Boekbeoordeling
T. van Veen - B. van den Berg, Utrechts. Amsterdam, 1966.
Het boekje bevat het tweetal lezingen van het symposion dat de Dialectencommissie in 1965 aan het nog zo weinig bestudeerde Utrechts gewijd heeft. De eerste lezing werd gehouden door dr. Van Veen onder de titel: ‘Het Utrechts als overgangsdialect’. Het door hem getekende beeld blijft gelijk aan dat uit zijn proefschrift. Zijn karakteristiek op blz. 5 schijnt overigens wat slordig geformuleerd. Enerzijds noemt hij de oo vooral voor dentaal meer open, anderzijds de ee vooral voor dentalen meer gesloten. Waar hij resp. met de oo in ABN voor en boor en met de ee in ABN beer vergelijkt, zijn we geneigd ‘gesloten’ als een verschrijving voor ‘open’ op te vatten. Op dezelfde pagina spreekt hij bij de u in upperman, schup, gesturven, bukkem van palatalisatie van ogm ŭ in open syllabe. Hier moet toch gesloten syllabe bedoeld zijn. De voordracht getiteld ‘Enige gegevens over het Utrechts in de Middeleeuwen’ van Prof. B. van den Berg berust op een verzameling van dhr. J. Frantzen en een werkcollege van de auteur zelf. Men vindt er interessante gegevens in, bv. vormen als negel ‘nagel’, neutten ‘noten’ en peijckmaker ‘piekmaker’. Het woord marssegast is misschien minder curieus om zijn paragogische t dan wel uit lexicologisch oogpunt. Het W.N.T. IV 306-307 geeft wel een aantal vindplaatsen voor dit Duitse leenwoord, maar tot nog toe was althans mij geen attestatie uit de provincie Utrecht bekend.
Opmerkenswaard is vooral, dat de overgang van intervoc d>j, ook in de discussie met prof. Heeroma, door Van den Berg als in Utrecht autochtoon beschouwd wordt. Men vergelijke trouwens mijn Nederlandse dialectkunde2 § 151.
A. Weijnen