Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 90
(1974)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 294]
| |||||
Wille over Van Alphen en Van GoensIn de nalatenschap van de in 1964 overleden Jacobus Wille, eertijds hoogleraar aan de Vrije Universiteit te Amsterdam, bevond zich het omvangrijk manuscript van zijn boek De literator R.M. van Goens en zijn kring, Studiën over de achttiende eeuw, waarvan in 1937 deel I verschenen was.Ga naar voetnoot*) Het handschrift is vervat in 107 schriften, waarvan nr. 1-55 (tot ongeveer halverwege) verwerkt zijn in Van Goens I. De resterende schriften omvatten de (geschreven) pp. 903-1912, zo op het oog dus ruim duizend bladzijden. Dit aantal is echter nog veel groter doordat bij menige pagina weer bundels losse bijlagen zijn gevoegd, die soms wel weer meer dan twintig geschreven velletjes behelzen. Het manuscript is zonder enige twijfel als copij voor een boek bedoeld. Dat betekent echter bepaald niet dat het persklare copij zou zijn. Dit tweede deel van het handschrift is in de loop van zeer vele jaren steeds weer door Wille gebruikt en herzien, hetgeen de leesbaarheid ervan uiteraard niet ten goede is gekomen. Mijn voorlopige indruk is dat ‘het boek’ daarbij niet op de voorgrond heeft gestaan, maar eerder ‘het college’. Wille's indeling van de hoofdstukken was nog niet helemaal definitief. Ze ziet er als volgt uit: I. Op den katheder (p. 903). Dit omvat Van Goens' activiteiten als hoogleraar te Utrecht. Wille heeft geaarzeld waar dit hoofdstuk moest eindigen, maar waarschijnlijk begint op p. 1034 een nieuw gedeelte: II. Literatuur en literatuurstudie in den vreemde en bij ons, nader gepreciseerd op p. 1040: ‘een samenvattende schets (...) van de literaire toestanden buiten en binnen onze grenzen, in het bijzonder van de literaire theorie, kritiek en geschiedschrijving’. Dit deel kan gesplitst worden in:
III. Van Goens' werkzaamheid als modern literator voor Nederland (p. 1299-1683). | |||||
[pagina 295]
| |||||
IV. Het conflict (p. 1684-1793) V. Van Goens' invloed op de Nederlandse letteren (p. 1794-1912). In de afgelopen periode ben ik ongeveer een jaar bezig geweest met dit manuscript wegens een regeringsopdracht tot het voor uitgave persklaar maken ervan. Van deze opdracht ben ik op mijn verzoek in juli jl. ontslagen. Sindsdien behoort het handschrift thuis op het ‘Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme gedurende de laatste twee eeuwen’ (Vrije Universiteit, Hoofdgebouw), waaraan de schriftelijke nalatenschap van Wille sedert kort is toevertrouwd. Mijn verdere bemoeienis met het manuscript - dat nog enige tijd te mijnen huize heeft berust - was dus niet meer officieel maar vloeide voort uit wetenschappelijke nieuwsgierigheid, gewekt door de passage in Buijnsters' meesterlijke biografie van Van Alphen waarin hij de mogelijke invloed van Van Goens op Van Alphens literair-theoretische geschriften onderzoekt en tot de slotsom komt dat die invloed niet als belangrijk te kwalificeren valt. Benieuwd hoe Wille - die immers vanuit een andere gezichtshoek werkte - over deze kwestie oordeelde, zocht ik het betreffende gedeelte op in hoofdstuk V, Van Goens' invloed op de Nederlandse letteren. Mij bleek dat Wille inderdaad de relatie Van Goens-Van Alphen in dit opzicht anders taxeerde, dit mede op grond van een door hem gevonden zeer interessante brief van Van Goens waarin deze opmerkingen maakt over de hem door zijn zwager in handschrift voorgelegde Inleiding op diens vertaling van Riedels Theorie. Deze brief was met nog een andere in het Van Goens-archief geheel verkeerd opgeborgen en heeft daardoor aan Buijnsters' aandacht kunnen ontsnappen. Het leek me belangrijk, nu de discussie over Van Alphen dankzij de nieuwe biografie weer op gang kan komen, ook de bijdrage van Wille hieraan bekend te maken. Temeer omdat deze zeer kleine proeve van zijn werk zo als hommage kan dienen aan deze eminente kenner van onze achttiende-eeuwse literatuur, nu het ernaar uitziet dat uitgave van het tweede deel van zijn grote boek althans op korte termijn wel niet te verwachten is. Een enkele noot waarin Wille naar een eerdere bladzijde van zijn manuscript verwees, is door mij op grond van de daar gevonden gegevens zelfstandig geredigeerd. De tekst is ongewijzigd overgenomen | |||||
[pagina 296]
| |||||
- op verzoek van de redactie van dit tijdschrift is ook Wille's spelling behouden gebleven - maar wel heb ik enkele verwijzingen en aanhalingen verbeterd. Het hieronder afgedrukte fragment bevat de pp. 1833-1851. Maria A. Schenkeveld-van der Dussen |
|