Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 75
(1957)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 156]
| |
Venzen en krenzenIn het W.N.T. XVIII, 1417 heb ik vensen [1567], veinsen [1562] ‘smeulen’ verklaard ‘als een vorming met het in Vl.(aanderen) gewone s-suffix, t.w. ontstaan uit *venksen (met latere reductie van de k) naast een ouder *venken (verg. mnl. ontfenken, ontfengen “ontbranden”; mhd. venken “aansteken”), zndl. vinken “smeulen” (corn.-vervl. [1903]; joos [1904]), waarnaast met ablaut mnl. vonken “smeulen, gloeien”, zndl. vonken, vunken “id.” (corn.-vervl. [1903])... Den o-trap vindt men in mhd. vanke “vonk”’. Deze verklaring is blijkbaar direct geïnspireerd door De Bo [1873] die i.v. Veunzen schrijft: ‘Misschien voor Vunkzen, Vinkzen’. Thans zou ik in dit tot Vlaanderen beperkte woord venzen, veinzen liever een geval van assibilatie willen zien, zoals Kieft dat trouwens in 1944 reeds heeft gedaan. Venzen staat dan tot mnl. ontfenken als oudbeierl. drainze ‘vocht doorlaten’ tot ndl. drenken ‘doortrekken van een vloeistof’ (trans.)Ga naar voetnoot1), en vl. zwenselen ‘waggelen’ tot ndl. zwenkenGa naar voetnoot2). Men kan zich echter afvragen, of vl. krenzen ‘het lichaam wringen’ door Kieft wel te recht in de rubriek 2B. ‘Inlautende k na een medeklinker’ is geplaatst. Hij laat het Vlaamse woord wisselen ‘met ags. crincan “in de strijd vallen, eigenlijk in de doodsstrijd het lichaam wringen” en ndl. krinkelen “zich in allerlei bochten wringen”’. Ik vraag mij echter af, of vl. krenzen niet eerder thuishoort in de rubriek 4. ‘Inlautende g in de verbinding ng’? Het zou namelijk wel eens een assibilatie kunnen zijn bij ndl. krengen, trans. ‘buigen, wenden, draaien’, intrans. ‘een wending, een draai maken’ (zie W.N.T. i.v.). Venzen en krenzen zijn dan, evenals het in Schönfeld, Hist. Gr.5 aan het eind van § 157 vermelde smetsen (: smekken) ‘smakken’, werkwoorden met een schijnbaar -s-suffix. Leiden, mei 1957. F. de Tollenaere |
|