou brengen’ (2 Sam. 17:14). ‘Toen Achitofel verder zag, dat zijn raad niet gevolgd werd, zadelde hij zijn ezel en stond op en ging weg naar zijn huis en zijn stad. En nadat hij zijn huis besteld had, kwam hij om door ophanging. En hij werd begraven in het graf van zijn vader’ (2 Sam. 17:23). | |
[pagina 176]
| |
Meer dan één trek verbindt Achitofel met Reinaert senior: beiden behoren tot de hoogste hofkringen en zijn gereputeerd om hun schranderheid; beiden kiezen de partij van een opstandige troonpretendent tegen de wettige vorst en bekommeren zich uit dien hoofde om strategie en tactiek; beiden plegen zelfmoord bij het mislukken van hun onderneming, die door hemelse tussenkomst (v. 2348, 2472; 2 Sam. 17:14) verijdeld wordt: Achitofel uit gekwetste trots, Reinaert senior uit wanhoop en schaamte. Hoewel zij niet meer tot de biecht van Reinaert behoort, is er verder in het epos nog een scène, die verdient als mogelijke bijbelse connotatie vermeld te worden: ‘Doe nam die coninc een stro Ende vergaf reynaerde al gader Die wanconst van sinen vader Ende zijns selues mesdaet toe’ (v. 2542-45) en even verder: ‘Reynaert nam een stroe voer hem Ende sprac heere coninc nem Hier gheue ic di vp den scat Die wijlen ermelinc besat’ (v. 2561-64). Het betreft hier de festucatio of halminge,Ga naar eind64 waarbij op plechtige wijze afstand gedaan werd van goed door het overreiken of wegwerpen van een halm of stro. Maar heeft het hanteren van strohalmen in dit speciale geval geen diepere zin, overeenkomstig het bijbelse woordgebruik, waarbij stro of hooi als symbool voor het vergankelijke gebruikt worden?Ga naar eind65 Immers, de schat van Hermerik blijkt onbestaande te zijn en van de weeromstuit verliest Reinaert alle te voren plechtig gegarandeerde rechtszekerheid: Firapeel mag zonder tegenspraak vanwege koning Nobel decreteren: ‘Ende daer na sullen wi alle loepen Na reynaerde ende sulne vanghen Ende sullen sine kele hanghen Sonder vonnesse hets recht’ (v. 3420, 3422-24). De som van al deze overeenkomsten laat toe te veronderstellen dat Willem de bijbel hanteerde of ten minste zich bijbelse reminiscenties herinnerde bij het formuleren van de vermanende gedeelten in de biecht van Reinaert. Wel lijkt mij het gebruik dat hij van deze gewijde tekst maakt, zeer formeel en utilitair te zijn: Van den vos reynaerde is niet doordrongen van de bijbelse boodschap; die wordt enkel aangewend ter illustratie, als exemplum,Ga naar eind66 wanneer het verloop van het verhaal zulke woorden aannemelijk en passend maakt. Recentelijk is aandacht gevraagd voor de functie van het dierenepos binnen het hofmilieu, als ‘maatschappijkritiek-van-binnen- | |
[pagina 177]
| |
uit’.Ga naar eind67 Dit satirische aspect, dat in de oudste Franse branches de overheersende komiek van het verhaal nauwelijks in het gedrang bracht, is al maar door sterker geworden.Ga naar eind68 Heinrich der Glîchezâre, die nog in de 12e eeuw, lang voor de bewaarde Nederlandse traditie schrijft (c. 1190), is reeds zo een volbloed moralist, voor wie de morele boodschap primeert. Willem is dat niet. Betekent dit, dat hij de vertegenwoordiger is van een ‘ouderwetse’ visie op het eigen literaire genre? Volstrekt niet; het bewijst alleen dat hij tot een klasse apart onder de middeleeuwse auteurs behoorde. Wie wilde, kon uit zijn werk een morele boodschap distilleren, en dat heeft Willems (jongere?) tijdgenootGa naar eind69 Balduinus Iuvenis gedaan. Die is op de eerste plaats een moralist,Ga naar eind70 die de weerbarstige Vlaamse tekst besnoeit, verzacht en aanpast in functie van zijn waarschuwende bekommeringen tegenover het kwaad en de Kwade. Willem daarentegen is op de eerste plaats literator: hij beleeft veel te veel plezier aan zijn eigen schrijven, hij relativeert alles en iedereen, kent geen respect voor taboes, schrijft messcherpe verzen en is onbarmhartig tegenover zijn personages. Graag vergelijk ik hem met zijn grote voorganger, Magister Nivardus, de auteur van de Ysengrimus: beiden zijn grote literatoren, schrijvers van superieure literatuur, elk met behulp van de eigen taalmiddelen, die zij met groot meesterschap hanteren. Maar hoe verschillend is hun temperament! Nivardus is een hypochondrische pessimist, Willem een realist, voor wie het volstaat dat hij de wereld doorziet, zoals die nu eenmaal is. Tegenover de magister-studax met zijn statisch, terneerdrukkend wereldbeeld staat de fabulator Willem met zijn zeer vlugge, kwieke, onvatbare geest. Zoals zijn grootse literaire creatie, Reinaert, ontsnapt hij aan elke stereotiepe categorisering.
Gent, november 1983
Adres van de auteur: Seminarie voor Nederlandse literatuurstudie Blandijnberg 2 B-9000 Gent |
|