Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 75
(1957)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 157]
| |
BoekbeoordelingenProf. Dr. J.L.M. Franken, Tentatiewe Etimologieë (Annale van die Universiteit van Stellenbosch, Jaargang 27, Reeks B, No. 1 [1953]). Prijs. 5/6.In 1912 promoveerde de auteur van genoemd werk aan de Gentse universiteit op een, zoals dat gebruikelijk is, ongepubliceerd proefschrift, getiteld: 'n Bydrage tot 'n Afrikaans Woordeboek en de kennis van de oorsprong van het Afrikaans. Hij had er als leermeesters o.m. J. Vercoullie (zie blz. 29) en W. de Vreese (zie blz. 20). Thans emeritus-hoogleraar in het Frans aan de universiteit van Stellenbosch, is de schrijver blijkbaar, na een levenslang intensief en intiem contact met Marianne, tot zijn Dietse jeugdliefde teruggekeerd. Immers, wat ons hier onder de titel Tentatiewe Etimologieë geboden wordt, is een aanvulling en verbetering van wat voor een groot deel behandeld werd in het Gentse proefschrift van 1912. Het vijftigtal Afrikaanse woorden en uitdrukkingen dat Franken in zijn minder dan vijftig bladzijden tellende publikatie behandelt, is ingedeeld in acht rubrieken: een eerste groep omvat woorden die waarschijnlijk afkomstig zijn uit Frankische streken, de tweede wordt gevormd door termen die betrekking hebben op het ‘albasterspel’, in de derde zijn woorden ondergebracht die schr. afkomstig acht uit het (Neder)saksische gebied, groep vier omvat geslachtelijke termen, in de vijfde worden gegroepeerd woorden die direct of indirect van Franse, in de zesde die welke van Maleise of Portugese herkomst zouden zijn; baie vormt op zichzelf groep VII, terwijl tenslotte de achtste ‘segwyses’ bevat. De hier geboden etymologieën zijn van interne aard, d.w.z. ze bewegen zich niet op het terrein der Indogermaanse taalvergelijking; deze laatste komt af en toe wel eens bescheiden om een hoekje gluren (b.v. blz. 27), doch dat is niet meer dan een even overbodige als geleerde franje. Hoewel schr. zijn etymologieën bestempelt als tentatief, dus als proeven van woordverklaring, zegt hij toch in zijn voorwoord, dat hij ‘van party daarvan die voorgestelde afleiding so goed as seker ag’. Sommige van de hier geboden etymologieën zijn inderdaad zeer overtuigend, b.v. bokman, drabok, eenspaaierig, windskeef. Andere daarentegen varen m.i. terecht onder de ‘tentatiewe’ vlag. | |
[pagina 158]
| |
Een enkele, t.w. die van muishond (‘vervorming van musckhond tot muyshond’) is etymologische ‘spielerei’. Hier volgen enkele aantekeningen die ik bij het doorlezen van Frankens publikatie heb gemaakt: Keil (blz. 8-9): dit art. levert stellig een welkome emendatie bij het art. keil (II) van het W.N.T. Dat afr. keil (< kuil) echter identiek zou zijn met kuil ‘holte’ is mogelijk, hoewel semasiologisch niet direct overtuigend. Zou kuil (II) < kuidel ‘zakvormig visnet’ en ‘tenen vogelkorf’ niet eerder in aanmerking komen? Zie trouwens ook kogel (II) in het W.N.T. Is keil (III) in het W.N.T. VII, x b, Bijvoegsels en verbeteringen, niet eveneens een ontronde vorm van kuil (I) of (II)? Vlei (blz. 12 volg.): hier pleit schr. voor een heterogene afkomst van vlei ‘moerassige laagte’ naast vallei. In dit verband is wellicht de volgende aanh. uit Leeghwater, Haarl.-Mb. § 75 [1643] van belang: ‘Water-molens, ... daar mede men het land uit die Valeien moet zoeken’. Men zal er echter goed aan doen, te bedenken dat vallei in de 17de en 18de eeuw een ruimere betekenis had dan tegenwoordig, en ook wel ‘ravijn, bergkloof’ kon betekenen. Pamperlang (blz. 14): schr. meent dat dit afr. woord in verband moet worden gebracht met wvl. paplammeren; als afr. pamperlang echter van ‘Vaderlandse dialektiese oorsprong’ is, kan wvl. paplammeren nauwelijks de directe bron zijn van het Afrikaanse woord. Directe Zuidnederlandse invloed op de Afrikaanse woordenschat is, zover ik weet, nog nooit aangetoondGa naar voetnoot1); soms is er wel gelijkheid (zie b.v. varing (I) in het W.N.T.), maar er is nu eenmaal meer gelijk dan eigen. Bokman (blz. 17-18): ‘waarskynlik uit bakman’; verg. vl. boktand naast baktand. Haasbek (blz. 18): waarom dit afrikaanse woord in groep III thuishoort (het romeinse cijfer ontbreekt op blz. 17), d.w.z. ‘uit die (Neder)Saksiese gebied’ afkomstig moet wezen is mij niet duidelijk. Het bewijs voor deze stelling heeft schr. stellig niet geleverd. | |
[pagina 159]
| |
Otjie (blz. 20-21): zolang schr. voor het bestaan van ndl. ork ‘dolfijn’ geen andere bewijsplaatsen kan aanvoeren dan Kiliaan, waag ik dat bestaan in twijfel te trekken. Tegenover Kiliaans orck, bnw. ‘koppig’ staat het W.N.T. intussen skeptischer dan Franken. Potjierol (blz. 21-22): schr. heeft ons er niet van overtuigd dat zijn verklaring als ‘toutologiese samestelling’ beter zou zijn dan die van het W.N.T. XII, 3716. De Scandinavische woorden rolling, rolp enz., door hem hier aangevoerd, hebben in intern etymologisch verband geen enkele bewijskracht. Hoe onwaarschijnlijk Frankens ‘saksiese’ interpretatie van kleine potjes hebben ook oren is, blijkt als men de bewijsplaatsen bekijkt in het W.N.T. XI, 48. Rooms (blz. 22): wanneer men hier leest: ‘Rooms(ch) in Ndl. en Vlaams by verskillende plantname (sien Heukels, Ned. Volksnamen van planten) waarvan die etimologie nog nie nagegaan is nie’, dan vraagt men zich af, wat voor bezwaren schr. wel kan hebben tegen de interpretatie van het W.N.T. XIII, 1303. On- (blz. 23 volg.): dat het grondwoord van ondieft niet ‘nachgewiesen’ zou zijn, is intussen door het art. van Buma (N.Tg. 44, 337-338 [1951]) achterhaald. In de lijst van ‘aangehaalde werke en artikels’ vindt men enkele slordigheden. Ik stel me voor dat Dijkstra en Van Wyk (zoals schr. spelt) de ij/y van hun naam gaarne hadden willen ruilen. De ed. van 1777 van Kiliaan is niet in Antwerpen verschenen, zoals schr. ons wil doen geloven. Schr. citeert Stoett naar de editie van 1917, Van Dale naar de 5de druk van 1914. Het idioticon van Teirlinck werd niet in 1913 doch in 1922 voltooid. Weigand is tot Wiegand verhaspeld. Het op blz. 10 geciteerde werk van Von Wielligh heb ik in de bibliografie niet teruggevonden. Al met al lijkt me de publikatie van Franken een belangrijke bijdrage tot het etymologisch onderzoek van de Afrikaanse woordenschat. Ook voor de interne etymologie van het Nederlands zal men er allerlei interessants in vinden, b.v. spaans spek (blz. 32) of wage(n)wijd (blz. 37-38).
Leiden, 24 dec. 1956. F. de Tollenaere |
|