naamsverklaringen, alle familienamen, voornamen en veldnamen zijn opgenomen.
Verreweg het grootste deel van het boek is de beschijving van het dialect, in drie hoofdstukken ingedeeld, die respectievelijk de ‘klanken’, de ‘woorden’ en de ‘zinnen’ behandelen en ongeveer overeenkomen met de klankleer, de vormleer en de syntaxis, maar dan met dien verstande dat in het hfdst. over de ‘woorden’ ook nog al wat syntactische verschijnselen worden behandeld. De schrijver heeft in grote trekken de opzet van Het Drents van Ruinen (1953) van Sassen gevolgd, ‘om vergelijking van de twee dialecten te vergemakkelijken, ook al is van dit voornemen niet zo heel veel terecht gekomen’. Het is niet helemaal duidelijk waarom hem juist aan een vergelijking van deze dialecten zo veel gelegen was; die met het meer nabijgelegen Kampen drong zich a.h.w. op. Intussen heeft hij meer zijn voordeel kunnen doen met het proefschrift van Sassen dan hij met dat van Gunnink zou hebben gedaan, wiens boek over Het dialect van Kampen en omstreken (1908) tot een verouderd type behoort.
Bij de klankleer valt het op dat Van der Haar, gehoor gevend aan een wenk van Weijnen (Driem. Bl. 15, 1963, 93 vlg.), aan de geminatie volop aandacht heeft besteed (§ 9). Hetzelfde geldt voor de sandhi-assimilatie (§ 11). Hier en elders heeft hij zijn bevindingen getoetst aan de Fonologie van het Nederlands en het Fries (1959). De klanken zijn fonologisch behandeld; elke klank wordt met de overeenkomstige uit het ABN vergeleken. Daarbij gaat Van der Haar uit van de klank zoals hij zich die uit zijn jeugd herinnert, maar hij noteert ook de veranderingen die sindsdien zijn opgetreden. Aan alle veranderingen sinds de jaren twintig is trouwens een kort afzonderlijk hoofdstuk gewijd, waarin alle in de voorafgaande hoofdstukken genoteerde vernieuwingen nog eens worden samengevat en in hun onderling verband besproken. Als overal wint ook in Genemuiden het Hollands veld, en nergens zo sterk als in de woordvoorraad.
In het hoofdstuk over de vormleer (de ‘woorden’) valt de oppositie van woorden met en zonder ə op: bòlə (brood), bòl (knapperd); busə (bus voor melk enz.), bus(ə) (autobus) enz. De schr. noemt 32 van deze woordparen op (§ 84). Ik herinner me geen andere dialectgram-