Boekbeoordeling
Bloemlezing uit de bundel Uyt-spanningen van Jodocus van Lodenstein met inl. en aant. door Dr. P.J. Buijnsters (Klass. Letterk. Pantheon 186). Zutphen, Thieme (1971). 8o. 157 blz.
‘Het hoofd omhoog, het hart naar boven’ is een van die regels - zoals ook b.v. ‘Waren alle mensen wijs...’ - die de auteur een soort van anonieme onsterfelijkheid verlenen: iedereen kent ze, maar citeert ze ook met slechts een allerflauwst denkbeeld in het achterhoofd omtrent de persoon die er eigenlijk achter steekt. Typerend is in het geval van Lodenstein ook de verbastering: in het oorspronkelijke lied Heeerlijckheyds Loff luidt de regel: ‘Hoog! om hoog! mijn siel / na boven!’; de Evangelische Gezangen maakten ervan ‘Hoog, omhoog, het hart naar boven!’ en de volksmond bezigt het thans zoals zoëven het eerst geciteerd. Een van de eerste zorgen van de uitgever is dan ook geweest het vaststellen van een zuivere tekst, waarvoor alleen de eerste druk van 1676 kon dienen; wie de latere vergelijkt, valt, zegt schr. ‘van de ene verbazing in de andere’, en hij geeft dan een lijstje van corrupties die hij reeds in de 6de druk (Amsterdam-Utrecht 1703) kon constateren. Opmerkelijk is echter dat van deze 9 zeer corrupte plaatsen er in de 5de druk (1695) nog maar 3 voorkomen, naar mij bleek; het grote bederf is dus pas na 1700 opgetreden. Op één plaats slechts heb ik de uitgever zelf op een fout kunnen betrappen: in vs. 49 van 'T Heylige Sacrament ont-heyligd staat (blz. 138) ‘staack die knevelende boeyen’, waar gelezen moet worden ‘slaack’.
De inleiding van de uitgever is een model van conciesheid. Binnen de enge perken die een uitgave als deze hem toeliet heeft hij alle essentiële punten die voor deze merkwaardige dichter van belang zijn aangeroerd en omschreven: zijn persoon en leven, zijn plaats in de Nadere Reformatie, zijn betekenis voor het piëtisme, en zijn opvattingen van het dichterschap. Voor het ontstaan van het piëtistisch taaleigen is Lodenstein van grote betekenis geweest, en zijn terminologie stemt overeen met die van ‘de middeleeuwse mystici en devoten’, maar ‘wie geen