Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 78
(1961)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 317]
| |
De vijfentwintigste KoenenM.J. Koenen/J. Endepols, Verklarend Handwoordenboek der Nederlandse Taal (tevens vreemde-woordentolk). 25ste druk uitgegeven door Dr. J. Naarding. Gron., J.B. Wolters, z.j. (1961). 1374 blz. ƒ 10,90 geb.Het bijzondere feit dat een Nederlands woordenboek voor de vijfentwintigste maal in een herziene en vermeerderde uitgave verschijnt, mag wel aanleiding zijn te breken met de in dit tijdschrift aangenomen regel dat herdrukken in het algemeen niet besproken worden. De eerste druk verscheen in 1897; het is dus binnen 65 jaar dat men aan de 25ste uitgave toe is gekomen. Die eerste druk was een zeer bescheiden deeltje van slechts 340 bladzijden, slechts ¼ dus van de in de laatste bereikte omvang. Het was trouwens niet Koenens eerste lexicografische werk: in 1894 had hij reeds een vijfde druk bezorgd van een in 1842 voor het eerst verschenen anoniem ‘Nieuw volledig Zakwoordenboek’. De hoofdtitel van zijn woordenboek is al die jaren onveranderd gebleven: ‘Verklarend Handwoordenboek der Nederlandsche Taal’; in de eerste volgde er nog een langademige omschrijving: ‘bevattende de beteekenis van woorden en uitdrukkingen, eigene en vreemde, ook van verkortingen, zoo mede het noodige van hun spelling, geslacht, meervoud en vervoeging, met een aanhangsel bevattende o.m. een alphabetische lijst van synoniemen’. In de tweede druk is achter de hoofdtitel ingevoegd ‘(tevens woordentolk) vooral ten dienste van het Onderwijs’, welke woorden in de latere uitgaven en nog thans de enige toevoeging aan de titel vormen. Koenen bedoelde zijn boek voor ‘de studietafel van leerlingen van gymnasia, H.B.S. en kweekscholen van onderwijzers en onderwijzeressen’ en wilde erin geven ‘op zeer breede schaal wat in mijn Verklarend Zakwoordenboekje in het klein te vinden’ was, en, voegde hij er aan toe, ‘het vertegenwoordigt een eigen richting’. Die doelstelling is ten volle bereikt: Koenen is nog het woordenboek voor de middelbare school en het heeft zijn eigen aard bewaard. Een van de facetten daarvan was zijn functie als woordentolk: ‘de gangbare | |
[pagina 318]
| |
vreemde of uitheemsche woorden’, heet het in de eerste druk, zijn ‘in ruime mate opgenomen en verklaard’. Hoe ver hij daarmee ging blijkt uit het opnemen, wel niet in het wdb. zelf, maar in een aanhangsel, van woorden als pace, pacemaker, pacen, roadster en would be; ook de toen nog gloednieuwe ‘telefoon, telephoon’ (in die volgorde). In 1900 verscheen de ‘tweede, zeer vermeerderde druk’, die 542 bladzijden telde, dus ca. 60% meer dan de eerste, en onverpoosd is Koenen daarna aan zijn woordenboek blijven werken, dat bloeide en gedijde. Met tussenpozen van twee, nooit meer dan drie jaar volgden de drukken elkaar op: in 1903 de 4de, in het volgend jaar de 5de (678 blz.); in 1907 de 6de (744 blz.); in 1909 de 8ste (851 blz.); in 1911 de 9de met 1038 blz., voor het eerst boven de 1000. Toen is de uitgever blijkbaar geschrokken, want de 10de van 1913 valt ineens terug op 950 blz., maar de 11de van 1916 heeft er alweer 1011, de 12de van 1919 slechts één meer, 1012. In het voorbericht daarvan zegt Koenen: ‘dit boek dankt veel aan Dr. J. Endepols, leeraar aan het Gymnasium te Maastricht, wiens adviezen en medewerking dezen druk ten goede kwamen’; de 13de druk verschijnt in 1920 (1196 blz.) met op het titelblad ‘met medewerking van Dr. J. Endepols’ en de 14de, van 1923, is ‘uitgegeven door Dr. J. Endepols’. Koenen was in 1920 overleden. Hij was - volgens vriendelijke mededeling van nu ook wijlen Marie Koenen, zijn dochter -, geboren in 1847 in Zutfen; zijn vader was een Brabander, uit Breda, zijn moeder een Gelderse. Van zijn vroegste kinderjaren tot zijn 14de jaar woonde hij in Almelo; daarna ontving hij zijn opleiding voor het onderwijs aan de toen pas opgerichte Rijkskweekschool te 's-Hertogenbosch. Daar woonde hij tot zijn benoeming in 1880 tot leraar aan de toen ook nieuwe Rijkskweekschool te Maastricht, waar hij tot zijn dood verbleef. ‘Omdat mijn moeder ook een Brabantsche was’, schrijft zijn dochter, ‘dunkt mij dat het Brabantsch wel niet zonder invloed bleef op uitdrukkingen door mijn vader gebezigd, welk 'n nauwgezet purist hij overigens ook was, wat de Nederl. Taal betreft’. Veel sporen daarvan zijn in zijn woordenboek evenwel toch niet te vinden. De verdere lotgevallen van het woordenboek zijn bekend genoeg. Endepols heeft ruim twintig jaar de opeenvolgende drukken verzorgd en zijn naam is er zo mee vergroeid dat Koenen-Endepols een even | |
[pagina 319]
| |
vaste verbinding geworden is als Van Gend en Loos; beide namen staan nog steeds op de titel, nadat de verzorging in andere handen is overgegaan. Deze 25ste druk, evenals de vorige verzorgd door Dr. J. Naarding, is weer met 51 blz. uitgebreid, maar de bewerking beperkt zich niet tot deze vergroting. De schr. heeft de gelegenheid aangegrepen ‘tot enige herordening van het opgenomen woordmateriaal, dat door vele aanvullingen hier en daar wat onoverzichtelijk dreigde te worden’. Inderdaad vindt men de sporen van deze hergroepering op bijna iedere bladzijde; er is evenzeer bekort en geschrapt als aangevuld en de nieuwe artikelen zijn zeker geenszins alleen nieuwe woorden, getuige b.v. het hier voor het eerste vermelde koek-en-zoopje en de koekplank; de koeliedienst en de koeltechnicus (waarnaast, horribile dictu, ook de koeltechniker erkend wordt!). In de eerste helft houden aanvullingen en bekortingen elkaar ongeveer in evenwicht: aan het eind van de K is de nieuwe druk nog maar 9 blz. uitgelopen, aan het eind van de O echter reeds 32 blz. en bij verrijzen 40 blz. Van de nieuwere woorden misten wij o.a. aardsatelliet, kobaltbom, kolonialisme en de samenstellingen met spleno-, als splenoloog, grotonderzoeker, enz. De spijtoptant heeft bij deze lexicograaf wel genade gevonden, wat een taalmonstrum dit woord ook is. Van de 24 fouten die wij in de 24ste druk hadden aangestreept zijn er 13 niet verbeterd, o.a. de accentuering ach'tenswaard, bariton als v.-woord, bloedsuiker als o., boekenlegger, burgerluchtvaart als o., horenvlies naast hoornvlies. Een ernstige fout die er in deze uitgave bijgekomen is is het vermelden van ontwerp-wet als o., met het voorbeeld ‘het ontwerp-wet op de p.b.o.’ Hoezeer men dit in alle dagbladen kan lezen, het is niet minder fout: het moet natuurlijk zijn de ontwerp-wet, zoals de ontwerp-resolutie, de ontwerp-verordening en het door Koenen zelf in deze en de vorige druk vermelde ontwerplijst als v. (m.) (waarom zonder koppelteken?). Dat dit zo is, blijkt genoegzaam uit de meervoudsvorm: als er meerdere zijn, spreekt men van ‘de ontwerpwetten op het onderwijs van minister C.’, niet ‘de ontwerpen-wet’. Het bepaalde woord is dus wet, en het bepalende ontwerp: een ontwerp-wet is een wet in ontwerp, dus (taalkundig) een wet. Het onjuiste gebruik is duidelijk ontstaan door een verwarring van juridische en gram- | |
[pagina 320]
| |
matische gedachtengang: een ontwerp-wet is staatsrechtelijk een ontwerp, maar naar de taalkundige constructie een wet, t.w. een wet-in-ontwerp, een concept-wet. Dat het tweede lid in deze samenstellingen het bepaalde woorddeel is (en dus het genus bepaalt) blijkt ten overvloede nog uit die gevallen waarin dit tweede lid een meervoud is, zoals ontwerp-notulen, ontwerp-statutenGa naar voetnoot1). Wel te onderscheiden hiervan zijn samenstellingen met een eigennaam: in ‘ontwerp-Cals’, is ontwerp het bepaalde woord en Cals het bepalende, het is nl. het ontwerp genoemd naar of afkomstig van minister Cals, en het meervoud zou dus zijn ‘ontwerpen-Cals’. Bij concept zijn deze samenstellingen niet afzonderlijk vermeld in Koenen; alleen wordt als voorbeeld gegeven ‘een concept-reglement’, maar het genus is niet aangegeven. Deze enkele tekortkomingen kunnen doen blijken dat zelfs na 25 drukken een woordenboek nog niet volmaakt is, wat de bewerker in zijn voorbericht dan ook uitdrukkelijk erkent. Zij nemen niet weg dat dit handwoordenboek ook in deze nieuwe bewerking ten volle aan zijn goede naam beantwoordt en dat het binnen zijn bestek het beste is wat men de kringen voor welke het bestemd is kan bieden.
Juli 1961 C. Kruyskamp |
|