K. Heeroma
Op 21 november 1972 overleed, 63 jaar oud, dr. Klaas Hanzen Heeroma, die sedert 1939 - met een onderbreking van 1949 tot 1954 - lid van de redactie is geweest.
Hij was als zodanig verre de oudste, en menigmaal werd er in de vergadering een beroep op zijn ervaring en oordeel gedaan. Talrijke spreekbeurten heeft hij op de traditionele woensdagmiddagen vervuld en bijna steeds werd het gelezene een artikel in het Tijdschrift. Maar zoals hij veel voor het Tijdschrift en de redactie betekende, zo namen die ook in zijn leven een grote plaats in.
Ze waren voor Heeroma een stuk van zijn Leiden. Hij was hier in de Nederlandse letteren komen studeren omdat Albert Verwey hem trok. Als student werd hij echter meer historisch-grammaticus en dialectgeograaf dan litterator. J.H. Kern leidde hem op, G.G. Kloeke werd zijn promotor: op een doctoraalscriptie over de taal van zijn geboorte-eiland Terschelling en het proefschrift over Hollandse dialecten volgden vele taalhistorische en taalgeografische publikaties, niet alleen in dit Tijdschrift. Zijn letterkundig werk verscheen, tot de laatste jaren, meest elders. Aan Leiden bleef hij gebonden door de Maatschappij, door het Woordenboek; in Leiden herdacht hij, in plechtige redevoeringen die het karakter van getuigenissen hadden, zijn voorbeeld Verwey, onze stichter Frans van Lelyveld en de grootmeester Matthias de Vries.
Zijn dichterschap heeft Verzet en Kerk gediend, en naar zijn volle overtuiging ook de litteratuurwetenschap. Het stelde hem als Verwey in staat tot wat Eduard Sievers ‘Ohrenphilologie’ heeft gedoopt: de herkenning van de dichter van de Tweede Rose is een afdoend bewijs voor het goede recht van die methode. De nadere stappen op dit pad zijn meest in Leids verband gedaan, zoals de feestgave bij het tweede eeuwgetij van de Maatschappij en de daarop gevolgde polemiek, alsook verdere Gruuthuse- en Reinaertstudies in de jongste jaargangen van het Tijdschrift getuigen.