Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 75
(1957)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 199]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
G. Gezelle en het Stabat MaterHet Stabat Mater, door een Minderbroeder vervaardigd, waarschijnlijk in de tweede helft van de dertiende eeuw, is bij ons herhaaldelijk vertaald. Uit de middeleeuwen zijn er niet minder dan zeven berijmde en zes prozavertalingen bekend. Sommige daarvan zijn ons in een enkel handschrift overgeleverd, andere in meerdere, een zelfs in twaalf afschriften, terwijl deze nog meermalen in incunabelen en postincunabelen werd afgedrukt. Na de middeleeuwen zien we een groot aantal nieuwe vertalingen verschijnen in de zeventiende en achttiende eeuw, goeddeels vervaardigd door R.K. geestelijken en verspreid in de talloze gebedenboeken, die in deze twee eeuwen het licht zagen. Toen de romantiek de belangstelling voor de middeleeuwen had gaande gemaakt, kreeg het Stabat Mater ook waardering in niet katholieke kringen. De eerste vertaling, die de romantiek bracht, was die van de protestant Pieter van Braam 1740-1817Ga naar voetnoot1), wiens vertaling in hetzelfde jaar van zijn overlijden werd gepubliceerd in het tijdschrift Mnemosyne, III 273, samen met een vrije bewerking van Bilderdijk. De katholieken wilden blijkbaar niet achterblijven en deze beide vertalingen werden gevolgd door die van Mr. P.J. HoppenbrouwersGa naar voetnoot2), een pater trappist L.,Ga naar voetnoot3) J.A. Alberdingk ThijmGa naar voetnoot4), J.H.J.C. NouhuysGa naar voetnoot5). De vertaling van Van Braam kreeg groter bekendheid door J.F. Willems, die in Belgisch Museum, 3 (1839) 443-472 de tien hem bekende Stabat Mater-vertalingen afdrukte, waaronder die van Van Braam op p. 468-9. Op deze tekst schoeide de Warmondse hoogleraar P.v.d. Ploeg (1815-81) een nieuwe vertalingGa naar voetnoot6), die kort daarop werd opgenomen in zijn boek Het Kerkelijk Jaar, 's Grav., 1859, p. 127-9. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 200]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ook van Gezelle is een vertaling bekend uit de eerste jaren van zijn dichterlijke werkzaamheid. Hij was verliefd op de poëzie der middeleeuwen en noemde daaronder met name het Stabat MaterGa naar voetnoot7). In de eerste jaargang van Rond den HeerdGa naar voetnoot8) spreekt hij van de beroemde Stabat Mater dolorosa en van dat ‘allerheerlijkst kerklatijnsch gedicht’Ga naar voetnoot9). We treffen zijn bemoeienis met deze hymne nog in zijn later werk aan. Fr. Baur heeft in Laatste Verzen bijeengezet, wat er aan vertalingen op dit punt van Gezelle bekend is. Op p. 267 van deze bundel komt een vertaling voor van de eerste halfstrofe: Moeder stond zij, vol van smerte,
naast het Kruis en 't brak heur herte,
dat heur kind daar hangend was.
En Baur tekende daarbij op p. 393 het volgende aan: ‘Het Hs., blauwvierkantig gekwadrilleerd, ligt in LV-convoluut bij Streuvels. Reeds tweemaal vroeger had Gezelle het Stabat Mater vertaald: eens volledig, op een Hs. dat door Z.E. H. Dr. P. Allossery voor de Gelegenheidsgedichten gebruikt wordt ('t Stond een' moeder en zij schreidde (sic!) luidt het incipit); en een tweede maal, blijkens mededeeling van Proost van Damme aan Gustaaf Verriest (handschriften thans bij Streuvels) voor het gebedenboek Het Gulden Wierookvat; ook die lezing zal in Gel. ged. te pas komen. - Van dezen nieuwen aanzet tot vertaling bestaan twee andere lezingen: a. in een brief van R. Ghesquiere aan Gezelle, over de 30 Geestelijke Liederen; b. in De Vlaamsche Vlagge (Kerstnummer 1900) blz. 15.’ C. Gezelle heeft in de biografie van zijn oom: Guido Gezelle 1830-1899, Amst., [1918], p. 46 het eerst gewezen op de vertaling 't Stond een' moeder en zij schreidde met de volgende woorden: ‘Een ander, tot dan toe onbekend, gedicht uit dezelfde jaren '46-'48 is eene bewerking van het Stabat Mater’. Hij laat de eerste twee hele strofen volgen met enige varianten van de aanstonds te noemen editie van Baur, en | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 201]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vervolgt dan: ‘en zoo volgen nog 8 strofen, alle van daaromtrent dezelfde kunstwaarde. Terecht dus schrijft K. Deflou (Levensschets, blz. 8): ‘in die jaren bracht de jonge student veel rijmwerk voort, schoon niet van blijvende waarde, en dan ook maar voor zijn eigen genoegen en bij wijze van oefening verricht. De daarop volgende Mandelbeke, die in 1848 opgesteld werd, getuigt van merkelijke vordering in het vak!’ De vertaling werd opgenomen naar het hs. van Streuvels in Gelegenheidspoezie3, Amst. p. 657-8. Daar blijkt dat op de eerste twee niet nog acht, zoals C. Gezelle schreef, maar zeven strofen volgen. De laatste twee halfstrofen ontbreken en de vertaling kan dan ook niet geheel ‘volledig’ genoemd worden. Wij drukken hier deze tekst af samen met de Latijnse tekst, die Gezelle vertaalde, n.l. niet de corrupte lezing van het Romeins missaal, die o.a. in de laatste drie halfstrofen 18-20 opvallend bedorven lezingen heeft naar Duitse redacties, maar de authentieke tekst van de Romaanse redacties.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 202]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De overeenkomsten, vooral in de rijmen, die de tekst van Gezelle vertoont met vroegere vertalingen, wijzen er op dat hij andere vertalingen benut heeft. Alleenstaande overeenkomsten als het rijm in | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 203]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
17,1-2 slagen: dragen, dat bij Bilderdijk str. 15 wordt aangetroffen; de rijmwoorden verlangen in 16,1 en Zoon in 17,3, die men bij Vondel ontmoet, resp. 10,1 en 17,3, zeggen voor ontlening niet zo heel veel. Evenmin de rijmen kwijnen: pijnen in 4,1-2 en zuchten: genuchten 2,1-2, die reeds voorkomen in de vertaling van A. van der Mat (= A. van Brienen) in Fasciculus myrrhae, waarvan ons een zevental edities bekend is van 1677 tot 1750. Deze zelfde rijmen ontmoet men echter ook in de vertaling van Albertus van 's Hertogenbosch O.F.M.Cap., Litanien en kleyn getyden (1729), die nog op andere plaatsen met de vertaling, althans in de woordkeus der rijmen overeenkomt. Men vergelijke:
Bijzondere aandacht trekt ook het rijm in strofe 1 en 2: hong: drong, te meer omdat het gewone rijm in bijna alle vertalingen van de M.E. af is: hing: ging. Ditzelfde rijm nu vinden we alleen terug in de vertaling van Thijm: 1[regelnummer]
Schreiend - och, zoo droef en teder! -
Stond ze bij het kruis ter neder,
Daar heur lieve Zoon aan hong.
2[regelnummer]
O wat leed dat zuchtend harte,
't Geen het zwaard der felste smarte
Diep verscheurend binnendrong.
Nog een tweede rijm van Thijm's vertaling zien we bij Gezelle terug, nl. Eeniggeborenen: Uitverkorenen in str. 3,3 : 4,3 bij Gezelle en Eengeboorne: uitverkoorne in str. 5 bij Thijm, welke rijmen we alleen bij Thijm en Gezelle aantroffen. Een opvallende overeenkomst, die moeilijk aan toeval kan worden toegeschreven, vertoont het rijm van str. 13-14 met de vertaling, die teruggaat op Het Boeck des Broederschaps tot Hoboken (1618) van Willem Spoelberch O.F.M., en die een buitengewone verspreiding | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 204]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vond in de 17e en 18e eeuw door het Hemels Palmhof van W. Nakatenus S.J. Men vergelijke strofe 13-14 van Hemels Palmhof met de overeenkomstige strofen van Gezelle: 13[regelnummer]
Doet mij waerlyck met u weenen
En met Godt in druck vereenen
Uyt medelyd' mijn leven lang.
14[regelnummer]
Neffens 't Kruys met u te stane
Uw gezelschap houden gane
In 't beklag, dat's mijn verlang.
De meest in het oog springende overeenkomst is die van de strofen 9 en 10 met dezelfde strofen van Van der Ploeg, die het rijm met verandering van dat in 10,1 overnam van Van Braam. Van der Ploeg vertaalde: 9[regelnummer]
Geef, o Moeder! bron van liefde,
Dat ik voele wat u griefde,
Dat ik met u medeklaag,
10[regelnummer]
Dat mij 't hart ontgloei van binnen
In mijn God en Heer te minnen,
Dat ik Hem alleen behaag.
Deze drie rijmen worden ook al in 17e en 18e eeuwse vertalingen aangetroffen: liefde: griefde, o.a. in Hemels Palmhof, binnen: minnen in Klein Prieel (1627) en M. de Swaen (c. 1700), klaag: behaag in Lusthof der Siele (1777), maar dezelfde zes rijmwoorden in dezelfde orde op dezelfde plaats in de kruisklacht komen alleen voor bij Van der Ploeg en Gezelle. Van der Ploeg kon evenmin als Thijm de rijmen aan Gezelle ontlenen, daar Gezelle's vertaling niet gepubliceerd was, zodat we moeten besluiten, dat Gezelle ze van Thijm en Van der Ploeg heeft overgenomen. Hoe Gezelle profijt trok van zijn belezenheid heeft R. Gaspar aangetoond in Dietsche Warande en Belfort, 1920, p. 141-165. O. Dambre heeft in dit tijdschrift 43 (1924) 189-195 gewezen op de afhankelijkheid van Gezelle's Dies Irae-vertaling van 1859Ga naar voetnoot10) van Justus | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 205]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de Harduyn. We kunnen daar nog aan toevoegen, dat Gezelle's vertaling even opvallende overeenkomsten vertoont met een vertaling die voorkomt in Den Troost der Siecken van Jan van Gorcum, 2e druk. 1614, 's Hertog., Jan Scheffer, p. 308-310; o.a.
meer nog met een vertaling in Devote oeffeninge op de Vijf Letteren van... Jesus ende Maria van Aug. van Teylingen, S.J., Antw., 1649, p. 218-220:
Strofe 15 van Gezelle komt in de rijmen zelfs geheel met die van Devote Oeffeningen overeen, wat in de vertaling van De Harduyn niet | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 206]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het geval is, zodat we wel mogen aannemen, dat Gezelle hier niet aan De Harduyn maar aan Dev. Oeff. ontleende. Zoals Gezelle te werk ging met zijn Dies Irae-vertaling, zo deed hij ook met zijn Stabat Mater; beide ontstonden in dezelfde tijd, zoals we aanstonds zullen zien. Hugo Verriest vermeldde reeds, dat Gezelle ‘oude versleten vlaamsche boeken, kerkeboeken en andere boeken’ bezat, ‘waaruit hij met allergrootst genoegen zijn woorden en taal in gezocht (en) gevonden heeft.’Ga naar voetnoot11) Gezelle, zo schrijft Baur, bezat honderden boeken en boekjes uit de 16e, 17e en 18e eeuw, die menigvuldig onderlijnd, het bewijs leveren van de zorg, waarmee hij ze geëxcerpeerd heeftGa naar voetnoot12). Die boeken zijn natuurlijk met verloop van jaren in aantal gegroeid. Dat weerspiegelt zich in zijn vertalingen; we zullen nog zien, dat in de latere vertaling de ontleningen veelvuldiger en gevarieerder zijn. De ontleningen aan de vertaling van Van der Ploeg stellen ons in staat de datum van Gezelle's vertaling nader te bepalen. C. Gezelle plaatste ze in de jaren 1846-1848, ze rekenend tot de heel zwakke poëzie en daarom de datum zoveel mogelijk terugschuivend. Baur dateert ze ‘ca. 1850?’. Maar Van der Ploeg gaf zijn vertaling uit in 1858, die hij het volgend jaar opnam in zijn boek Het Kerkelijk Jaar, 's Grav., 1859, p. 127-29. Wij komen hierop nog terug bij de vertaling van 1895. De vertaling kan derhalve niet ouder zijn dan van 1858. In deze tijd was Gezelle in drukke correspondentie met Thijm, las zijn Volksalmanak en Dietsche Warande, citeerde Thijm's almanak en tijdschrift, plus zijn Karolingische Verhalen in de Verantwoording van zijn Dichtoefeningen, stond zelfs 't Ruischen van het ranke riet aan de Volksalmanak af, en was zo vertrouwd met de dichtbundel Palet en Harp, dat hij er op zinspeelt in een gedicht van 1858-9: Geen blijder stonde (zie G.G.G. p. 58), wanneer hij schrijft: Doet voort, en houdt den Degen by Cyther en Palet, en 1 mei 1860 aan een oud-leerling kon schrijven: ‘'t Palet en de Harp hangt aan de muer’Ga naar voetnoot13). De boven- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 207]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vermelde overeenkomst van Gezelle's vertaling met die van Thijm heeft dus voldoende historische achtergrond. De tweede vertaling van Gezelle, die volgens de opsomming van Baur ook in de Gelegenheidsgedichten zou ‘te pas komen’, werd daarin niet opgenomen, ‘omdat, zoals Prof. Baur ons schreef, ik niet 100% zeker ben dat ze (geheel of ten dele) van Gezelle zou zijn.’ Deze vertaling komt voor in een gebedenboek waarvan het titelblad luidt: ‘'t Gulden Wierookvat van Zaliger Deken De Bo met Bijvoegselen, bijeengebracht en geschikt door den Eerw. Heer Edmond van Damme, zijn oud leerling, en nagezien door den Eerw. Heer Guido Gezelle... Gedrukt te Rousselaere bij Jules de Meester, z.j. De tafel der Roerende Feestdagen begint met 1895. Wanneer wij deze vertaling vergelijken met de toen reeds bestaande vertalingen, dan blijkt dat ze niet weinig geborgd heeft, voornamelijk bij Van Braam, Van der Ploeg, en bij de vertaling die twee eeuwen lang verspreid was door de gebedenboeken de Godvrugtige Leidsman (1706 e.v.), Christelyke Onderwijsingen (1721 e.v.), Epistels en Evangelien Te samen met de gebeden, genoemd Collecte, enz. (1759 e.v.). Wellicht is ook de tekst afgekeken van Hemels Palmhof, alsmede van Lusthof der Siele (1777 e.v.), die in de 19e eeuw door andere gebedenboeken werd overgenomen. Vooral de rijmen wijzen op ontlening, hetgeen meermalen bevestigd wordt door de overeenkomst van heel de berijmde regel. Wij laten hier de tekst van 't Gulden Wierookvat volgen en zetten daarnaast de parallelplaatsen van andere teksten.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 208]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 209]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 210]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 211]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De rijmen kwijnen: pijnen (str. 9) treft men ook al aan in Fasciculus myrrhaeGa naar voetnoot16), waar ook hert: smert (11,3 : 12,3) op dezelfde plaats voorkomt. De rijmwoorden voortaan: staan (17,3 : 18,3) ontmoetten we reeds in De Witte Leere (1679) van Rumold de Coster O.F.M., en Geestelijck bloemigh Beddeken [1687] van Mathias Croonenborch O.F.M. 9,3 : 10,3, en ook in die vertaling alleen: Dat ick weên met u voor-taen
Dat ick in zijn grati' staen.
Aan de Godvr. Leidsman herinnert nog het rijmwoord bitterheden (11,2) dat ook en alleen daar en eveneens als rijmwoord wordt aangetroffen. Baur haalt slechts één getuigenis aan voor het auteurschap van Gezelle van deze vertaling, n.l. de brief van Van Damme aan Gustaaf VerriestGa naar voetnoot17). Er is nog een ander getuigenis, en wel van De Vlaamsche Vlagge, XXVIe jaar, Kerstverlof 1900. p. 15, door Baur in ander verband vermeld. In dit ts. wordt de eerste strofe van bovenstaande vertaling geciteerd, die zonder meer aan Gezelle wordt toegeschrevenGa naar voetnoot18). Of de uitgave van De Bo zelf een vertaling bevatte, hebben | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 212]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
we niet kunnen achterhalen, daar we het boekje ondanks veel navragen niet in handen konden krijgen. Indien er reeds een vertaling was opgenomen, dan heeft Gezelle ze door bovenstaande vertaling vervangen. Zo niet, dan behoort de vertaling in de editie van 1895 tot de Bijvoegselen, die zoals het titelblad zegt zijn ‘bijeengebracht en geschikt door Edmond van Damme en nagezien door Guido Gezelle’. Nemen we dit zo streng mogelijk op, dan heeft Van Damme deze compilatietekst aangebracht, die door Gezelle werd nagezien, d.i. verbeterd. Het zou echter al te welwillend geweest zijn om hem daarom eenvoudig op naam van Gezelle te zetten. Waarschijnlijker daarom komt de onderstelling ons in dit geval voor, dat Van Damme een vertaling opnam, waarvoor Gezelle bij het nazien een andere in de plaats zette; dan blijven de geit en de kool gespaard. Van Damme heeft de bijvoegselen aangebracht, Gezelle heeft ze nagezien en hij is tegelijk de auteur van de vertaling. Het lijkt ons echter niet nodig ‘bijeengebracht’ en ‘nagezien’ zo rigoreus te nemen. Al voegde Gezelle er bij het nazien nog een en ander aan toe, dan blijft toch beider aandeel in de ‘bijvoegselen’, als op het titelblad vermeld, in het algemeen gehandhaafd. Wij geloven ook dat een vertrouwdheid met oude gebedenboeken, zoals die blijkt uit de vertaling, eer van Gezelle dan van Van Damme te verwachten is. Wanneer wij de teksten van c. 1859 en 1895 vergelijken, dan zien we enige dezelfde rijmen of rijmwoorden:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 213]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dit suggereert eenzelfde vertaler: Gezelle heeft de eerste vertaling benut voor de tweede, hetzij rechtstreeks, hetzij uit de herinnering, of hij heeft voor de tweede vertaling ten dele dezelfde vroegere teksten afgekeken als voor de eerste. Opgemerkt mag worden, dat ook deze tweede vertaling niet naar de tekst van het Romeins missaal, maar naar de Frans-Italiaanse redacties is gemaakt. Een tweede opmerking geldt de tekst van Van der Ploeg. Gezelle had niet de tekst van Het Kerkelijk Jaar voor zich, omdat daar de zesde strofe in de vertaling ontbreekt, en hij, blijkens de bovenstaande parallel, toch aan deze zesde strofe heeft ontleendGa naar voetnoot19).
Volgens Fr. Baur is Gezelle nog driemaal aan een nieuwe vertaling begonnen, waarmee het gebleven is bij vertaling der eerste halfstrofe. Een daarvan is afgedrukt in Laatste Verzen, p. 267. Twee andere lezingen van deze aanzet zouden voorkomen in een brief van Ghesquiere en in De Vlaamsche Vlagge. We hebben echter boven al gezienGa naar voetnoot20) dat de lezing in genoemd tijdschrift de beginstrofe is van de vertaling in 't Gulden Wierookvat. De aanzet in de Laatste Verzen afgedrukt is: Moeder stond zij, vol van smerte,
naast het Kruis en 't brak heur herte,
dat heur kind daar hangend was.
De andere lezing voorkomend in de brief van Ghesquiere luidt: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 214]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zy stond, Moeder, vol van smerte
naast aan 't Kruise, en 't brak heur herte,
dat heur kind daar hangend' wasGa naar voetnoot21)!
Een eenvoudige, maar opmerkelijke verbetering! De vraag mag gesteld, of deze nieuwe aanzet geïnspireerd is door de vertaling van Anselmus Boëtius de Boodt in De Baene des Hemels, Brugge, 1623, p. 276, die door Willems werd opgenomen in de tien vertalingen in Belgisch Museum 3 (1839), 456-9. Geen enkele van de ons bekende vertalingen vóór Gezelle heeft in de eerste strofe het rijm herte: smerte, dan die van Boodt: Jesus moeder stont vol smerte
Neffens 't cruys met weenend herte,
als haer sone daer aen hing.
Niet onmogelijk, dat een ontmoeting met de vertaling van Boodt Gezelle heeft gelokt tot een eigen nieuwe aanzet. Maar in deze kruisklacht biedt zich dit rijm gemakkelijk aan, en het komt dan ook in de meeste vertalingen voor, zij het niet in de eerste strofe, al lag een vertaling van dolorosa door vol van smarte, zou men zeggen, vlak voor de hand. Tot een gehele herdichting voor Ghesquiere schijnt Gezelle niet te zijn gekomen. In de Dertig Geestelijke Liederen (1891 en 1900), toonzettingen op gedichten van Gezelle, komt geen vertaling van het Stabat Mater voor; wel in Honderd Geestelijke Liederen, n.l. n. 61, een vertaling van strofe 1-2, 7-8, 15-16, 19-20, die evenwel volgens een recente mondelinge mededeling van de componist aan de conservator van het Gezelle-Museum, A. Viaene, niet van Gezelle is, ‘maar van een van de mannen rond Gezelle en door Gezelle 'n keer overzien.’ Hij dacht daarbij aan Pastoor Bruloot, die in de jaren 1890 onderpastoor was van de O.L.V. Kerk te KortrijkGa naar voetnoot22). Een reeks van herinneringen aan het Stabat Mater, die in zijn poëzie aan de dag komen, verbindt zijn eerste aan zijn tweede vertaling. Waarschijnlijk nog uit zijn Roeselaarse tijd is een gedichtGa naar voetnoot23), geschonken | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 215]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aan Ernest Wibo, Gezelle-leerling uit de vierde (volgens onze omgekeerde telling: derde) klas van 1858-1859, en later notaris te Aersele: Wie hoorder de eerste messe, wie was 't
Wie hoorder de eerste messe
Een eêlgeboren Vrouwe die was 't
Die hoorde de eerste messe
En Jesus eigen Moeder die was 't
Die hoorde de eerste messe
Hei! ‘Mater dolorosa’ die wat 't
En op 't Kruis was de eerste messe.
We horen in de volgende jaren terloops het Stabat Mater genoemdGa naar voetnoot24), het hield zijn aandacht, maar een echo daarvan vernemen we pas weer in 1878. De Mater Dolorosa verschijnt weer in zijn verzen. Hij laat een moeder bij de dood van haar dochter zich zelf troosten met de gedachte aan de Moeder onder het kruis: Die schat is weg! Die gunst heeft God mij zelf ontnomen!
Waarom? o Moedermaagd, waarom en vrage ik niet:
uw Jesus weet het best, Hij is om haar gekomen,
Hij, die mij, moeder, met U, Moeder, weenen zietGa naar voetnoot25).
Twee jaar later opent hij zijn Liederen, Eerdichten et Reliqua met een Kruislied, waarin hij zich plaatst onder het kruis naast Jesus' Moeder: Kruis van den Heer, rondom uwen stam
staan wij vereend, bij de Moeder uws herten.
Dertig geestelijke Liederen bevat, zo wij zagen, geen vertaling van het Stabat Mater. Niettemin klinkt er de middeleeuwse kruisklacht in door. Onder de zestien Maria-liederen van dit bundeltje roepen er drie de Moeder van smarten onder het kruis voor onze geest. Het zijn n. 6 U, Maria, loven wij, n. 13 O Moedermaagd, die Jesus draagt, en n. 14 Maria, nooit geschonden. Het heet in deze liederen: ‘Omtrent het kruis des Heeren, Calvarie-Koningin’ (n. 14), ‘Onder 't kruis hebt gij gestaan... met bitterheid omhangen... Al uw' tranen, al uw leed... bij Uw kind... aan 't kruis’ (n. 6), ‘Vol pijnen groot... stondt gij getrouw, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 216]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
o sterke Vrouw bij Jesus' brekend Herte’ (n. 13)Ga naar voetnoot26). De heruitgave van 't Gulden Wierookvat brengt hem dan de schone gelegenheid van een nieuwe vertaling. Nog eenmaal inspireerde hem daarna de schreiende Moeder naast het kruis tot een gedicht: Mater dolorosaGa naar voetnoot27). Er was weer een droevige moeder bij de dood van haar kind. Gezelle voert weer de moeder sprekend op, die manmoedig naast het kruis wil staan samen met Maria, evenals de dichter van het Stabat Mater het uitzong in de veertiende strofe: ‘Iuxta crucem tecum stare, Te libenter sociare In planctu desidero.’ Staat op, Gij, Heere, en vat
mijn' handen! Stelpt de bronnen
mijns weenens, die bijna
zijn uit- en afgeronnen;
laat volgen mij met U,
met U ten Kruise gaan,
en, droeve moeder, naast
uw' droeve Moeder staan!
Het ‘allerheerlijkst gedicht’, zoals Gezelle het Stabat Mater eens noemde, heeft hem zijn hele leven gefascineerd. De vertaling van zijn Roeselaarse jaren had hem niet voldaan. Nog eens zet hij een vertaling aanGa naar voetnoot28), en die aanzet heeft hij weer verbeterdGa naar voetnoot29). Eindelijk is hij | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 217]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tot een geheel nieuwe vertaling gekomen. Ook daarover is hij niet tevreden geweest. Geen van beide heeft hij in zijn dichtbundels opgenomen. Als we de dubbele aanzet bezien, dan blijkt dat hij er naar streefde de oorspronkelijke tekst zo nauwgezet mogelijk naar inhoud, gevoel, woordorde en ritme te volgen. Heeft hij zich daartoe onmachtig gevoeld? Het heeft er alle schijn van. Evenwel toen hij 't Gulden Wierookvat van Van Damme te verbeteren kreeg, heeft hij zijn volk het roerende gedicht niet willen onthouden, ofwel een reeds opgenomen vertaling door een betere willen vervangen. Hij heeft een nieuwe vertaling gemaakt en gemeend niet beter te kunnen doen dan leerzaam naar anderen te zien.
P. Maximilianus,
o.f.m.cap. |
|