Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 76
(1958)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 239]
| |
BoekbeoordelingenSuriname: spiegel der vaderlandse kooplieden. Een historisch leesboek samengesteld door Ursy M. Lichtveld en Dr. Jan Voorhoeve (Zwolse drukken en herdrukken voor de Maatschappij der Nederlandse letterkunde te Leiden, nr. 22). Zwolle, N.V. Uitgevers-maatschappij W.E.J. Tjeenk Willink, 1958. (302 blzn.; ingen. ƒ 10.90).De lichtelijk ironische titel, die de samenstellers van deze bloemlezing daaraan hebben gegeven, is een duidelijke aanwijzing van het polemische karakter dat ze er in uitgedrukt wensen te zien. In andere zin dan Langendijk het bedoelde, maar niet minder reëel, weerspiegelen de hier opgenomen stukken de zeden van ons handeldrijvend voorgeslacht, voorzover dat zijn fortuin meende te moeten zoeken, en doorgaans ook vond, in Suriname en onze andere bezittingen in Zuid-Amerika. Het polemische van deze bloemlezing schuilt overigens noch in de sobere en uitsluitend zakelijke inleiding, noch in de toelichting op en de commentaar bij de teksten, maar alleen in de keuze van deze teksten zelf. Dit te constateren betekent allerminst een kritiek op deze keuze. De letterkunde is nu eenmaal een meedogenloze Nemesis, die alles waarin een generatie zondigde of tekortschoot voor alle volgende tijden heeft vastgelegd. De tijd mag veel daarvan met de mantel der liefde bedekken, er staan altijd wel kinderen op die de schande van het voorgeslacht onthullen en aldus meehelpen om het oordeel te vellen dat de tijd onherroepelijk velt over al wat op aarde leeft en geleefd heeft. Nee, het ligt werkelijk niet aan de keuze die Ursy M. Lichtveld en Dr. Jan Voorhoeve uit onze Surinaamse ‘koloniale’ literatuur hebben gedaan, want deze keuze maakt een objectieve indruk en men krijgt bij het lezen van de stukken de stellige overtuiging dat de samenstellers uit hun materiaal het meest representatieve hebben uitgezocht. Men kan zich voorstellen dat ze pas nadat ze hun bloemlezing hadden samengesteld, en die herkenden als ‘de kroniek van het mislukte con- | |
[pagina 240]
| |
tact tussen blanken en gekleurden in Suriname’, de titel hebben gevonden, die zich toen dan ook aan hen moet hebben opgedrongen. Deze bloemlezing loopt van 1627 tot 1863, het jaar van de emancipatie der Surinaamse negerslaven. Ze is maar voor een betrekkelijk gering deel van literaire aard; ook fragmenten van reisjournalen, dagboeken, pamfletten en zelfs ambtelijke rapporten zijn er in opgenomen. Een speciale en opmerkelijke plaats nemen de dagboekfragmenten van de Matoewari bosneger Johannes King (c. 1830-1899) in, die in Negerengels zijn dromen en visioenen heeft opgeschreven. Men vindt naast het origineel de vertaling. Van de letterkundige bijdragen staan die van de veelgeplaagde gouverneur Jan Jakob Mauricius - hier met zijn Gezang op zee (1752) vertegenwoordigd - en van F.P. Roos bovenaan. Terecht is aan Roos (1751-1805), de dichter van de Surinaamsche mengelpoëzy (1804), een heel hoofdstuk gewijd. Enkele jaren geleden heeft Dr. Voorhoeve al aandacht gevraagd voor deze in zijn eigen tijd en later vergeten dichter, wiens naam zelfs bij Kalff en Te Winkel ontbreekt, en die hier wordt gekenschetst als de eerste die in ‘dit materiële wingewest’ de pastorale schoonheid ontdekte en prachtige, breed opgezette beschrijvingen van plantages, rivieren en kreken gaf (N.T. 48, 1955). Maar evenzeer terecht is ook een afzonderlijk hoofdstuk gewijd aan ‘Het leeven en bedryf van een Surinaamsze directeur met de slaaven op een koffi-plantagie’, een handleiding in het Negerengels en tegelijk in de juiste omgang met slaven. Het boekje is uit de tweede helft der 18de eeuw en geschreven door een zekere Pieter van Dyk, van wie jammer genoeg niets bekend is. Voor de kennis van de sociale verhoudingen op een plantage in Suriname in die tijd is het van onschatbare waarde. Een bloemlezing is een keuze, en een keuze is altijd aanvechtbaar. Er zou aanleiding zijn geweest om de ‘heerlyke en stoute redenvoering’ op te hebben genomen van de opstandige negerslaaf uit De Middelburgsche avonturier (1760) of de ‘Guineesche romance’ Ahasha van Bilderdijk. Onder de strijders voor de emancipatie hadden we naast W.R. van Hoëvell ook graag M.D. Teenstra genoemd gezien, de schrijver o.a. van De Negerslaven in de kolonie Suriname (1842). Maar dan was de bloemlezing waarschijnlijk groter geworden dan de | |
[pagina 241]
| |
bedoeling was. Mocht er ooit een herdruk van verschijnen, dan zouden we daarin graag een literatuurlijst zien opgenomen voor die lezers die, als wij, al lezende de smaak te pakken hebben gekregen. P.J. Meertens | |
Eug. de Bock, Opstellen over Colijn van Rijssele en andere rederijkers. Antw., De Sikkel, 1958 (voor Nederl. bij Nijhoff, 's-Gravenh.). Prijs ƒ 10.75.Onder deze titel heeft schr. een aantal studies verenigd, die ten dele reeds eerder afzonderlijk zijn verschenenGa naar voetnoot1). Wie verwacht hier afgeronde opstellen over bepaalde rederijkersfiguren, over hun letterkundige gestalte, te vinden, komt wel enigszins bedrogen uit; zelfs bij de als hoofdpersoon genoemde, Colijn van Rijssele, is daar geen sprake van: hij wordt behandeld als ‘schepper van zinnekens’, in een opstel dat reeds in de Spiegel der Letteren is verschenen en waaraan hier in de noten enige opmerkingen zijn toegevoegd naar aanleiding van het boek van Dr. Hummelen, en in een beschouwing getiteld ‘Wat schreef C.v.R. buiten de Spiegel der Minnen?’ Het eerste van deze beide opstellen had o.i. beter achterwege kunnen blijven; het bestaat grotendeels uit een analyse van het spel, waarin terecht op de verfijnde psychologie gewezen wordt, maar die niets nieuws bevat, terwijl de stelling die in de titel is uitgedrukt alleen geponeerd maar geenszins aannemelijk gemaakt wordt; na hetgeen Dr. Hummelen geschreven heeft had de auteur hier wel enige voorzichtigheid mogen betrachten. In het tweede opstel worden uitvoerig de stukken vergeleken die in 1621 als Handel der Amoureusheyt zijn gedrukt, alsmede Jupiter en Yo uit de gelijknamige bundel van 1583, met de Spiegel der Minnen. De vergelijking berust hoofdzakelijk op het gebruik van woorden, wendingen en rijmen; gezien het conventionele karakter van de rederijkerstaal nogal een hachelijke zaak. Wanneer schr. b.v. zegt de hij ‘het meest revelerende acht (voor de overeenkomst tussen de Sp. d.M. en Narcissus en Echo) het bijzonder gebruk in beide stukken van de woorden murmureren en murmuratie, nl. in de zin van kommer, angstgevoel’ (blz. 149), maar dan in een | |
[pagina 242]
| |
noot moet toegeven dat het ook elders, b.v. in Marieken van Nieumegen en de spelen van 1561 in die zin voorkomt, zegt dit toch wel erg wenig. Zijn, overigens voorzichtig geformuleerde conclusie is dat Narcissus en Echo, en Jupiter en Yo van Colijn van Rijssele kunnen zijn (162). De overige artikelen handelen niet over bijzondere personen, maar over de rederijkers en hun genres in het algemeen: ‘Het begin’; ‘Verband met kerk en staat’; ‘Organisatie’; ‘De prins en het envoi’; ‘Het refrein’ enz. In deze artikelen is een zeer omvangrijke stof verwerkt. Het eerste hoofdstukje, van 8½ blz., heeft 67 noten! Schr. geeft blijk over de rederijkers vrijwel alles gelezen te hebben en als gedocumenteerd overzicht hebben deze hoofdstukken zeker waarde. Het laatste hoofdstuk handelt over het rondeel bij de rederijkers, waarbij gewezen wordt op de functie daarvan bij de opkomst en afgang der personen en op de mogelijkheid dat erbij gezongen en gedanst werd; de conclusie is dat ‘het rondeel op het toneel van de rederijkers iets van zijn karakter als ceremonieel en als danslied behouden’ heeft. Al met al is dit, voor een eerste kennismaking met het werk der rederijkers, een nuttig boek.
Leiden, Febr. 1959 C. Kruyskamp |
|