Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 82
(1966)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 154]
| |
P. Collenuccio's Alithia berijmd door Roemer VisscherOnder de geschriften van de jurist en magistraat Pandolfo Collenuccio (1444-1504), geschiedschrijver, geleerde en dichter, zijn enige dialogen en vertelsels in proza, wijsgerig-zedelijk van strekking met een satirische inslag. Er zijn vier latijnse apologi (fabels, vertelsels), en deze smaakten de elzasser humanist Beatus Rhenanus zo wel, dat hij in een brief van 1510 (gedrukt in de uitgave Apologi Quatuor, Argentorati = Straatsburg, 1511, p. A iv) Collenuccio prijst als in geestigheid zelfs Lucianus overtreffend. Twee vertelsels, bij alle antieke eruditie als allegorieën doorzichtig, zijn in Nederland aangeslagen. De ‘Agenoria’ (grieks voor manhaftigheid) blijkt hier reeds heel vroeg te zijn doorgedrongen. Collenuccio was in 1493-94 en in 1496-97 gezant van Ercole I d'Este bij keizer Maximiliaan; misschien is bij een van deze gelegenheden de ‘Agenoria’ in handschrift ten noorden van de Alpen verbreid. In elk geval is de oudst bekende druk van deze allegorie bezorgd door Jacobus van Breda te Deventer in 1497Ga naar voetnoot1). In puiklatijn met pit van redenen viel hier te leren, hoe die plaag der maatschappij, Traagheid, wederstreefd wordt door Nijverheid, met Juppiters zegen. Dirck Volckertszoon Coornhert (1522-1590) heeft dit opbouwend verhaal later in ruim duizend regels ‘rijmgewijs naghebootst’; zijn vertaling verscheen in 1582 te Haarlem met op het titelblad een rijmpje dat begint Vant loeye en leckere leuen; in 1620 is de titel 'T Bedroch des WereltsGa naar voetnoot2). Nog een onwaardeerlijk poorter vond in Collenuccio zijn gading. Dat Roemer Visscher (1547-1620) de humanist had nagevolgd, was geen geheim, want in het voorwerk van T'Loff vande Mutse enz., Leyden 1612, § 6v, wordt Pandulfus Collenutius genoemd in de lijst | |
[pagina 155]
| |
van ‘Oude ende nieuwe Poeeten, Wiens Schriften ende Ghedichten in dese ten deele vertaelt zijn ende naeghevolcht’. De Amsterdammer berijmde in vierentwintig strofen van elf regels de ‘Alithia’ (grieks voor waarheid) onder de titel ‘Strijdt tusschen VVaerheyt en Schijn’Ga naar voetnoot3). Als de vete tussen Alithia en Vanitas niet minnelijk blijkt bij te leggen, wordt besloten tot een slag tussen beide godinnen en haar aanhangers met Hercules als kamprechter. In de strijd onderscheidt zich de ontmaskeraar Momus, zoon van Mercurius en Nemesis. Vanitas, gevangen genomen, wordt verbannen; Momus huwt Alithia. Roemer Visscher heeft zijn voorbeeld hier en daar wat scherper op eigen land en tijd afgestemd. Het besluit tot de slag tussen de rivalen wordt genomen niet door de ‘proceres’ alleen (zoals bij Collenuccio), maar door d'Edeldom/ en derde staet.
Bij de boeren en herders, door Collenuccio onder Waarheids aanhangers genoemd, voegt de Hollander de Visschers die in Zee op Godts genae vertrouwen.
De ‘architecti (quoque), machinatores et nobilium artificum cohors’, komen in dienst van waterstaat als Bouwmeesters die met deuchdelijcke practijck/
De landen beschutten met Sluys/ Molen/ en Dijck.
Waar Collenuccio ‘sophistae, circulatores, magi, graeculi, interpolatores’ onder de aanhang van Vanitas noemt, verwijst Roemer Visscher, wars van drijvers, onder de charlatans Dreck-roerders/ pis kijckers en Alcumisten/
Oproerighe Predicanten/ vernuftighe Sophisten/
Disputerende ketters/ diet al wel weten.
Het woord ‘ijzer’ is in het latijn niet ongebruikelijk voor ‘zwaard’ of ‘strijd’. Collenuccio laat daarom slag leveren bij Sideropolis, grieks | |
[pagina 156]
| |
voor IJzerstad. Stond in de latijnse tekst waarnaar Roemer Visscher werkte in plaats van ‘ad Sideropolin’ ‘ad sidera poli’? Als hij dat niet gelezen heeft, heeft hij het er in gelezen, waarschijnlijk uit onbekendheid met het grieks; ‘sidera’ is ‘gesternten’ of ‘zon’, ‘polus’ is ‘hemel(pool)’; welnu de waarheid is zonneklaar, en voor het licht des hemels zwicht de schijn. Hetzij door een foutieve lezing hetzij door een foutieve etymologie deze allegorische bijzonderheid misduidend - opzet om de allegorie te verbeteren is mogelijk, maar onbewijsbaar, indien al aannemelijk -, Roemer Visscher localiseert de slag ‘Tot Sonne-velt.’
J.C. Arens |
|