Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 90
(1974)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 321]
| |||||||||
Bredero en ‘de neghen’.
| |||||||||
[pagina 322]
| |||||||||
hetzelfde als ‘dé negen’. Men heeft toch duidelijk de indruk dat Bredero over een bepaalde groep van negen, ‘die negen, weet je wel’ sprak, niet over een zomaar lukraak of uit de rijmnood gekozen aantal personen. In zijn verzorgde uitgave van het stuk heeft F.A. Stoett zich wel degelijk deze moeilijkheid gerealiseerd. Na ‘de negen’ als ‘negen mannen’ verklaard te hebben, haalt hij enkele voorbeelden aan van een telwoord voorafgegaan door het bepaalde lidwoord. Over de woorden ‘een gesicht die de neghen / Een doot-slach souden doen’ beperkt hij zich tot de uitleg: ‘een zeer boos gezicht’ en besluit met de woorden: ‘de uitdrukking is mij niet duidelijk’Ga naar voetnoot4). Hierin volgde hij het WNT, waar men s.v. negen leest: ‘In de volgende plaats (d.i. het citaat uit Bredero) wordt gewag gemaakt van het doden van negen personen te gelijk; op welk geval dit ook een toespeling moge zijn, het schijnt dat de naam negendoder er mede in verband staat’Ga naar voetnoot5). De negen, waarnaar het dienstmeisje in de passage uit Moortje verwijst, waren in Bredero's tijd blijkbaar zo goed bekend dat enige verdere precisering overbodig werd geacht. De woorden ‘de negen’ riepen zonder twijfel bij de toehoorders onmiddellijk een beeld op van negen verwoede vechters, beroemde heldhaftige en kloeke strijders. Als Klaartje als haar mening te kennen geeft dat de aanblik van Roemert zo schrikaanjagend is dat hij eruit ziet alsof hij zelfs ‘de negen’ zou kunnen doden, is deze verwijzing duidelijk bedoeld als het toppunt van vechtlust en manhaftigheid. Deze negen beroemde helden zijn de negen ‘ridders’ die zich sinds het begin van de veertiende eeuw in Westeuropa in een grote bekendheid mochten verheugen. In Hennen van Merchtenens vijftiende-eeuwse Cornike van Brabant wordt ernaar verwezenGa naar voetnoot6), en niet minder | |||||||||
[pagina 323]
| |||||||||
dan vier versies van een Mnl. gedicht getiteld ‘Van den IX Besten’, zijn uit de late middeleeuwen tot ons gekomen:
Onder de andere verwijzingen naar de ‘negen besten’, die in de Middelnederlandse letteren worden aangetroffenGa naar voetnoot11), vermelden we ‘een exempel van heren’ door Willem van HildegaersberchGa naar voetnoot12). Verder is er de volgende passage bij Boëthius, De Consolatione philosophiae: ‘ghelijc men van de neghen besten ende andren leest, die overmits haren manlijken daden ende ghewerken met eewigher vermaertheit leven sullen’Ga naar voetnoot13). De negen dapperen zijn volgens deze traditie gegroepeerd in drie groepen van drie: | |||||||||
[pagina 324]
| |||||||||
Ende om dat die bible es so claer,
Hebbicker drie in prise geset,
Die waren in die Joetsche wet;
Ende drie int Heidensce leven,
Die de auctore hebben verheven;
Ende drie die na die coemste ons heren,
Kerstine ridders waren met eeren,
Die tgeloeve metten swerde
Hilden met edelre hoverdeGa naar voetnoot14).
Drie helden zijn Joden, drie zijn heidenen en de laatste groep bestaat uit drie ‘kerstine ridders’. De Joodse dapperen zijn Josue die ‘die van Amelec verwan / Ende oec den coninc van Basan’Ga naar voetnoot15), David ‘stout ende vrome in elken strijt’, die vijfduizend man sterk was: ‘was gherekent in zine weere / Goet voer Vm man’, en Judas Makabeus, ‘noint ne hadde dese rudder vaer’! De heidenen zijn vertegenwoordigd met Hector, ‘so coenen ende so stout ten zwaerde’, Alexander de Grote die was ‘so vromen metter hant’ dat hij zijns gelijke ‘noint en vant’, en natuurlijk ook Julius Caesar, de ‘stoutste metten zwaerde, / die men vant in zinen tijt’. De ‘kerstine ridders’, ten slotte, zijn ‘Artur van Bertaengen’, Koning Arthur, die de reus Richoen in een tweegevecht ‘slouch...doot’, Karel de Grote, ‘vrome bouen al zine ghenoete’, en ‘Godeueert van Bulgoen’, Godfried van Bouillon, ‘die therte drouch van een lyoen’ en ‘slouch...teenen slaghe / eenen ruese ontwee, sonder zaghe’. Deze indrukwekkende prestaties van de negen helden brengen er de dichter van het Comburgse handschrift toe zijn lezers tot besluit uit te dagen: Die betere rudders wille prisen
Dan dese IX ofte wijsen,
Dan si waren in haren tijt,
Die wilse nomen sonder respijt!
| |||||||||
[pagina 325]
| |||||||||
Roemert moet er inderdaad wel zeer schrikwekkend uitgezien hebben om Klaartje de indruk te geven dat hij het zelfs tegen deze beroemde vechtjassen met succes zou kunnen opnemen. De idee van de negen homines fortes, opgevat als even zoveel soorten van kloekmoedigheid, komt in verscheidene vormen ook in de Franse literatuur van de latere middeleeuwen voor. In een kavalkade die te Atrecht in 1336 plaats had en waarvan de beschrijving door een ooggetuige, een burger van Valenciennes, tot ons is gekomen, blijken de negen reeds van de partij te zijn: ‘Sy y eult dedens .iij. crestyens, .iij. Sarazins et .iij. juifz’Ga naar voetnoot16). De personen die ze uitbeelden dragen ook reeds hun wapenschilden, die men trouwens ook in latere heraldische traktaten beschreven vindtGa naar voetnoot17). Sinds de vermelding van de ‘neuf preux’ in de Prise d'Alexandrie (1370) van Guillaume de Machaut, wijzen verscheidene getuigenissen erop dat deze negen mannen, weldra gevolgd door een analoge reeks van negen vrouwelijke helden, een van de onderwerpen zijn geweest, die bijzonder veel op de tapijten uit de veertiende en vijftiende eeuw werden uitgebeeldGa naar voetnoot18). De oudste, bijzonder fraaie volksprent, waarop enkele van de ‘neuf preux’, gekleed als middeleeuwse ridders met zwaard of lans en wapenschild, staan afgebeeld, is uit Picardië afkomstig. Ze dateert uit de tweede helft van de vijftiende eeuwGa naar voetnoot19). Jammer genoeg is geen Nederlandse volksprent bekend waarop deze helden worden voorgesteld. Er is evenmin een Nederlands volksboek over de ‘negen besten’ bewaard gebleven. Toch moet er een dergelijk werk wel in omloop zijn geweest. Dit wordt bewezen door het feit dat, wellicht als gevolg van | |||||||||
[pagina 326]
| |||||||||
het succes van dit werk, bij ons ook een analoge serie van Der .ix. Quaesten ontstond. Van dit werk is een enkel exemplaar bewaard gebleven in de Universiteitsbibliotheek te Gent. Het werd te Antwerpen door Jan van Doesborch gedrukt in 1528Ga naar voetnoot20). Deze ‘slechtsten’ zijn stuk voor stuk bedoeld als tegenhangers van de ‘negen besten’. Ze zijn op gelijkwaardige wijze in drie groepen van drie ingedeeld: de Joden Jerobas, Achab en Joran; de heidenen Caïn, Nero en Pilatus; de ‘Christenen’ Judas Iskarioth, Machamet (d.i. Mohammed) en Julianus Apostata. Ook in Engeland waren de negen helden van oudsher bekend. Richard Lloyd in 1584Ga naar voetnoot21) en Thomas Heywood (1640)Ga naar voetnoot22) beschreven uitvoerig de levens en heuglijke daden van de negen. De eerstgenoemde handelt over de mannelijke helden, de tweede heeft het over de analoge reeks vrouwelijke heldenfiguren. Deze beroemde lui moeten in Engeland zo sterk op de verbeelding hebben ingewerkt dat ook hier - zoals in de Nederlanden - gelijkaardige reeksen van negen personen het voorwerp van allerhande drukwerkjes uitmaakten. Dit is o.m. het geval met Robert Fletchers The nine English Worthies (1606)Ga naar voetnoot23), R. Johnsons The nine worthies of London (1592)Ga naar voetnoot24) en Robert Vaughans The pourtraitures of nine moderne worthies (1622)Ga naar voetnoot25). Vooraleer deze bijdrage te besluiten, kan er nog even op gewezen worden dat ook op speelkaarten de namen van de ‘preux’ en de ‘preuses’ dikwijls voorkomen. Rond het einde van de zestiende eeuw werden op de figuren van de Franse speelkaarten de namen toegevoegd van David (op schoppenheer), Alexander (op klaverenheer), Julius Caesar (op ruitenheer), enz. Ook de vrouwelijke helden (Ju- | |||||||||
[pagina 327]
| |||||||||
dith, Pallas, Rachel, enz.) komen op de kaarten voor. Nog in een recent werk wordt beweerd dat ‘nul ne sait comment fut choisi cet étrange assortiment de noms’ en dat ‘personne n'a hasardé à ce sujet la moindre hypothèse’Ga naar voetnoot26). Het lijdt geen twijfel dat de namen werden gekozen uit de bekende reeks van negen populaire mannelijke en vrouwelijke helden. De identifikatie wordt trouwens op een van de kaarten van een dergelijk Frans spel uit de achttiende eeuw zelf aangegeven: tussen de voeten van klaverenboer staan de letters SPREUX, d.i. (LE)S PREUX. Het zou ongetwijfeld mogelijk zijn de bewijzen voor de eeuwenlange populariteit van de ‘negen besten’ nog te vervolledigen. Uit het voorgaande is echter reeds meer dan duidelijk geworden dat in Bredero's tijd de herinnering aan deze helden nog bij het Amsterdamse theaterpubliek levendig kan gebleven zijn. Dat dit inderdaad ook het geval was, blijkt uit de passage uit Moortje die in de voorgaande bladzijden onze aandacht heeft gehad.
UFSAL, Brussel W.L. Braekman |
|