Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 90
(1974)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 190]
| |
De bezweringsscène in Nu Noch, V. 148-175Onder de schaarse middeleeuwse toneelstukken, die ons zijn overgeleverd, heeft de ‘clute’ Nu NochGa naar voetnoot1) terecht grote bekendheid verworven. De idee, het aan de kaak stellen van de pantoffelheld, heeft in een strakke handeling gestalte gekregen; de anticlimax aan het einde toont aan, dat de hulp van de slimme buurman slechts tijdelijk uitkomst kan bieden: de dialoog is zeer levendig en goed geproportioneerd. Als de man, op raad van de buurman, steeds ‘Nu Noch’ antwoordt, wàt zijn vrouw ook doet of zegt, raadt deze buurman haar aan, ‘den pape’ erbij te halen (het gebeuren is kennelijk gesitueerd in een éénmansparochie). De buurman verklaart: (V. 140) Dus mach hij wel zijn bezeten; ook de vrouw deelt die mening: (V. 149) Ic zegghe, den man es claer beseten. Van de priester wordt verwacht, dat hij de boze geest, die bezit van de man genomen heeft, zal kunnen uitbannen, hij heeft immers de wijding als exorcist ontvangen. De geestelijke heeft dan ook zijn stool, zijn boekGa naar voetnoot2) en zijn wijwaterskwast bij zich. Hij begint vol moed en vertrouwen: In nomine patris et filii....(V. 148). Maar voor hij het bezwerende kruistekenGa naar voetnoot3) heeft kunnen afmaken met de woorden et spiritus sancti valt de man hem in de rede en zegt ‘Nu Noch’. De pape vindt het blijkbaar vreemd, dat de boze geest zomaar door het kruisteken heenpraat. Hoe dit ook zij, hij verandert van taktiek. Hij ziet af van het ritueel exorcisme, bestaande uit een aantal nauwkeurig voorgeschreven Latijnse gebeden en gebaren. Hij | |
[pagina 191]
| |
onderbreekt de reeds begonnen bezwering, die door het noemen van namen van God en allerlei heiligen en de verwijzing naar hun grote macht de boze geest schrik moet aanjagen, en hem zo bang maken, dat hij de vlucht neemt. In plaats daarvan gaat hij de man zelf intimideren, om hem te dwingen de waarheid te zeggen. Weliswaar tevergeefs, zoals blijkt uit V. 175. Dit bangmaken gebeurt door het opnoemen van - en het verwijzen naar de macht van alle mogelijke soorten demonen, kornuiten van de eventuele boze geest, voor wie deze laatste zelf natuurlijk helemaal niet bang is. De opsomming van demonen geeft ons een onverwachte kijk op het middeleeuwse volksgeloof: de schrijver van de klucht veronderstelt de gebruikte nomenclatuur bij zijn publiek als bekend. Zo levert Nu Noch een bijdrage tot de kennis van de Germaanse godsdienstgeschiedenis; van haar kant kan deze wetenschap, zoals wij zullen zien, behulpzaam zijn bij de tekstkritiek en de interpretatie van het middeleeuwse toneelstuk. De pape vermaant de ‘bezeten’ man de waarheid te zeggen, bij ‘al dat u mach deren’, bij alles wat hem kwaad kan doen. Voor de meeste van de geconvoceerde kategorieën biedt het Middelnederlandsch Woordenboek voldoende informatieGa naar voetnoot4).
V. 157 Bij nach rudders: s.v. nachtridder ‘in het volksgeloof eene soort van luchtgeesten, welke des nachts reden, nachtrijders of nachtrijdsters, eene soort van bovennatuurlijke wezens’; avond troncken: avonttronc ‘kaboutermannetje, alf, nikker, huiselijke plaaggeest’; V. 159 cocketoijsen. Dit moet zeker met Moltzer in cocketrijsen ‘basilisken’ worden verbeterd. Cocketoysen zijn verder niet bekendGa naar voetnoot5). Het Mnl. W. verwijst s.v. cocketoys naar cokentrijs ‘basilisk’. Basilisken passen goed in het ongure pandemonium; bij de officiële duiveluitdrijving en in navolging daarvan in veel ‘volkse’ bezweringen wordt Ps. 90, 13 naar de Vulgaat geciteerd: Super aspidem et basiliscum ambulabis: et conculcabis leonem et draconemGa naar voetnoot6); | |
[pagina 192]
| |
V. 159 neckers: nicker ‘waterelf, watergeest, kabouter’; maren: mare ‘nachtspook, nachtgeest, kwelgeest’ (die de nachtmerrie, oorspr. nachtmare veroorzaakt);
V 161 Ende bij den drollen int weer weghen
Zo gelezen is dit een onbegrijpelijk vers. Mnl. drolle, drol betekent ‘alf, kaboutermannetje’ en past dus uitstekend in de opsomming. Maar het laatste stuk van het vers? De uitgever zet stevig het mes erin en schrijft in het voetspoor van Verwijs: uit Noorwegen. Dit is duidelijk een noodsprong. Verwijs is op het idee gekomen door de ‘noertsch drol’ in het Spel van den Heilighen Sacramente. Maar hier hoeft ‘noertsch’ niet ‘skandinavisch’ te betekenen; veel beter kan het met Leendertz en Asselbergs en HuysmansGa naar voetnoot7) als ‘guur, onstuimig, duivels’ worden opgevat. Reeds lang voor de mystieke duiding van het Noorden als bron van de verkeerde neigingen van de mens en van ‘alle stride ende alle quaet’ (Ruusbroec) vermeldt Hrabanus Maurus, in Fulda schrijvend,: Lucifer...in gelida aquilonis parte ponens sibi tribunal. Onze heidense voorouders baden met het gezicht naar het Noorden gekeerd; hun goden werden in de christelijke era tot duivels gedegradeerdGa naar voetnoot8). Enige steun voor Noorse drollen in Nu Noch is hier dus nauwelijks te vinden. Leendertz wijst Verwijs' ‘drollen uyt noerwegen’ eveneens af; hij probeert de overgeleverde tekst integraal te redden door ‘weer als “onweer” op te vatten en dan te spreken van geesten “die in het onweer heen en weer trekken”’. Hiertegen is aan te voeren, dat dan het relativum die ontbreekt; voorts is van in het onweer heen en weer trekkende geesten niets bekend; de Wilde Jacht pleegt rechtlijnig voorbij te stormen. | |
[pagina 193]
| |
Er is echter een betere oplossing, die noch formele noch inhoudelijke moeilijkheden oplevert. Als wij, zonder één letter te veranderen, de spaties verschuiven, krijgen wij een taalkundig korrekte en zinvolle tekst:
V 161 Ende bij den drollen in tweerweghen
*Tweerwegh is een variant van mnl. tweewegh, mnd. twiwegh ‘tweesprong’Ga naar voetnoot9). Kiliaan vermeldt tweewegh ‘bivium’ als HollandsGa naar voetnoot10). Over de wisseling tweer-/twee- in samenstellingen geeft het MnlW uitsluitsel naar aanleiding van tweersinnes/tweesinnes: evenals tweerside berust tweersinnes op ‘versmelting’; als de oorspronkelijke vorm wordt tweesinnes opgegeven. De vorm twere ‘tweemaal’ komt volgens het MnlW alleen in het Limburgs voor; dit sluit aan bij het Hoogduits zwier, Middelduits zwer met dezelfde betekenisGa naar voetnoot11). Het is niet duidelijk of het MnlW bij tweerside invloed van dit twere aanneemt; er is slechts sprake van ‘de eenigszins vreemde vorm der uitdrukking’. Waarschijnlijker lijkt analogiewerking van de genitief tweer, die volgens Franck vermoedelijk nieuw gevormd is uit tweeGa naar voetnoot12). Een genitief zou in de woordvorming van deze groep zeer wel passen, vgl. nnl. tweeërlei, tweeërhande. Formeel is er dus geen enkel bezwaar tegen de overgeleverde tekst. Wij moeten nog onderzoeken, of de betekenis van de versregel zinvol is en of hij past in het geheel van de opsomming der kwade geesten. Wat hebben kwade geesten bij tweesprongen te maken? Hier geven godsdienstgeschiedenis en volkskunde ons antwoord. Splitsingen en kruisingen van wegen zijn plaatsen, waar het niet pluis is. Het spookt hier, geesten van overledenen waren daar rond, heksen komen daar samen, er gebeuren allerlei dingen, die ook op galgebergen, prehistorische grafheuvels, kerkhoven en andere ‘ongure’ plaatsen plegen te geschieden. | |
[pagina 194]
| |
De terminologie betreffende deze plaatsen geeft nogal aanleiding tot verwarring. In het Latijn bestaat duidelijkheid: bivium resp. trivium en quadruvium duiden ontmoetingspunten van wegen met drie, vier enz. toeleidende wegen aan. Het Nederlands heeft in driesprong, viersprong, vijfsprong, een unieke ad libitum uitbreidbare reeks; de tweesprong is, evenals in het Latijn, synoniem met driesprong. Het Duits heeft slechts Wegescheide (3-sprong) en Kreuzweg, het Engels crossroad, hetgeen letterlijk ‘viersprong’ betekent, maar ook voor driesprongen gebruikt wordt en voor kruispunten met meer dan 4 armen; daarnaast bestaat de algemene term intersectionGa naar voetnoot13). De driesprong is een belangrijk gegeven in de kunst, vooral in de emblematiek. Zowel het klassieke gegeven van Hercules in bivio als het christelijk thema van de mens, die moet kiezen tussen de brede weg naar de hel en de smalle weg naar de hemel hebben talloze kunstenaars geïnspireerdGa naar voetnoot14). Dit staat echter los van de overlevering van de drie- en meersprong als geestenverblijfplaatsGa naar voetnoot15). Ter verklaring van deze opvatting kan | |
[pagina 195]
| |
wellicht worden aangevoerd, dat bij oude verzamelpunten vaak meer dan drie wegen samenkomen; bij deze verzamelpunten verrezen tempelsGa naar voetnoot16) of kerken en werden doden verbrand of begraven. Als de gebouwen verdwenen zijn, blijft alleen de begraafplaats over of de herinnering daaraan. Een goed voorbeeld is het oude kerkhof bij de zevensprongGa naar voetnoot17) halverwege Hilversum en Laren, waarheen de jaarlijkse processie vanuit Laren trekt.. Verder is op te merken, dat kruispunten van wegen geliefde plaatsen waren voor struikrovers; in de Amadisroman wordt de zwerchweg als zodanig genoemdGa naar voetnoot18). Begrijpelijk: er is meer kans op uit te plunderen voorbijgangers en de mogelijkheid tot ontsnapping is groter, naarmate het kruispunt meer ontmoetende wegen telt. Nog in de dertiende eeuw werden gehangen rovers in Beieren bij een Wegescheide begravenGa naar voetnoot19), ofwel omdat de misdaad daar plaats had gehad, of om meer voorbijgangers van het afschrikwekkende voorbeeld te laten profiterenGa naar voetnoot20). J.G. Frazer vermeldt uit Korea, Saksen, Thüringen en het Engelse graafschap Suffolk gevallen van ziektebrengende demonen, die op het kruispunt worden vastgenageld of -geplugdGa naar voetnoot21). Bij de Germanen was het kruispunt een sacrale plaats, waar men kaarsen of fakkels ontstak, de toekomst voorspelde, brood offerde aan de geesten, geloften aflegde (met de geesten als getuigen!) en tovenarij bedreef. Talrijk | |
[pagina 196]
| |
zijn de kerkelijke bronnen vanaf de vroege middeleeuwen, die bewijzen, dat men steeds weer probeerde de gelovigen van de heidense gebruiken op de bivia vel trivia af te brengenGa naar voetnoot22). Vaak werd het sinistere oord gezuiverd door er een kruis of een kapel te plaatsenGa naar voetnoot23). Ook in Nederland zijn de sporen van deze aloude opvatting duidelijk. De volgende boektitel spreekt boekdelen: S. van Rustingh, De gehoornde duvel met boks-poten...Daar by De hel bankrott, en de duvels op een hont: vertonende een duvels geroesemoes op een driesprong. Amsterdam 1704. In Ruinen durfde men een eeuw geleden op vrijdagavond niet over een kruisstraat te gaan, uit vrees de duivel daar te ontmoetenGa naar voetnoot24). Een prachtig voorbeeld van uit Nederland overgeplant volksgeloof levert het Afrikaanse gedicht van D.F. Malherbe Jakob OntongGa naar voetnoot25). Saartjie heeft Jakob ‘op die kruispad’ trouw beloofd. Nu zij een ander trouwt, gaat Jakob met zijn oude gitaar naar het kruispunt, waar bij de klokslag van 12 uur de geest Damoen, driemaal zo groot als een mens, als een witte pilaar verschijnt, om hem les te geven, in ruil voor zijn ziel. Jakob speelt op de bruiloft tot middernacht en spreekt dan zijn vloek over Saartjie uit: Damoen zal haar iedere nacht zwaar kwellen, totdat zij om de dood zal smeken. Het geliefde paar had gedaan, wat reeds de heilige Eligius († 659) in een preek verboden had: ‘nullus Christianus....per trivia....vota reddere praesumat’Ga naar voetnoot26). Uit het godsdiensthistorisch materiaal wordt ook duidelijk, dat de lezing van het handschrift een voortreffelijke aansluiting geeft bij de volgende verzen:
Ga naar margenoot+ Ende bij den drollen in tweerweghen
bij catten die te dansen pleghen
Tswomsdaeghs, ende bij varende vrauwen.
| |
[pagina 197]
| |
Van de tweerwegen is bekend, dat daar door heksen gedanst wordtGa naar voetnoot27). Heksen kunnen zich in dieren veranderen, het meest geliefde dier daarvoor is de kat. Zeer verspreid zijn verhalen, waarin iemand 's nachts een op schadelijke activiteiten betrapte kat een flinke slag toebrengt: de volgende dag loopt er dan een gewonde oude vrouw door het dorp, bv. met een doek om het hoofd, of er sterft kort daarna een verdachte vrouw en men weet dan zeker wie de heks isGa naar voetnoot28). In de Kempen dragen prehistorische heuvels vaak de naam Heksenberg of Kattenberg; hierbij hoort ook de in Nederland veelvuldig voorkomende naam KattekerkhofGa naar voetnoot29). In de Nederlandse en Duitse sagen worden vaak late wandelaars door katten nagelopen of zelfs aangevallen; later blijken het heksen te zijn geweestGa naar voetnoot30). De duivel wordt soms helse kater genoemdGa naar voetnoot31). Dat de catten hier inderdaad heksen zijn, blijkt uit het feit dat zij op woensdag dansen. Ook op dit punt is de aansluiting perfect: blijkens het in Engeland ontstane geschrift De falsis diis werd op kruispunten aan Mercurius/Wodan geofferdGa naar voetnoot32); volgens de eveneens Engelse monnik Aelfric was Mercurius/Wodan de leider van de geesten, die daar huisdenGa naar voetnoot33). Geen wonder, dat in Nu Noch catten op de dies Mercurii/Woensdag dansen. Een verdere bevestiging hiervan vinden wij in het bovenvermelde bijgeloof in Ruinen, waar men een driesprong niet op Vrijdag durfde te passeren: de Vrijdag is de dag van Wodans vrouw Frîja, die ongetwijfeld ook van de partij is, | |
[pagina 198]
| |
als er gedanst wordt. Ook past hierbij het volksgeloof, dat de Wilde Jacht onder Wodans aanvoering speciaal bij driesprongen onder schrikwekkend geraas door de wolken trekt. En de varende vrouwen, waarmee de pape zijn eerste serie aanroepingen afsluit, hebben heel wat toverkunst bewaard, zij het vaak in gekerstende vormGa naar voetnoot34). Het Mnl.W. geeft voor varende vrouw o.a. ‘bosgodin, lichtekooi, toverheks’; de rondtrekkende landloopster stond al gauw onder verdenking aan zwarte kunst te doen. Als de ‘bezwering’ van de oudvaderlandse demonen geen succes oplevert, wendt de pape zich ten einde raad tot de duistere machten van de Orient:
Ga naar margenoot+ Bij den zonnen boom en bij der manen
Een vreemde constructie voor de arbor solis en de arbor lunae van de AlexandersageGa naar voetnoot35). Maar hier is het handschrift verkeerd gelezen. Er staatGa naar voetnoot36):
Ga naar margenoot+ Bij der zonnen boom en bij der manen
Dat is korrekt: boom is apo koinou gekonstrueerd. Jacob van Maerlant vermeldt de bomen samen als volgtGa naar voetnoot37):
Ga naar margenoot+ Wi sullen toghen di twee bome
Deen es der manen, dander der sonnen.
Ga naar margenoot+ Der sonnen boom hi can wel bede,
Dier manen boom beghint gherede
Deze bomen vormen het object van de volgende zin:
Ga naar margenoot+ Die Allexander verfierde in wanen
Hier maakt de uitgever, ondanks de enkelvoudsvorm verfierde, de | |
[pagina 199]
| |
bomen tot onderwerp en verklaart: ‘trots maakten in ijdele hoop’. Maar Alexander wordt helemaal niet trots. Hij is zeer gedeprimeerd over de voorspelling, dat hij over 20 maanden in Babylon vergiftigd zal worden, en hij beveelt zijn gezellen dit aan niemand te zeggen. Hij irriteert de bomen door te veel inlichtingen te vragen, wat hem een vrij botte weigering oplevert, en door zijn luid gelamenteer:
Ga naar margenoot+ Die pape sprac ‘u hantgheslach
Ende u wenen al dien dach
Doet de bome belghen sere
Rume die borch, coninc here!’
Transitief ‘verfieren’ moet hier dus betekenen ‘met te weinig égards behandelen, bruskeren’Ga naar voetnoot38).
Ga naar margenoot+ Ende bij alle dode papen.
Leendertz vat dit op als ‘spottende uitbreiding van alle heiligen’; van der Heijden evenzo: ‘spottende variant van Alle Heiligen’. Hier rijzen wel enige twijfels. De heiligen waren slechts voor een deel priester, de vrouwen waren en zijn bij voorbaat uitgesloten en een groot deel van de mannelijke heiligen hebben evenmin de priesterwijding ontvangen. Verder is het niet waarschijnlijk, dat de pape hier spot; hij is niet ingewijd in het bedrog van de buurman en doet zijn werk in alle ernst. Bovendien zal hij niet licht met de heiligen spotten, want in de middeleeuwen besefte men zeer wel, dat sot es de pape, die sijn heylichdom laketGa naar voetnoot39). Wat moeten trouwens deze heiligen in de fabelwereld van Alexanders Indiëtocht? Papen kan hier beter opgevat worden als ‘heidense + christelijke priesters’. Maerlant noemt de priester van de zonne- en de maanboom ook pape. De aanroeping van de ‘dode papen’ kan zeer serieus bedoeld zijn: de priester behoudt zijn bezwerende macht ook na zijn dood. In het christelijk ritueel van de priesterwijding wordt tot de wijdeling gezegd: Tu es | |
[pagina 200]
| |
sacerdos in aeternum, secundum ordinem MelchisedechGa naar voetnoot40). De priester ontvangt in de formulering van de oude katechismus, een ‘eeuwigdurend merkteken in zijn ziel’. Zelfs in geval van excommunicatie kan hem de uitoefening van zijn macht wel verboden, maar niet ontnomen worden: als hij een priesterlijke handeling verricht, is deze weliswaar ongeoorloofd, maar wel geldig. Ongetwijfeld had men over de heidense priesters analoge ideeën. Het mana van de dode moest in de overleden priester wel bijzonder sterk worden geacht. Tegen de interpretatie als ‘spottende uitbreiding’ pleit verder de volkomen neutrale betekenis van mnl. dode papen- = overleden priesters'; noch het woord dood, noch paap had statusverlies geleden, dat gepaard is gegaan met niveau-verlaging van de betekenis en partiële verdringing door de synoniemen overleden en priester. Mede gezien de kontekst lijkt het dus 't best, alle dode papen op te vatten als ‘alle overleden priesters, zowel heidense als christelijke’. Een enorm magisch potentieel, waarbinnen de grenzen moeilijk te trekken waren. Er is een uitgebreide theologische discussie ontstaan over de vraag, of door de zonne- en de maanboom God sprak of de duivel (Maerlant gelooft het eerste, maar sluit een andere mening niet uit; de christen priester beschikte naast zijn officiële ritueel ook over allerlei verdachte toverspreukenGa naar voetnoot41); de Germaanse bezweringsformules zijn doorgaans overgeleverd mèt bijbehorende Latijnse gebeden: doppelt genäht hält besser. De pape besluit zijn mobilisatie van Oosterse hulpkrachten met:
Ga naar margenoot+ Ende ic bemane u bij alle die gheselschapen
Dat te Babeloniën leijt up tcasteel.
Met Babylonien kan in de middeleeuwse literatuur zowel Babylon als Kairo bedoeld zijn. Ofschoon men in Egypte op het punt van toveren ook van wanten wist - Aaron had er de handen vol aan -, is het | |
[pagina 201]
| |
toch beter, gezien de vermelding van Alexander, mèt de uitgevers aan Babylon te denken. De voorspelling van de bomen hield immers in, dat hij de wereldheerschappij zou verkrijgen, maar dan over een jaar en acht maanden zou sterven. Volgens de Saksenspiegel is de wereldheerschappij door de Romeinse verovering van de stad rechtens overgegaan op RomeGa naar voetnoot42). Aangezien Babylon verwoest werd en niet meer opgebouwd, en de dichter de tegenwoordige tijd (leyt) gebruikt, moet het hier ook gaan over dode gezelschappen, congregaties van geesten, en wel met een zeer onguur karakter. Het best komt deze voorstelling tot uiting in Johannes' Apocalyps 18, 2: Hij riep met machtige stem, en hij sprak:
Gevallen, gevallen het grote Babylon!
Het is een woonplaats van duivels geworden
Een schuiloord van onreine geesten,
Een toevlucht van allerlei onreine, afschuwelijke vogelsGa naar voetnoot43).
Het mocht allemaal niet baten. Voor als na klinkt het Nu Noch! van de pseudo-bezetene. De pape gaat dan ook grif in op het voorstel van de buurman: of men hem teten gave? Deze methode sorteert onmiddellijk effect, waaruit men kan leren, dat één vla in de maag beter is dan tien heksen in de lucht.
Platolaan 16, Zeist J.A. Huisman |
|