Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 97
(1981)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 241]
| |||||||
F.L. Zwaan
| |||||||
[pagina 242]
| |||||||
1.Het eenparig oordeel over de varianten van de Gedichten 1636 is ongunstig. Ik vermoed dat dit samenhangt met een esthetische houding, die a priori een afkeer heeft van veranderingen om zulke (grammatische en metrische!) redenen. Alle critici betreuren dat de oudere Hooft zijn prachtige jeugdgedichten op zulk een wijze bedorven heeft. Leendertz begint daar al mee. In zijn Inleiding, blz. IV constateert hij: ‘Hooft vooral heeft, waar hij later veranderde of omzette, veel meer bedorven dan verbeterd’, en geeft enige voorbeelden ter illustratie hiervan, waarbij onbegrip van de tekst hem soms parten speelt (vgl. de noten van Stoett op blzz. LVI, LVII). Kossmann (‘De varianten van Hoofts Granida’, TNTL 36 (1905), 97-151) sluit zich (151) bij dit negatieve oordeel aan: ‘De frissche galanterie en de beminnelijke verhevenheid van den jongen élégant zijn verloren. Gedicht heeft Hooft zijn Granida slechts vóór 1605, daarna heeft hij haar naar den eisch van vergankelijke regelen verschoolscht.’ Van Tricht, Het leven van P.C. Hooft, Den Haag, 1980, 250, noot 69, citeert Kossmann met instemming. Ook De Vooys, Verzamelde taalkundige opstellen I, Groningen 1924, 319 meent dat de Hooft-varianten ons leren dat ‘juist de bedachtzame Hooft doctrinair te werk gaat, vaak tot schade van zijn vroege kunst’. Hij verwijst naar Kossmann die ‘dat onlangs helder aangetoond (heeft) voor de Granida’ en voegt daaraan toe: ‘De varianten van de Geeraerdt van Velsen bevestigen dit. Doorlopend wordt de verbuiging “in orde” gebracht: de nominatiefs-n wordt geschrapt, de accusatiefs-n aangebracht’. Hij geeft dan ‘een typies voorbeeld’, vs. 975, ‘waar eerst, in het verband volkomen duidelijk, stond: Den Heer van Velsen houdt d'Hollandsche Graef ghevaen
waarvan Hooft maakt: Den Graef van Hollandt houdt de Velserheer ghevaên.
dat, in deze woordvolgorde van het toneel gehoord, volstrekt niet duidelijker is!’ De Vooys geeft niet aan waarom Hooft het vers veranderde, maar moet in het verband wel bedoelen dat Den(Heer) de schuldige | |||||||
[pagina 243]
| |||||||
is. Hij verzuimt te vermelden dat schrapping van de -n van Den zou leiden tot elisie van -e voor h- van het volgende woord en dus tot verlies van een lettergreep. Daarom moest Hooft grondiger ingrijpen en de zin omzetten. | |||||||
2.Het vs. speelt een belangrijke rol in de discussie over de ‘wankelheid’ van het foneem h. Het beslissende woord daarin sprak m.i. De Tollenaere in zijn ‘Fonologie of versleer? Was de H in het 16de-eeuwse Amsterdams een wankel foneem?’ (TNTL 75 (1957), 119-144). Zijn betoog tegen Verdenius (en andere voorstanders van het wankele foneem h) is, dunkt mij, overtuigend. Voor een wankel foneem h in de eerste helft van de 17de eeuw zijn geen bewijzen aangevoerd. De elisie van -e voor aanvangs-h van het volgende woord berust niet op een wankel foneem h, maar op invloed van het Frans-Zuidnederlandse metrum, waarin deze h kon worden genegeerd, omdat hij in het fonologische systeem niet bestond. Niet ‘omdat deze (h) meer consistent geworden was’ (Michels, Ntg 47 (1954), 78), gingen Vondel en Hooft hun teksten na 1630 wijzigen (d.w.z. deze gevallen van elisie van -e voor h- opruimen. Z.), ‘maar eenvoudig omdat men niet langer wenste te dulden, dat deze goed hoorbare, normale Hollandse, Amsterdamse h-klank... nog langer werd behandeld als het reine niets van de in het fonetisch luchtledige zwevende Vlaams-Brabantse letter h’ (a. art. 140). Maar zowel Verdenius als Michels en De Tollenaere vergissen zich als ze menen dat Hooft (Vondel laat ik buiten beschouwing) na ongeveer 1630 zou zijn overgegaan tot eliminering van deze elisie van -e voor h-. Dr. P. Tuynman wees mij indertijd erop dat dit in strijd is met de feitenGa naar voetnoot1. Hooft gaat rustig door met deze elisies. Men zie | |||||||
[pagina 244]
| |||||||
L.-St. I, 323 Grafschrift van Zijn Hoogheydt, van 1647: Waar noch baard' Hollant,...; 321 Op het afmaelsel van den Heere Gerardus Vossius, van 1641, vs. 5: Leefd' hij...; Anders, vs. 5: Heughd' hem...; 317 Op d'intree der Coninginne enz., van 1638, vs. 1:...der Hejdensch' Hejligheden; idem vs. 16: Die m' hunne gunst...; 312 Op liefs afweezen, van 1635, vs. 13: Wakker' handen,...; 300 Op het steuren van Petrarchaes graf, van 1630, vs. 12:...Eer lange vindtz' hem al; 298 'T loot van den diamant, van 1630, vs. 12:...uw' borstligh' hairen; 297 Op het pesthujs bij Amsterdam, van 1630, vs. 10: Lejd' hier den eersten steen...; 295 Huwelyxhaeter, van 1630, vs. 108:...d'Hollandsche vroomheidt; 291 Klaghte der Prinsesse van Oranjen, van 1630, vs. 2: Met zuyver' hemelvlam,...; 284 De Hollandsche groet, van 1630, vs. 125: Te leur tot tweemael steld', hoe werd u doen te moede; idem vs. 159: Te wel bezeffend' hoe...; 287 idem, vs. 209:...tot d'heerschappy van Romen; idem, vs. 220:...gehellemd' heenen rukken; idem, vs. 240: Deez' haelt... Dat ook bij de herziening van Granida in 1636 deze elisie zijn rol bleef spelen, moge blijken uit het voorbeeld van Kossmann, a. art. 140: vs. 1052 luidde oorspronkelijk: En maeckten hem beschaemt.....
Bij schrapping van de slot-n van enkelvoud maeckten (reeds in 1615 werd deze correctie door Hooft consequent doorgevoerd) zou lettergreepverlies optreden. Daarom werd 1636: En maekt' haer roodt van schaemt
(zon kreeg hier vrl. geslacht). Men ziet: de elisie voor h gaat rustig door. In vs. 1401 werd op aerden hier tot op aerdrijck hier. De slot-n van aerden moest verdwijnen (zwakke buiging wordt door Hooft later afgekeurd); dit zou echter samensmelting met hier veroorzaken en dus lettergreepverlies. Vandaar de meer ingrijpende verbetering aerdrijck. Ik vond voorts deze elisie van -e voor h- in Granida 1636 (ed. Amsterdam 1636) op blz. 9(ruissend' honighbyen), 11(onz' harten); 13(Ten hoof' hoort; Deez' heuvels); 15(Deez' harder); 20(Optrekkend' hun); 24(d'hard' aerd); 28(d'heftighste); 33(dubbel' hardichede; zoud' hij); | |||||||
[pagina 245]
| |||||||
34(d'heerschappye (ook op blz. 36)); 35(Daerz' hem); 37(omhelzend' heeft; t'haerewaerts (vgl. 44 t'haerwaert); maekt' haer; beyd' hemel en aerd); 39(ootmoedig' hoop); 44('t aenstaend' huwelijk); 46(zingend' hemelwaerts); 48(Grootachtbaer' Heer); 49(Ik liefd' haer niet). Ik keer nog even terug naar Geraerd van Velsen vs. 975. Er is nòg een reden voor de ingreep van 1636, nl. het metrum. De tweede vershelft vertoonde een afwijking, die in 1636 niet meer geduld werd. De eerste voet van de tweede vershelft is niet een jambe maar een trochee. Mede hierom moest het vs. worden veranderd. In elk geval is dus de elisie van -e voor de H van Hollandsche geen motief tot wijziging geweest. Ook een vergelijking van de jeugdsonnetten en zangen met de versie 1636 leert dat Hooft deze elisiegevallen handhaafde of zelfs bij het verbeteren aanbracht. In de Sonnetten vindt men in de editie 1636, blz. 221 Wanneer door 's werelds Licht, vs. 11 t'hunwaerts (hs t haerwaerts); 223 Zelfwasse ranken, vs. 2 dwaelend' houden (hs idem); 224 Myn lief, myn lief, vs. 10 in d'haere vol van deughden (n.b. hs in haer vol hart van deuchden); 225 Minerv' en Iuno, vs. 10 Vol heyligh' hovaerdijs (geen hs); 228 Sint dat, vs. 10 heughlijk' heerlijkheên (hs idem); 229 Als, aen Iuppijn, vs 6 ontnuchterd' hy (hs idem); vs. 7 maekt' haer (hs idem). In de Zangen blz. 241 Heilighe Venus, vs. 14 uw' albuygend' handt; 244 Galathea, vs. 25 mijn' weeld', hoe (hs mijn hart hoe!), 254 Haesjen, vs. 2 Beyd' haer' (hs Bey haer); 254 Valkenooghje, vs. 8 hy arremd' haer gespeeltjen (hs idem); Swaentjen, vs. 2 Niet en dard' haer lief (hs Aen haer lief niet dorst); 258 Op 's winters endt, vs. 42 beid' haer; 264 Zichbaere God, vs. 4 levendmaekend' hette (hs idem); 268 Ghy die met zulk, vs. 13 nesk' Hippomanes, vs. 17 behoord' hem (hs idem); 275 Wat nevel, vs. 31 onz' harten (hs idem); 277 O mijn' verzonke, vs. 4 Almaghtigh' heusheidt (hs idem); 289 Leonor, vs. 22 gh' hem (hs idem). Het behoeft geen verwondering te baren dat ook in Menelaus 1636 de elisie van -e voor h- te vinden is: vs. 18 Speel' het; 69 Ghy bloosd', hy was begaen; 85 wandeld' heenen; 94 vrijd'. Hier; 124 opvoerd' hemelwaert; 252 Helen' haer'; 367 voerd' haer; 381 z'haer; 438 d'hoofdttakken. | |||||||
[pagina 246]
| |||||||
3.Na deze uitweiding keer ik terug tot de grammatische wijzigingen. Wij dienen hierbij te bedenken dat Hooft behoorde tot degenen die zich opmaakten om de hoognodige ordening en regeling van de Nederlandse taal tot stand te brengen. Men denke aan de letterkunstige vergadering van eind 1622 (vgl. mijn Uit de geschiedenis der Nederlandsche spraakkunst, Groningen 1939, reprint Groningen 1974, verder: Zwaan, blz. 3-6). Dat daarbij de latijnse spraakkunst tot model diende is begrijpelijk. Hooft is daarna blijven nadenken over taal. De neerslag daarvan vinden we in zijn Waernemingen op de Hollandsche taal (Zwaan 107-120, 235-256, 360-389). Onder de correcties om grammatische redenen neemt het elimineren van het postpositieve adjectief een voorname plaats in. De moderne spraakkunsten vermelden weinig of niets over dit verschijnsel. Het gebruik wordt geconstateerd, een enkel voorbeeld gegeven, ook van archaïstisch gebruik in moderne poëzie, en daarmee uit. De enige die iets zegt over de herkomst van het verschijnsel is De Vooys in zijn Nederlandse spraakkunst: ‘Het oudere Nederlands kende nog een vrijere woordschikking. In het Mnl. kon het adjectief, meestal onverbogen ook achter het substantief komen: een ridder goet, (....). Hier kan een oud-Germaanse traditie met Latijnse en Franse invloed samengewerkt hebben. Het ontbreken in het proza, ook in het oudste, wijst erop, dat deze constructie al vroeg in de levende taal buiten gebruik was, en nog slechts in poëzie gehandhaafd werd’. (geciteerd uit de 4de druk, Groningen 1957, blz. 119). We kunnen veilig aannemen dat postpositie van het adjectief een zuiver literair, poëtisch verschijnsel was, waartegen de purist Hooft, krachtig stelling nam. Het druiste in tegen het gebruik, de usus, waardoor hij zich telkens liet leiden. (Zwaan 114). Ik acht het dan ook een verdienste dat hij met dit puur-literaire, met het Nederlands strijdige verschijnsel korte metten maakte. Na in zijn jonge tijd met deze mode te hebben meegedaan, ruimt hij nu radicaal alle postpositieve adjectieven op, op een enkel na dat aan zijn aandacht ontsnapte. Hij volgde daarmee het voorbeeld van de door hem hooggeschatte De Hubert (zie Zwaan 13, 111, 112), die in zijn Noodige Waerschouwinge van 1624 het zgn. ‘man groot’ reeds veroordeelde, dat in Datheens en Marnix' psalmberijmingen veelvul- | |||||||
[pagina 247]
| |||||||
dig voorkwam. Spieghel had het aanbevolen (‘doch soberlijck’, zie Tweespraack, ed. Caron, 55; vgl. Zwaan 20). De Hubert beschouwt het als een Frans verschijnsel. ‘Want onder decksel van rijmen, den Wael te spelen, is ganz ongerijmd, ende te seggen: Ik hebbe gebeden God, voor; ik hebbe God gebeden. Hij is genegen niet, voor; Hij is niet genegen. De gunste goed, voor; de goede gunst', (...) is het Nederduijtz Walzelick, ende valzelick verdraijd, ende onder decksel van rijm niet te lijden’ (Zwaan 123). Ampzing (Zwaan 38, 185) verwerpt postpositie van het adjectief volstrekt, ook als het ‘onder deckzel van rijm-verlof’ gebruikt wordt. Men doet er de taal geweld mee aan, ‘ende dat geen goed Duytsch en is, kan dat wel goed rijm wesen?’ Merkwaardig is dat hij, evenals Hooft, 't wel goed keurt, ‘wanneer wy meer byworpige woorden by een selfstandig gebruyken,...als: een ruyter sterk, en koen; (...). Ook ‘wanneer de by-worpige woorden vergrotens, ende na-druckens gewijse worden voorgesteld: als, een held seer onvertsaegd; een heer geweldig rijk’ (Zwaan 185). Van Heule, wiens spraakkunst (1625) Hooft kende en aan Wijtz aanbeval (Zwaan 4, 111; Van Tricht, Briefw. I nr. 251) stelt de regel: ‘De Byvouglicke woorden, worden altijt voor de zelfstandige (in een geslacht ende in een getal, ende in een geval) gestelt, als Een goet Man, De goede Vrouwen, Den goeden Dieren’. Maar: ‘Twee Byvouglicke woorden, worden somtijts wel achter een Zelfstandig woort gestelt, als Het is een Man goedadig, en geleert (ed. Caron 70; ook in de druk van 1633, ed. Caron 76)Ga naar voetnoot2. Voor de grammatische correcties buiten het postpositieve adjectief verwijs ik naar de voortreffelijke behandeling hiervan door Kossmann in zijn Varianten van Hoofts Granida. Al deze grammatische correcties vindt men ook in het gedicht waarvan ik hier de varianten bespreek: de Brief van Menelaus aan Helena (Gedichten Amsterdam 1636, 301-316). Slechts als ze in de door mij besproken vss. een rol spelen, worden ze aangeroerd. | |||||||
[pagina 248]
| |||||||
De goede naamvalsvormen worden derhalve aangebracht, op geslachten wordt gelet, substantieven op -e worden voor mann. en onz. genus niet geduld (dus de -e geschrapt), zwakke naamvalsvormen op -en niet toegelaten, vrl. genitief op -s verbannen, behalve in gevallen als deughds lof, veel zorghs, zijn' majesteits meening, buiten scheuts (Zwaan 116), het geheel zelfstandige adjectief wordt als subst. verbogen (dus meerv. op -en); men vindt differentiëring tussen dochters en dochteren (voor genit. en datief); zo grooten man wordt zo groot een man; de sterke buiging van het vrl. adj. op -er afgekeurd, hun en hen onderscheiden, dij afgekeurd (alleen u); voor het reflexieve pron. wordt steeds zich gebruikt (niet pers. voornw. hem, haer enz.), een gevangen man onderscheiden van een gevange vrouw, verbindingen als wildij opgelost in wilt ghij; de objektsvorm van het personale eerste pers. enk. wordt mij, niet mijn; enclitische woorden worden niet meer aaneengeschreven met het woord waar ze bij horen; na comp. steeds dan gebruikt, niet als; bez. u wordt steeds uw, elisie van -e wordt steeds door apostrof aangeduid (vroeger -e, of -e' of '). | |||||||
4. Correctie om metrische redenenDe metrische wijzigingen worden veroorzaakt door Hoofts geleidelijke bekering tot de strenge handhaving van het jambisch (of trochaeisch) metrum, onder invloed van zijn vriend Huygens. Men zie hun gedachtenwisseling inzake het metrum in Van Tricht, Briefw. IGa naar voetnoot3, blz. 857, bijlage bij brief nr. 209 van 30 oktober 1624 van Huygens aan Hooft. In deze bijlage vindt men de in deze brief genoemde ‘onderlinghe redenen ende verantwoordingen die wel eer tusschen U.E. ende mij in geschrifte gegaen zijn, roerende de maet vande Nederlandsche dichten’. De controverse komt hierop neer dat Hooft aanvankelijk een aantal ‘veranderingen’ in de alexandrijn geoorloofd achtte. Zowel in de eerste als in de tweede vershelft mocht de eerste jambe een trochee zijn (‘eerste verandering’), of de tweede (‘tweede verande- | |||||||
[pagina 249]
| |||||||
ring’) of eerste en tweede (‘derde verandering’). Men zie de beknopte uiteenzetting bij Kossmann, 132-133, ontleend aan Hoofts ‘De Drucker groet den Leser’, voor zijn Granida, voor het eerst gedrukt door Leendertz (L.- St. II, 147-148). Om welke reden dan ook is Hooft gezwicht voor de strengere eisen van Huygens, waarin deze overeenstemde met ‘de voorneemste rijmers’ (Van Tricht, Briefw. I, nr. 210 van 3 november 1624, waar Hooft aan Huygens schrijft: ‘Al waeren de schriften, die wij noopende de maet der Rijmen gewisseld hebben, van mijnder zijde met vlijt en rijpheidt van overleg voortgebraght, zij souden sich evenwel ontsien voor den dagh te koomen om staende te houden 't geen ick de voorneemste rijmers sie verstooten’). Dat Hooft meende zich te moeten conformeren aan de strenge opeenvolging van jamben hebben wij te respecteren en wij dienen in ieder afzonderlijk geval te beoordelen of dit werkelijk ten detrimente van het vs. is geschied. Een veroordeling a priori past niet. Dat zowel het herstellen van het zuivere metrum als het wegwerken van postposities tot min of meer ingrijpende veranderingen in één of meer vss. leidde, behoeft geen betoog. Ik beperk mij bij de variantenbespreking tot de metrische verbeteringen en die ter verwijdering van een nageplaatst adjectief, maar veroorloof mij tevens te wijzen op ‘spontane’ correcties (niet om metrische of grammatische redenen), die Hooft noodzakelijk of althans wenselijk achtte. | |||||||
5.Alvorens echter aandacht te geven aan de varianten 1636, dienen de drukken vóór 1636 nader beschouwd te worden. Ik doe dat door een citaat te geven uit Tuynmans bijdrage aan de bundel Uyt liefde geschreven. Over Hooft 1581-1981, Groningen 1981, met de titel: ‘De const van rhetorike en Hoofts vroege poëzie, 17: ‘De Brief van Menelaus, staal van argumenteerkunst, rhetoricaal pleidooi, circuleerde in handschrift in de kamerkring en kon daardoor na het succes van de Geeraerdt van Velsen en in handen van een drukker geraakt die - opvallend - liever anoniem bleef dan zich te adverteren, in 1615 buiten Hooft om met een niet al te beste tekst worden gedrukt. Het dichtstuk moet dan ook van ouder datum zijn, en indien niet van nog vroeger, misschien als voorbeeld bedoeld zijn | |||||||
[pagina 250]
| |||||||
voor de oefeningen van de kameristen uit de tijd dat Hooft zich opnieuw actief met hen bemoeide, die van de Reden of van de Schick en Keuren. Het lot van de Achilles en Ariadne, dat Hooft bij de Granida vóór was met de Blaeu-uitgave van 1615, “gedwongen” zoals hij in het ontwerp-voorwoord zegt, trof de Brief. Toen ook nog een Antwoorde verscheen (opgenomen in AgW I), liet Hooft in 1617 dan maar een geautoriseerde versie volgen’. De varianten van de druk 1617 (die van 1618 is op enig spellingverschil gelijk aan die van 1617) zijn dus van belang en worden daarom hier afzonderlijk besproken. Ze worden over het algemeen overgenomen in de versie-1636. Het contrast tussen de varianten 1617 (ten opzichte van 1615) en de varianten 1636 (ten opzichte van 1617) is frappant: terwijl Hooft in 1636 zich aan bepaalde regels houdt bij het aanbrengen van verbeteringen (herstel van de juiste buiging enz., geen postpositief adjectief, geen afwijking van het jambische metrum), is dit in 1617 niet het geval. Hij was toen nog niet tot vaste denkbeelden omtrent deze zaken gekomen. Postpositie blijft dan ook gehandhaafd, het metrum blijft als 't was, soms wordt een buigingsvorm veranderd, maar zonder enige consequentie. De varianten 1617 vertonen het volgende beeld. Buiging: de objektsvorm mijn voor mij kwam slechts voor in 23 en 327 en werd daar tot mij; de oude objektsvorm van het personale tweede persoon enk. dij, alleen in 353 en 386, zag hij over het hoofd; possessief u werd enige malen uw, maar op vele plaatsen bleef u staan; lidwoord, adjectief enz. krijgen wel eens een buigings-n, maar vaak ook niet; mannelijke genus-n blijft over het algemeen, wordt slechts in 79 (den Troyaen) en 403 (den loose schaker) geschrapt (den Iason 363 is een bijzonder geval); in 260 werd zelfs subjekt De Herbst tot Den Herbst; praet. sg. op -n kwam slechts voor in 213 leyden, waar de -n werd geschrapt; vormen als soudy werden gehandhaafd, slechts in 250 werd soudy tot soud ghy. Andere varianten, in 1636 overgenomen, zijn van meer belang (ik geef eerst de versie 1615, daarna die van 1617):
26 in Vorsten en in Heeren werd In Vorsten oft in Heeren. Het niet- | |||||||
[pagina 251]
| |||||||
disjunctieve oft is een verbetering: de categorieën Vorsten en Heeren liggen dicht bij elkaar. 56[regelnummer]
...die luysterd' daer wat toe.
...luysterde d'aer wat toe.
De tekst was hier onbegrijpelijk door de drukfout daer voor d'aer; Hooft herstelde dit en hief tevens het opeenstoten van luysterd' en daer op door luysterde; die moest nu weg om niet een lettergreep te veel te krijgen (1636 brengt hier nòg een wijziging aan). 72 De drukfout verschrickt verbeterd tot verschickt'. 76 En datter niemant om mocht wesen dan u twee Hierin werd de vergissing u hersteld en de vereiste subjektsvorm ghy aangebracht. 78 Het vreemde Den swinck vervangen door het juiste Een swinck (= een zweem). 125-128[regelnummer]
Hy stack een klock op luydt, em sloech sijn helle lichten
Al janckend' neder na de kundigh aenghesichten:
Des roovers krommen beck, de naghels van sijn klaeuw
Sach hy niet anders aen als voor de bijtebaeuw:
Sijn armen van elckaer sloegh hy; zijn helle lichten
Al weenend neder nae de kundighe' aengesichten:
En een benauwt geluydt. Die beck, diêr naeghlen klem
Al vierden zy zijn vleesch, beneepen hem zijn stem.
Ik vermoed dat Hooft de ietwat populaire uitdrukkingen ‘een klock opsteken’ (een keel opzetten) en ‘jancken’ niet passend vond in deze in hoge stijl geschreven brief. Hij pleegde een forse ingreep, met een samentrekking van sloegh hy na zijn helle lichten en na een benauwt geluydt, dat het opsteken van een klok verving. Hierbij werden de vss. 127-128 meesterlijk aangepast, waarbij ook de wat populair aandoende bijtebaeuw verdween, en een benauwt geluydt verklaard werd: de vrees voor bek en nagelen van de arend maken Ganymeed het normale gebruik van zijn stem onmogelijk. | |||||||
[pagina 252]
| |||||||
141[regelnummer]
Dit 's voor 't ghemeene volck,.....
Dat 's voor 't ghemeene volck,...
Dat is hier de normale verwijzing naar het voorgaande; er is geen sprake van een contrast tussen meer nabij en verder. 142 hoossen werd hoessen; WNT hoos(I) 1103 verwijst voor een variant hoossen van hoessen, naar hoes 825, waar dit citaat uit 1617 wordt gegeven met de bijvoeging: (uitg. 1615: hoossen), hoes voor paardedek is wel het gewone woord (1636 een andere versie). 165[regelnummer]
Dat Paris reede toe met schuymen, rooven, ruyten,
Het voorz. met vervangen door op: toereden op = zich oefenen in, trainen voor; in plaats van onjuist: oefende door middel van (Vgl. de variant 1636). 192 glooren werd glory; gloor: eer, aanzien, glorie, adel (WNT gloor 147) liet moeilijk een meerv. toe. 201 bevallich werd bevallijck. Onduidelijk. 207-210[regelnummer]
Beroeme' hem Paris van al wat hy roemen mach,
Vande boerin Oenone' oft andre lichte slach.
Van vrouwen sonder naem, van welcker ommeganghen,
Wat onbeschoftheyts vry hem aen is blijven hanghen.
Beroeme' hem Paris dan al wat hy roemen mach,
Vande boerin Oenone' oft andre lichte slach.
Van vrouwen sonder naem, uyt welcker ommeganghen,
Wat onbeschoftheyts vry hem aen is blijven hanghen.
Herhaling van van vermeden, ook in 209; bovendien was het beter Paris zich zoveel hij kon te laten beroemen op de boerin Oenone oft.. naem; de onjuiste punt achter slach bleef staan (deze verdween pas in 1636). 216[regelnummer]
En volchde (als 't betaemde' een dochter van Iupijn)
En volchde' u (als 't betaemde' een dochter van Iupijn)
| |||||||
[pagina 253]
| |||||||
Hooft last u in om hiaat tussen volchde en als te voorkomen; ook was de tekst zo duidelijker zonder samentrekking van u uit het voorgaande vs., waar het een andere functie had, nl. van meew. voorw. Hooft had oog voor zulk soort samentrekkingen bij functieverschil en vroeg zich af of dit wel mocht ‘bestaen’ (Waern. 20, Zwaan 239 en vooral 362). 239[regelnummer]
Licht dat hy sondichde' en te stouter anne vingh
Licht dat hy sondichd' oock, en stouter anne vingh
Er wordt een nieuwe mogelijkheid geopperd: Licht..oock = Wellicht ook (dat hy...); dit kwam in de versie-1615 niet uit; te moest daarbij verdwijnen. 253 Gheen ander Opper-heer sy in haer hert sal lijden sal verbeterd tot zoud; indirekte rede vereist. 275 de drukfout vrucht voor vocht verbeterd; zo ook de drukfouten in 307 dees nachts voor des nachts en 378 soo (een ander steede) voor sie (een ander steede). 294 het heymelijck werd (sterker) het heymelijcst. 339[regelnummer]
En als die gheen ontsich en heeft voor 't recht der Goon,
En als die gheen ontsich had voor 't gerecht der Goon,
Hooft achtte de verleden tijd gewenst: het gaat om een feit uit het verleden; men kan vrij vertalen: omdat ik geen ontzag had enz.; 't recht verving hij door 't gerecht: hij bedoelde immers ‘gericht’, niet ‘recht’ en gerecht gaf duidelijker deze bet. aan van: gericht, oordeel, straf; in verband hiermee liet hij en weg, dat teveel zou zijn. 363 den Iason met lidwoord voor eigennaam afgekeurd; vgl. voor het midd. ndl. Stoett, par. 95, b; reeds Ampzing verzette zich ertegen (Zwaan 38); Iason drielettergrepig te lezen (1636 eveneens zonder lidw. met trema op de a toegevoegd). 364 Ehe-ga werd eegae; Ehega afwijkende vorm (onder Duitse invloed?); bovendien een lettergreep teveel voor de alexandrijn. 367 voert stemde niet overeen met de tijd van de context en werd voerd' (met elisie van -e voor h!). | |||||||
[pagina 254]
| |||||||
403 teghens d'will moeilijk uit te spreken d'will, verbeterd door d' weg te laten. 409[regelnummer]
Men mompelt nu alreede', men seyt...
Men mompelt nu alreede, en seyt...
De -e van alreede' moest metri causa vervallen, wat tot opeenstoten van alreed' en men leidde; Hooft ving dit op door en voor men. 417[regelnummer]
Maeckt dat den kindren vroet...
Men maeck dat kindren vroet...
Niet duidelijk waarom Hooft de imperatief verving door conjunctief; misschien om samenstoten van t, d in maeckt dat te vermijden. 422 dickwils vervangen door somtijds om herhaling te vermijden; dickwils reeds in 421 (1636 anders). 444[regelnummer]
V schoonvader Tijndar schoot een schut voor sulcken quaet.
Vw schoonvaer Tijndar enz.
Het vs. had een lettergreep teveel; daarom schoonvaer. 492 Het vreemde Den spieghel (misschien een drukfout) werd terecht Een spieghel (nl. voor de bozen). | |||||||
6. Varianten 1636:Twee opmerkingen vooraf: a. Het is niet mogelijk prioriteiten te onderscheiden bij de correcties die Hooft aanbracht. Er zijn geen gevallen waarin hij metrum of verwijdering van postpositief adjektief opoffert aan een verandering in de buiging of omgekeerd. Wat postpositie en afwijkend metrum betreft, deze treden slechts in twee gevallen tezamen op: in vs. 4, waar Hooft de postpositie wegwerkt en de rest van het vs. intact laat als metrisch passabel en in vs. 142, waar hij postpositief adjectief verwijdert, metrisch geen verbetering tot stand brengt, maar wel op hetzelfde niveau blijft, dat wederom passabel is. Er zijn geen gevallen waarin antimetrie bleef en alleen postpositie werd opgeheven, evenmin gevallen van het omgekeerde. Iets | |||||||
[pagina 255]
| |||||||
anders is dat eenmaal postpositie over het hoofd werd gezien (vs. 148), eenmaal afwijkend metrum (vs. 290). Voorts is er één geval (vs. 383) waarin vermoedelijk de woordkeus een metrische verslechtering teweegbracht. b. In de wijze van aanduiden van het metrum volg ik Hooft: streepje boven betoonde lettergreep, boogje boven onbetoonde. Ik geef steeds eerst de versie 1617, daarna die van 1636.
Ga naar margenoot+De groetenisse die u voorcomt hier te lesen
Sendt Menelaus d'uwe, oft die het plach te wesen,
De groetenis belet by mondt te doen, in deezen
Zeindt Menelaus d'uw'; oft die het placht te wezen:
Het onduidelijke die...lesen: die u thans te beurt valt hier te lezen, die gij hier kunt lezen, verduidelijkt tot: (de groet) die hij niet mondeling kan doen, zendt Menelaüs, de uwe (uw echtgenoot) (u) bij dezen (in deze brief); tegelijk werd het slappe metrum in Dĕ grtĕnsĕ (met kunstmatige verlenging met -e metri causa) verbeterd tot normaal jambisch: De groetenis belet by mondt te doen; voorts werd met een apostrof de bedoelde elisie van -e voor uwe aangebracht (dit geschiedt consequent in het hele gedicht, zodat ik er verder niet meer op wijs) en de nieuwere vorm placht voor ouder plach ingevoerd.
Ga naar margenoot+Onder de pluymen blanck van soet-singhende Swan:
Vermomt in pluymgewaedt van zoetzingende swan.
Ga naar margenoot+Ghy staet misschien en suft hoe dese brief een open
En wegh ghevonden heeft, waer lancx sy ingheslopen,
Komt t'uwer handt door al de wachten scharp, waer met
V Paris yvrich heeft by nacht en dach beset:
| |||||||
[pagina 256]
| |||||||
Ghy staet misschien en suft, hoe deze brief een open
En wegh gevonden heeft, waer lanks hy ingesloopen
Komt t'uwer handt, door all' de scherpe wacht, waer met
V d'yverzieke boel heeft om end' om bezet.
In de eerste plaats verdient opmerking dat Hooft in zijn revisie terecht achter ingesloopen geen komma plaatst (het zou teveel ruimte innemen overal de verbetering in de interpunctie in Gedichten 1636 aan te wijzen); immers ingesloopen is niet betrokken op hy (de brief) als predic. toevoeging, maar hoort bij Komt: de brief komt ingeslopen, komt insluipen, zoals wij zeggen: hij komt aanrennen. In 7 moest postpositief scharp weggewerkt worden. Hooft deed dit zeer eenvoudig met de scherpe wacht. Tevens werd scharp tot scherp (het valt op dat vrijwel alle veranderingen in de klankvorm overeenstemmen met de ontwikkeling in het algemene Nederlands zoals wij dat thans kennen); ook diende all' verbogen te worden, naar zijn grammatische opvatting, waarvoor ik moge verwijzen naar mijn diss. 119, waar ik constateer dat Hooft na veel zoeken tot de conclusie kwam: al voor artikel blijft onverbogen; overigens moet al steeds worden verbogen. Bij het aanbrengen van deze verbetering was Hooft blijkbaar nog niet tot deze conclusie gekomen. Tenslotte loste Hooft de postpositie van yvrich uitstekend op met d'yverzieke boel, waarbij de rest van het vs. metrisch werd aangepast zonder enige gewrongenheid.
Ga naar margenoot+.............so wordt ghy kort ghehouwen
Van nijdighe ghelubde en afgheleefde vrouwen,
............, zoo wort ghy kort gehouwen
Van nijdigh' onmans, en van afgeleefde vrouwen,
De tweede jambe deugde niet, Hooft vond het passende woord onmans en kon zonder bezwaar het voorz. van herhalen.
Ga naar margenoot+Nochtans de min is kloeck, en met ghedult bestendich
Hy alles overwint, sijn listicheyt behendich
Door alle swaricheen haer redden kan, en lacht
Om Argus ooghen selfs als hy op Io wacht.
| |||||||
[pagina 257]
| |||||||
Nochtans de min is kloek, en alles zijn bestendigh
Geduldt verwinnen kan. Zijn' listigheidt behendigh
Door alle swaerigheên zich redt (ach arm!) en lacht
Om Argus ooghen zelf, als hy op Io wacht.
Postpositie van bestendich elimineerde Hooft door voorplaatsing, alles werd naar voren geschoven, zijn voor bestendigh gebracht. Vervolgens moest overwint wijken voor verwinnen kan. Dit leverde echter herhaling op in 15, waar hij dus verbeterde tot zich redt, waardoor weer de intercalatie ach arm nodig werd; behendigh kon blijven, omdat het als adv. kon worden opgevat. De critiek van Leendertz in zijn Inleiding, blz. LIX-LX tot zijn uitgave van De gedichten van P.C. Hooft is niet billijk: hij keurt zich redt af, ‘want de min lacht terwijl Argus Io bewaakt, hij lacht derhalve, omdat hij verzekerd is dat hij ondanks alle zwarigheden zich zal weten te redden. Hier wordt dus redden kan vereischt en is redt niet op zijn plaats’. De redenering is kennelijk onjuist: zich redt heeft temporeel een even algemene strekking als zich redden kan en kan uitstekend gecombineerd worden met het krasse staaltje van Argus en Io. Ook het verwijt dat Hooft door deze in Leendertz' oog foute verbeteringen gedwongen is ach arm tussen te voegen, dat hier als een tang op een varken zou slaan, ‘want Menelaus doet hier geheel iets anders dan zuchten of klagen’, snijdt geen hout; ach arm is een uitroep die betrekking heeft op de armzalige, naijverige Paris en kan weergegeven worden met iets als: ach stakkerd.
Ga naar margenoot+Spele 't ghemoedt soo 't wil te Sparte lijdmen garen
Speel' het gemoedt zoo 't wil. Te Sparte lijdt men gaeren
De punt achter wil was noodzakelijk: Speel'..wil hoort bij de voorafgaande hoofdzin als een (functioneel) concessieve bijzin. Daarna volgt een nieuwe zin: Te Sparte enz.
Ga naar margenoot+.......daer ghebruyckt men anders gheen
Voordel als van goe dienst en van bevallijckheen.
.......Daer gebruykt men anders geen
Vooruytdeel, dan goên dienst en eigh' aanvalligheên.
| |||||||
[pagina 258]
| |||||||
De metrische afwijking Vrdĕl werd handig hersteld door Vŏortdl; goên dienst kreeg de vereiste naamvals-n, van kon vervallen, waardoor herhaling vermeden werd, en de syllabe die nog nodig was voor de vulling van de alexandrijn vond hij in het zeer passende eigh' met elisie van -e, aangeduid door de apostrof (eighe is de meervoudsvorm van eighen); tenslotte verving hij bevallijckheen door aanvalligheên, nodig voor de elisie van -e van eigh'.
Ga naar margenoot+Maer datmen met ghewelt oft door bedroch vermindert
De vryheyt van sijn lief en haer haer kuer verhindert,
Dat achtmen hier oneel:.....
In 1636 vermindre, verhindre, dus conjunctiefvormen, die Hooft in de afhankelijkheid van acht men in de hoofdzin prefereerde: dat men verminderen zou, verhinderen zou, acht men hier enz.
Ga naar margenoot+.............: en mij ghedenckt de tijdt,
Dat ghy die vuylicheyt den name geeft van nijdt.
..............En my gedenkt de tijdt,
Dat ghy die vuyligheidt scholdt met den naem van nijdt.
De reden tot ingrijpen is puur grammatisch: Hooft meende dat mann. name niet op -e behoorde uit te gaan; -e is kenmerkend door het vrl. (Waern. 15, 116). (Zo wordt ook onz. harte tot hart verkort of anderszins weggewerkt); scholdt met was metrisch nodig; geeft (1617) was een drukfout voor gaeft (1615). vs. 26 Noyt laeckte' ick prijsens waerdt in Vorsten oft in Heeren: Hooft plaatste het lidw. 't voor prijzens waerdt, terecht: het prijzenswaardige.
Ga naar margenoot+Maer Paris is al heel al heel van ander sin
Vertrouwt sich op sijn deuchd niet, en op d'uw noch min.
Maer Paris ver van daer, en heel van andren zin,
Verlaet zich op zijn' deughd niet, en op d'uw' noch min.
| |||||||
[pagina 259]
| |||||||
De onbeholpen herhaling van al heel om de alexandrijn te vullen werd vermeden, op goede wijze; ander moest gebogen worden en kreeg de vereiste uitgang van de ablatief; het ongebruikelijke zich vertrouwen op werd vervangen door het gangbare zich verlaten op.
Ga naar margenoot+Hy gunne my (ghelijck hy doet) met u te leven,
Hy gunne my, met u, gelijk hy leeft, te leeven,
De dubbelzinnigheid van ghelijck hy doet: zoals hij met u leeft, met u verkeert en: zoals hij doet, nl. vergunt, hief Hooft met één slag op door leeft in plaats van doet; tevens verbeterde hij de woordorde.
Ga naar margenoot+En wie van tween u dan best kan vernoegingh gheven,
Door een simpele omzetting van best kan tot kan best werd het regelmatige jambische metrum hersteld in de tweede vershelft.
Ga naar margenoot+En schrickt het afsijn langh: want ik houw voor gewis
Dat dat de selfste kouw van minnes winter is.
En schrikt het afzijn zoo langdujrigh. 't Welk gewis,
(Houd' ik) de felste kouw van Minnes winter is.
Postpositief langh werd uitgebreid tot zoo langdujrigh, dat Hooft geoorloofd achtte. Ik meen dat in zulke gevallen van naplaatsing (vgl. boven blz. 247 Ampzing en Van Heule) veelal sprake is van een predikatieve toevoegingGa naar voetnoot4, die ook gekenmerkt wordt door postpositie. Men vergelijke Waern. 8 (Zwaan 237) Het snelle paerdt tegenover Het paerdt, snel in 't loopen; en vooral Waern. 14 (Zwaan 238) een vorst maghtigh van gelde, 't welk zoo veel is, als Een vorst zynde maghtigh van gelde. Van belang is ook Waern. 16 (Zwaan 238) met het voorbeeld Een man voortvaerend van aerdt, waarin Hooft voortvaerend een adjectief acht. Kossmann (a. art. 127) drukt dit grammatisch vaag en onjuist uit: ‘Achterstaande adjektieven zijn in 't algemeen ongewenscht, tenzij die deel uitmaken van een uitvoeriger bepaling, of een beknopten bijzin vormen.’ (zie ook de voorbeelden blz. 128); selfste is drukfout voor felste. | |||||||
[pagina 260]
| |||||||
Ga naar margenoot+En mijne sorghen ijl, en 't beuren van het erf
En mijn' onnutte zorgh, en 't beuren van het erf,
Op eenvoudige wijze elimineerde Hooft het achtergeplaatste ijl door: mijn' onnutte zorgh.
Ga naar margenoot+Oock treflijck ongheluck beurt sonder voorspoock niet,
Ook treffelijke ramp komt zonder voorspook niet.
Ga naar margenoot+En d'eene golf(soo 't scheen) luysterde d'aer wat toe.
En d'eene golf (zoo ging 't) luisterde d'andr' yet toe.
Ga naar margenoot+Terstont ghedaenten vreemt van droomen quamen boven:
Gedaenten, straks, wel vremdt, van droomen quaemen boven.
Postpositief, attributief vreemt werd tot pred. toev. wel vremdt; dit bracht mee dat Terstont moest worden ingekort tot geïntercaleerd adv. straks.
Ga naar margenoot+..............ick socht u inde hoven
Van Tyndar oudt door al de gaelerijen groen,
De twee postposities werkte Hooft bekwaam en op eenvoudige wijze weg: Des ouden Tyndars, der galeryen groen (met subst. groen); al kon daarbij zonder schade vervallen. In de volgende vss. wijs ik slechts op de vervanging van beemdt (68) door passender bos, de verbuiging van elckander (70) tot elkandren (vgl. Waern 43: de Grieken en de Perzen bestreden elkanderen | |||||||
[pagina 261]
| |||||||
(acc. pl. masc.); en de gewenste toevoeging van 't aan toppet (72); 1636 En hy verschikt' yet aen den sluyer van 't toppet.
Ga naar margenoot+Het scheen dat ghy beducht ghewaer wierdt met u beiden
Een swinck van my, dies ghy kort vanden andren spreyden.
Het scheen dat ghy, beducht, gewaer wert met u beiden
Een swenk van my. Dies ghy kort van elkandren spreydden.
Verbeteringen: beducht als pred. toev., niet adv., tussen komma's geplaatst; vervanging van het oude den andren in de zin van ‘elkander’ door elkandren (uit Waern. 43 wordt deze ablatiefvorm niet duidelijk).
Ga naar margenoot+Wt d'ooghen vande stoet, naer een pryeel beblaedt,
Van 't volk, naer een pryeel van Myrthen dicht geblaedt.
Het ging om de correctie van postpositief beblaedt, die Hooft tot stand bracht door uitbreiding tot van Myrthen dicht geblaedt, waarin dicht geblaedt weer pred. toev. bij Myrthen is; de inkorting van de eerste helft van de alexandrijn staat hiermee in verband.
Ga naar margenoot+En wat ick u al smeeckte' of gingh voor eer betooghen,
En wat ik u ook smeekt', oft eere zocht te tooghen;
De verandering van al tot ook is moeilijk te peilen; de tweede vershelft was gewrongen en duister: of (wat ick u al) gingh voor eer (als eer, blijk van verering) betooghen; 1636 eenvoudiger; of wat eer ik u ook trachtte te betonen, met tooghen voor betooghen metri causa.
Ga naar margenoot+Die sichbre voncken droopt ghy meer niet uyt u oogen.
Die zighbre vonken meer niet dropte gh' uyt uw' ooghen,
Bedrijvend druipen vervangen door bedrijvend droppen, misschien om de assonantie met voncken; in verband daarmee de verplaatsing van meer niet (= niet meer), zodat elisie van -e voor uyt kon plaats hebben. | |||||||
[pagina 262]
| |||||||
Ga naar margenoot+Ghelijck een toorts in 't nat gloeyende droppen doet.
Gelijk een toorts, in 't nat, gegloeyde droppen, doet.
In de tweede vershelft werd de ‘eerste verandering’ verbeterd door gloeyende te vervangen door gegloeyde = verhitte, gloeiend gemaakte; de vervanging is overigens niet fraai.
Ga naar margenoot+Want dat vertrouwen groot kond sonder liefd' naeu zijn:
Want dit vertrouwen kon niet zonder liefde zijn.
Postpositief groot werd op eenvoudige wijze verwijderd; bovendien werd door dit in plaats van dat mogelijke misvatting van dat als voegw. weggenomen; niet volstrekter dan naeu.
Ga naar margenoot+Doch 't herte bleef ghemat en quijnde vande slach,
Doch 't hart, dat bleef gemat, en quijnde van den slagh:
Vgl. voor hart boven vs. 23-24; door inlassing van steunpron. dat kon -e vervallen.
Ga naar margenoot+Maer bried versmachten dorst om weten van u tijdingh.
Maer briedt versmachte dorst nae d'een' oft d'andre tijdingh.
Hooft schrapte de -n van het part. perf. versmachten met mann. genus-n voor de d- van dorst; voorts verwijderde hij het ouderwetse om weten zonder te.
Ga naar margenoot+................en laet niet af te quellen
en laet niet af van quellen;
Hooft gaf de voorkeur aan aflaten van iets.
Ga naar margenoot+Teghen my overeyndt (docht me) de vloeren resen,
Daer, docht my, tegens my, steil op de vloeren rezen,
vs. 114 De in de 17de eeuw nog voorkomende vorm pleecht voor het imperf. van plegen (eerste pers. pleeg) vervangen door normaal | |||||||
[pagina 263]
| |||||||
placht (Vgl. WNT plegen 2483: ‘Eertijds was ook pleeg vooral in Holland zeer gewoon’).
Ga naar margenoot+Verouderd onbeschouden vervangen door moderner onbeschuldight.
Ga naar margenoot+D'eensaemheyt greens my toe met droevighe vertooningh:
Toegreens my d'eensaemheidt met droevighe vertooning.
Ga naar margenoot+Doen hem den Arent greep en voerd' hem Hemelwaert:
Wanneer hem d'Arendt greep, en opvoerd' hemelwaert.
den Arent met mann. genus-n was als subjekt ontoelaatbaar in Hoofts buigingssysteem; hiaatvermijding voerde tot d'Arendt; daarom moest Wanneer gebruikt worden in plaats van (het toch al afgekeurde) Doen; in de tweede vershelft vermeed Hooft herhaling van hem door opvoerd' aan te wenden met elisie van -e voor h-.
Ga naar margenoot+Vergat hy macker, maegh, vader en vader landt.
Vergat hy makker, maegh, met vaedr' en vaederlandt.
Metrische verbetering door invoering van met, waardoor syncope van vader tot vaedr' noodzakelijk werd (de apostrof achter vaedr' is geen teken van weglating van -en, maar verbindingsteken).
Ga naar margenoot+Met dreunend' roemen, 't weet de slechte te verbasen,
't Weet met den dreun van roem de slechten te verbaezen,
| |||||||
[pagina 264]
| |||||||
Verbetering van de slechte woordorde was het doel van de wijziging; tevens slechten volgens de door hem aangenomen buiging van het geheel zelfstandige adjektief (Waern. 39). vs. 138 In tijtels welich... met postpositie werd eenvoudig: In weel'ge tijtels.
Ga naar margenoot+Dit's voor 't ghemeene volck,.......
Dat's aes voor 't lompe graeuw;....
Duidelijker en metrisch beter.
Ga naar margenoot+Na d'hoessen gheborduyrt......
Nae 't gebordujrt sieraedt,....
Ga naar margenoot+De pluymen vechten niet, crijchs oorden, moedt, en tucht,
Helmlokken vechten niet. Krijsorde, moedt, en tucht,
Ga naar margenoot+Oft oproer kost nu dien, nu Pryaem, desen toght.
In 1636 die, dese; onduidelijk; Van Hoogstraten geeft mann. op, WNT tocht 270 mann. en vrl., met een voorbeeld van mann. gebruik uit de Ned. Historien 1642.
Ga naar margenoot+Beknopt is mijnen staet, het haer licht uyt kan spatten,
Beknopt is mijn bedrijf. Het hun licht uyt kan spatten.
| |||||||
[pagina 265]
| |||||||
mijnen staet kon niet als subjekt; Hooft verving het door mijn bedrijf (Leendertz' critiek, Inl. LVI: het woord bedrijf past bij een boer, niet bij een koning, is door Stoett in de noot onderaan die blz. reeds weerlegd met verwijzing naar WNT bedrijf 1225: datgene waar iemand in het algemeen zich mee bezig houdt); haer voor poss. mv. moest hun worden (haer bleef alleen voor het vrl. enk. en mv. over); hun slaat niet op bedrijf; in zover was de tekst van 1617 minder dubbelzinnig (Het hun = al wat zij hebben)Ga naar voetnoot7.
Ga naar margenoot+Haer prael weeght, ovĕr, ĕn slddĕrt văn drtĕlhen,
Hunn' prael weeght ovĕr văn slddrĕndĕ drtĕlhên.
Het metrum moest verbeterd worden, dat lukte niet erg.
Ga naar margenoot+'t Verquisten achtmen daer heerlijcker dan 't besteen.
Men acht daer heerlijker 't verquisten dan 't besteên.
Ga naar margenoot+Aensienlijck is mijn sleep in defticheyt van pracht,
Maer telbaer: gheen ghespuys en hoop van boeve-jacht.
Dat Paris reede toe op schuymen, rooven, ruyten,
En breeck sijn ydel hooft om Troye rijck te buyten.
Hooft vergiste zich bij de correctie van deze vss.; hij maakte van conjunctief reede toe een imperf. reedde toe (vgl. voor deze spelling Zwaan 389 met vbb. uit HenrikGa naar voetnoot7 als voorwendde enz., conform Waern. 119) en vatte Dat (dem. pron.) op als rel. pron. bij ghespuys...boeve-jacht; daarom zette hij hierachter komma, in plaats van de punt van 1615 en 1617. Hij zag over het hoofd dat hij zo in conflict kwam met de conjunctief breeck van 166. | |||||||
[pagina 266]
| |||||||
Ga naar margenoot+Mijn Rijcke my ghenoecht ('t is waer) van minder maet,
My noeght wel aen mijn rijk ('t is waer) van minder maet:
Onzijdig Rijcke op -e was niet toelaatbaar, vgl. vs. 103; de inkorting tot rijk bracht mee dat trans. genoegen veranderd werd in onpers. constructie mij noegt aan en toevoeging van wel.
Ga naar margenoot+Doch oft gheluck ghewent ghestadich om te keeren,
Doch oft het hooghe luk, geneight tot staedigh keeren,
De absorptie van 't in oft (eventueel de aaneenschrijving van of en 't) behaagde Hooft niet; evenmin driemaal ghe- achter elkaar: een geslaagde verbetering, ook in interpunctie.
Ga naar margenoot+In Troyas heerlijckheyt: Paris is Troye niet,
In Troyes grootscheidt: noch is Paris Troye niet:
Ga naar margenoot+Paris is Troye niet, noch 't wacht op sijn beveelen:
Neen zeker, nocht het wacht alleen op zijn' beveelen.
vs. 174 't rijcke (ntr. op -e) kon makkelijk worden verbeterd door 't rijk gaen (deelen).
Ga naar margenoot+'K wed ick om Troyaes Rijck gheen Lacedemon gaf.
'k Wedd' ik om Paris deel geen Laçedaemon gaf,
Een zakelijke verbetering: na de verdeling van het rijk gaat het niet om het hele rijk, maar om Paris' deel.
Ga naar margenoot+Misschien ist dat hy u sal soecken vroedt te maken,
Maer moghelijk hy u zal zoeken vroedt te maeken,
Hooft wilde door Maer de tegenstelling met het voorgaande: verdeling van het rijk, duidelijk laten uitkomen; metrum en woordorde werden er niet beter op. | |||||||
[pagina 267]
| |||||||
Ga naar margenoot+Dat hy sal inder handt crijghen, 't bewindt der saken
Dat hy zal krijghen in der handt 't bewind der zaeken
De jambische regelmaat hersteld door verandering van de woordorde.
Ga naar margenoot+.............noyt was dat mijnen aert.
.............Noyt was ik van dien aerdt.
Het naamw. deel mijnen aert mocht niet blijven staan, van dien aerdt was de handige verbetering.
Ga naar margenoot+Ick selve prees u aen.......
Zelf preez ik wel voor u,.....
Hooft schrapt in deze tijd overal de -e van zelve; vgl. Kossmann 124: de nom. masc. werd zelf (niet zelfs of zelve); vgl. beneden vs. 224. vs. 209 Het valt op dat Hooft in 1636 de aanduiding vrouwen voor Oenon' oft andren slagh enz. vervangt door wijven; vrouwen was te goed voor dit soort, een aanwijzing dat toen reeds de devaluatie van wijf begonnen was.
Ga naar margenoot+En met soo kleen ontsich; en sulcken personagie
En met onzigh zoo kleen, en zulk een personaedje
Onduidelijk: vgl. 483 waar Hooft En met soo swaeren straf handhaafde. Wil hij alleen variëren met 221 door achterplaatsing? De post-positie zoo kleen achtte Hooft geoorloofd; hier een geval dat er geen sprake is van pred. toev., (vgl. boven vs. 35-36); sulcken moest zulk een worden (zie Waern. 47,88).
Ga naar margenoot+Te voren legghen dorst met onbeschaemder mondt,
Het gheene' hy eerloos selve' en onghe-oorloft vondt:
Heeft darren verghen met dien onbeschaemden mondt,
't Geen dat hy eerloos zelf en ongeoorloft vondt:
Ik vermoed dat Hooft tevoren leggen ( = voorstellen) te zwak vond; hij verkoos vergen, dat naast deze bet. óók uitdrukte: met aandrang of dringend vragen, iets van iemand vergen of eisen (MNW vergen 1748); ook vervangt darren in deze tijd dorren, dorste enz.; bovendien | |||||||
[pagina 268]
| |||||||
gaf hij de voorkeur aan de voltooide tijd Heeft darren verghen, conform 220: die..begost heeft; tenslotte werd Het gheene' tot 'tGeen dat wegens afkeuring van de vorm gheene.
Ga naar margenoot+My is het, dat ghy hebt, het eerst in al u leven:
Den name van u lief en van u man ghegheven:
My is het, my, dat ghy het eerst in all' uw leeven,
Den naem hebt van uw lief, en van uw man gegeven.
De wijziging wordt veroorzaakt door Den name; dit kon niet; vgl. boven vs. 23-24. Hooft ving het lettergreepverlies bekwaam op.
Ga naar margenoot+Die willens wetens doet 't gheen hem sijn herte schaemt.
Die willends, weetends, doet, 't geen, des zijn hart zich schaemt.
Hooft zag in dat willends, wetends van participia waren afgeleid; vgl. Waern. 46. Zie ook Waern. 4, 6, 13, 94, 95. Deze genitieven hebben de functie van de latijnse ablatief, meent hij. Voorts moest reflexief zich worden ingevoerd en moest herte hart worden (vgl. boven vs. 103); constructie van zich schamen met genitiefobjekt was mogelijk naast die met objekt.
Ga naar margenoot+Alwaer elck overhield van onse sinnen vijf,
Niet meer als een, en die vervulde 't gantsche lijf.
Daer smoorden d'andr' altzaem, zoo dat 'er van de vijf
Maer een zin over bleef. Die vulde 't gansche lijf.
De verzen waren, nog afgezien van de postpositie in sinnen vijf, onduidelijk: onse correspondeerde ook niet met elck. Hooft maakte de tekst duidelijker: de andere (zinnen) smoren, zodat enz.
Ga naar margenoot+Soo vlooch my eenen brandt door d'aedren opgheresen
En veld' my in uw schoot vol weelden toebereydt:
Zoo vloogh een felle brandt door d'aedren opgerezen
En velde m' in uw schoot ter volle weeld' bereydt.
| |||||||
[pagina 269]
| |||||||
eenen brandt met mann. genus-n voor b- werd tot een felle brandt; het voorafgaande my werd in verband daarmee weggelaten, nl. samengetrokken met m' in 271, al was dat ook direkt objekt; onuitspreekbaar veld' my werd terecht velde m'in; waarom Hooft u schoot vol weelden toebereydt maakte tot uw schoot ter volle weeld' bereydt is niet direkt duidelijk: iets vol weelde toebereiden minder juist dan: iets tot volle weelde bereiden? Terwijl Hooft de metrische afwijking in vs. 290: (Ghelijck men segghen will) der doorluchtige zielen,
over het hoofd ziet, herstelt hij weer wel het metrum in vs. 292: Eeuw'lijck van onse liefd' gheven ghetuyghenis.
Van onze liefde zyn een eeuwigh tuighenis.
Ga naar margenoot+Hoe dickwils ginghdy my het heymelijcst verklaren
Hoe dikmaels gingt ghy my het heimlijkst openbaeren,
Betere woordkeus openbaeren bracht mee dat heymelijcst werd ingekort tot heymlijkst.
Ga naar margenoot+...............dat hy ter herte nam
'T leven der gheener daer hy uyt ghesproten quam.
.................., dat hem ter harte ging
Der geenen leven, daer hy 't leven af ontfing.
Ga naar margenoot+Hoe menich schootjen vol van schrandre boerterijen
Kreech Paris,......
Wat scheutjens, onder 't spel der schrandre boerteryen,
Kreegh hy al,.......
Ik vermoed dat Hooft in 1636 schootjen vol van schrandre boerterijen afkeurde; het waren scheutjens, onder 't spel enz.; in vs. 302 hoefde Paris niet meer vermeld te worden, zodat hy al in plaats van Paris trad. | |||||||
[pagina 270]
| |||||||
Ga naar margenoot+Wanneer ghy seyde......
Van u, die bybragt,.....
Scherper formulering; Helena is immers al aan 't spreken.
Ga naar margenoot+Andre verborghentheen en van belangh veel grover
Verborghentheden van verlang en wight veel groover
Ga naar margenoot+Vertrou ick in gheen brief
Hooft verbeterde het voorz. in tot aen.
Ga naar margenoot+Vertrou ick in gheen brief, denckt ghy die selfs eens over.
En overdenckt met een....
Hooft gaf de voorkeur aan óverleggen boven óverdencken; onduidelijk waarom.
Ga naar margenoot+Ist oock dat ghy my noch de gheen te wesen raemt,
de man voor de gheen is dunkt mij een verbetering.
Ga naar margenoot+En lijckwel elders heen nu keere u minne vuyrig
En echter elwaerts heen nu keert uw' min te vujrigh,
Waarom Hooft echter verkoos boven lijckwel is moeilijk na te gaan (was lijkwel (lijkewel) aan het verouderen?)Ga naar voetnoot8. Hetzelfde geldt voor elwaerts heen: duidelijker richting aangevend? De derde verbetering vanwege postpositief vuyrig: Hooft lost de moeilijkheid op door inkorting van minne tot min en uitbreiding van het postpositieve adjektief met te, waardoor postpositie voor hem acceptabel werd (vgl. boven vs. 222). Bovendien werd de onjuiste conjunctief-vorm 2de pers. pl. keere (met elisie van -e voor u) verbeterd tot keert. | |||||||
[pagina 271]
| |||||||
Ga naar margenoot+Misschien ghy segghen sult, dat ghy my op dat pas
Doe ghy mijn koost wel kende', en dat ick oock wel was:
Uw zeggen zal misschien zyn, dat ghy op dat pas
Toen ghy my koort, wel kend', en dat ik ook wel was:
Onduidelijk: wilde Hooft de woordorde verbeteren? Maar deze was niet zó afwijkend; vgl. andere lichte afwijkingen als in 343; my in 323 moest nu vervallen, zodat het in 324 moest samengetrokken worden uit Toen..koort: (my) wel kend', wat ook niet erg gelukkig is, al komen zulke samentrekkingen wel voor.
Ga naar margenoot+Maer dat ick...............
Onlancx van deuchdes padt ter slincker ben gheslaghen.
Maer dat ik,...............
Sint van het pad der deughd ter slinker ben gheslaeghen.
Wel had Hooft gevallen als deughds lof toegelaten, maar deughds padt zou een lettergreep te weinig opleveren; het pad der deughd maakte inkorting van Onlancx tot Sint noodzakelijk.
Metrische verbetering; de fout zat in Dăn sŏo.
Ga naar margenoot+V uyt vergulden kop vergiften wijn gheboon?
Vyt gouden drinkvat, u vergiften wijn geboôn?
| |||||||
[pagina 272]
| |||||||
Ga naar margenoot+Of is het dat ick swarte' altaren dede wijen,
Oft weet ghy, dat ik swart' altaren heb doen wijen
De eerste twee jamben waren niet zo gelukkig; bovendien kon is het dat..wijen zowel betekenen: deed ik..wijden, als: is het doen wijden..de oorzaak (van uw afkeer van mij); Hooft nam de dubbelzinnigheid weg en gaf bovendien de voorkeur aan heb doen wijen voor een feit in het verleden onder het aspekt van voltooidheid, niet van actualiteit-toen (vgl. 338 Heb ik u oyt gestaen.., 339 En (heb ik) als die..).
Ga naar margenoot+verdoemde tooverijen werd vervloeckte tooverijen.
Onduidelijk.
vs. 345 voor sat de correcte meerv. vorm zaet aangebracht (ghy zaet).
Ga naar margenoot+Oft loofde' ick al de Goon wat ick te loven saech,
En wierp den Hemel met ghebeden over staech?
Oft loofd' ik 't al den goôn, wat men te looven zagh',
En worp den hemel, met gebeden, over stagh:
De rijmwoorden saech: (over) staech (zeer vreemd voor stag) verbeterd tot zagh': (over)stagh, waarbij dus onzuiver rijm ontstond tuusen zagh' en stagh; 't al (= alles) om de mogelijkheid af te snijden, dat al op de Goon betrokken zou worden (alle goden); vgl. Waern. 51.
Ga naar margenoot+Gewillich deed' ick al, wat ick u deed' voor goen:
En teghens wille liet al wat ick liet te doen.
Gewilligh deed ik al; wat ik u deed voor goên,
En tegens wil zoo liet, al wat ik liet te doen.
wille (mann. subst. op -e) werd tot wil zoo (met steunbijw. zoo). vs. 363 Door trema boven de a van Iäson de drielettergrepigheid verduidelijkt. vs. 365 suer en soets met samentrekking van de partitieve genitiefs-s achter suer, dat ook beter op de tweede plaats kon staan, werd zoets en zujrs. | |||||||
[pagina 273]
| |||||||
vs. 367 voert stemde niet overeen met de tijd van de context en werd voerd' (met elisie van -e voor h-!).
Ga naar margenoot+Die quader niet en mach, mach alles onderstaen.
Daer 't quader niet mee magh, magh alles onderstaen.
Een duidelijke verbetering: het gewrongen Die quader niet en mach = hij die niet kwader kan (worden), met wie het niet slechter kan gaan, werd duidelijker: Hij met wie het niet slechter kan gaan.
Ga naar margenoot+Ghelijcker naeulijcx stee sonder vernieuwingh is?
Gelijk 'er nauwlijks steê vrij van vernieuwing is.
Terecht punt voor vraagteken: er is geen vraag meer, zoals in het voorgaande; voorts metrisch afwijkend sdĕr veranderd in vr̆ij v, dat met enige goede wil als jambe kon worden gelezen, wat uitgesloten is bij sonder. vs. 383 Met hare dochters moest wijken voor Met haer' staetvrouwen, ofschoon dit metrisch slechter is. Hooft wilde de vorm dochters vermijden: in de ablatief was dochteren vereist. Hij kon dit syncoperen tot dochtren en het goede metrum daarbij behouden. Waarom de ingreep? Mogelijk om de duidelijkheid: dochtren kon worden misverstaan. (Vgl. over deze differentiatie Waern 78; Kossmann, a. art. 113 denkt bij een aantal veranderingen inΓ ranida 1636: der staetdochteren, der vechtren, der zangstren, uw' ijdlen dien'ren (alle voor vroegere vormen op -s) ten onrechte aan de mogelijkheid dat dit meerv. op -en deftiger zou zijn. De Vooys wees daar reeds op Verz. Taalk. Opst. I, 319, noot 5. Hooft sloot aan bij De Hubert: subst. op -er krijgen in pl. -s in nomin., accus., -en in genit., datief, abl. (Vgl. Zwaan 18,126, vooral 262-263). De Hubert, Hooft, Vondel stemmen hierin overeen. Waarschijnlijk hebben we hier dus te doen met een besluit van de Letterkunstige Vergadering. vs. 386 Een in soudy verborgen dij (niet ghij) werd terecht vervangen door u (onpers. constr.: zoud' u mijns ontfarmen). vs. 395 loose sucht op sucht werd: slaeke zucht op zucht. Hooft vond dit blijkbaar het betere woord; evenzo verving hij in 399 slaloos, van ‘het gedacht’ gezegd, door achtloos. vs. 409 alreede' vervangen door alreeds met adv. -s; vlg. boven vs. | |||||||
[pagina 274]
| |||||||
248 en de bijdrage van C.A. Zaalberg in Uyt liefde geschreven: ‘Henrik de Gróte verbeterd’, 195, met voorbeelden uit Henrik de Grote3: driemaals, altijds enz. vs. 412 twee boelen en een man werd: twee boelen tot een man. Mogelijk vond Hooft dit scherper gezegd: twee minnaars die nog komen bij een man; mogelijk ook vond hij de opeenvolging boelen en een (man) stotend.
Ga naar margenoot+Dats waer: hy kan 't gerucht den windt doen houden in.
Ach jae: hy kan 't gerucht den windt doen houden in.
Ik vermoed dat Hooft bang was dat de ironie van Dat's waer niet voldoende duidelijk zou zijn, de ironie dat Paris in staat zou zijn het gerucht te bedwingen.
Ga naar margenoot+Men maeck dat kindren vroet.......
Men maek' dat kindren dietsch.......
Ik denk dat diets maken toen reeds overwegend de bet. had van wijsmaken (ironisch dus), terwijl vroed maken eerder niet ironisch kon worden gebruikt.
Ga naar margenoot+De waerheyt dickwils past op gunste noch op tooren.
De waerheidt wil 'er uyt. Zy past op gunst nocht tooren.
Duidelijke verbetering: krachtiger en absoluter (tegenover slap dickwils). vs. 427 schoon genomen terecht tussen komma's geplaatst als abs. part. constr.: de zaak op z'n mooist genomen, als men 't zo gunstig mogelijk neemt; in 1617 geen komma's. vs. 435 Dan aan de kop van de zin vervangen door Maer; Hooft had in 1617 overal als na compar. in dan veranderd, maar had dit verzuimd in 434. Hij herstelde dit nu (1636: Geen ander raedt, dan van zyn' ooren toe te stoppen), maar kreeg zodoende een herhaling van dan in 435. Daarom Maer (giet ze vrij vol was).
Ga naar margenoot+Thĕns dĕ ghnĕ metrisch verbeterd tot Tŏt schê dĕs gnĕn
Ga naar margenoot+...........en al te saem ghereedt
...........en ganschelijk gereedt
Onduidelijk. Mogelijk misverstand van al (onbetoond) als: reeds, hiermee opgeheven. | |||||||
[pagina 275]
| |||||||
Ga naar margenoot+Van welcken is het hooft Vlisses wel ter tael.
Van welke 't hoofdt zal zijn Vlisses wel ter tael.
vs. 467 wel ontfaen als pred. toev. tussen komma's geplaatst; in 1617 geen komma's. vs. 478 En sal van bloedt versaen sijn punte noch sijn sneedde, Hooft verving in beide gevallen sijn door de, dat duidelijk genoeg reflecteerde op het getogen zwaard van 477.
Ga naar margenoot+En met soo swaren straf vervolghe Paris schuldt,
En, met zoo swaer een' straf vervolght de snoode schuldt,
vervolght in overeenstemming met voorgaande vs.: kreunt, neemt; om een lettergreep te winnen moest de rest van het vs. veranderd worden; Hooft deed dit bekwaam.
Ga naar margenoot+In mijne tronij koudt te soecken d'oude lijnen:
In 's kouwden troony, nae te speuren d'ouwde lijnen;
De postpositie koudt weggewerkt.
Mijn conclusie uit dit onderzoek naar de varianten in Hoofts Brief van Menelaus 1636 is, dat de algemene verguizing van de wijzigingen die Hooft in 1633-1636 in zijn vroegere gedichten aanbracht, niet op zijn plaats is, althans niet voor dit grote gedicht. Het betrachten van een strenger jambisch metrum heeft de vss. over het algemeen niet geschaad, de woordorde werd meermalen verbeterd, het moeizame elimineren van de on-hollandse postpositie van het adjectief verdient lof. Ook andere wijzigingen zijn inderdaad correcties. Het leek mij niet ongepast in dit Hooft-jaar een bijdrage te leveren tot het eerherstel van de oudere dichter Hooft.
Adres van de auteur: Frederik Hendriklaan 15 3445 XM Woerden. |
|