Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 72
(1954)– [tijdschrift] Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 201]
| |
Twee symbolische allegorieën in Vondels Adam in ballingschapGa naar voetnoot1)De symboliek, die in de Barok niet alleen diende tot verfraaiing maar zelfs de geest ervan belichaamdeGa naar voetnoot2), beïnvloedde Vondels latere toneelstukken zo sterk, dat zijn beeldspraak doorspekt is met aanschouwelijke details en zijn tafrelen meer geschilderd dan beschreven zijnGa naar voetnoot3). Terwijl echter een juiste interpretatie der symbolen in een kunstwerk de algehele betekenis ervan bijzonder kan verrijken, is men zich dikwijls van de mogelijkheid bewust, dat men aan een motief een symbolische betekenis kan toekennen, die de kunstenaar niet bedoeld heeft of waarvan hij zich volkomen onbewust was. Een duif in de vlucht kan al of niet een symbolische betekenis hebben; vliegend boven de hoofden van een groep heiligen, waarschijnlijk wel; als een glansrijke verschijning in de hemelen, zeer zeker - en wel van de Heilige Geest. Zo kunnen er symbolen voorkomen in Adam in Ballingschap zonder dat Vondel hun betekenis kende of de bedoeling had ze symbo- | |
[pagina 202]
| |
lisch te gebruiken. Een voorbeeld uit de eerste paar verzen van het stuk zal deze moeilijkhed verduidelijken. In vers 15 zegt Lucifer: Men hoort den schellen nachtegael,
Den voorbo van de zonne en heldren morgenstrael.
De nachtegaal is een symbool van de muziek, en als hij hier enige symbolische betekenis heeft dan is dat misschien alles wat Vondel heeft bedoeld. Daarentegen suggereert het zinsverband hier - de nachtegaal als voorbode van de zon - dat Vondel op he hoogte was van wat Bonaventura geschreven had: ‘Aangaande deze vogel heb ik ergens gelezen dat hij, wanneer hij weet, dat hij sterven gaat, zich ter neer zet op een boomtak en dan, bij het eerste licht van de nieuwe morgen, een wonderschoon gezang aanheft. Zijn zoetste tonen begeleiden het morgengloren, maar wanneer de stralen van de zon heter worden, verheft zich zijn stem en wordt luider en nog lieflijker en zijn gezang weet van geen onderbreken. Bij het derde uur schijnt hij alle banden te verbreken: zijn blijdschap stijgt tot jubel, zijn borst zwelt boven mate, zijn stem stijgt en stijgt, steeds hoger, steeds voller wordt haar klank. Hij is een en al verrukking. Maar wanneer tegen de middag de zon in volle gloed aan de hemel praalt, bezwijkt zijn tere lijfje aan de overmaat zijner inspanning. Zijn stem sterft weg, terwijl zijn snavel nog tracht te zingen, zijn lichaam trilt en schokt in een laatste, krampachtige inspanning, en dan tegen het negende uur, een laatste zucht, ... de dood. Mijn zoon, o mocht Uw ziel zijn als deze Philomele, die leeft en sterft van zijn zang der liefde! O mocht het leven voor U niets anders zijn dan een dag, wiens uren gericht zijn naar de zegeningen van God, een dag vol verlangen naar het Morgen zonder einde, de bruiloft van het Lam!’Ga naar voetnoot4). Er is een onmiddellijke overeenkomst tussen de toenemende vurig- | |
[pagina 203]
| |
heid van deze nachtegaal en Adam en Eva's loven van God, dat stijgt tot de extase van het huwelijksfeest; maar er is een diepere betekenis in de parallel tussen de vogel die de zon looft, en het mensenpaar dat God looft, alsook in de ontologische symboliek van de verhouding van de ziel tot de schepper en de in Adam in Ballingschap opgesloten typologie tussen Adam en Christus. Voor de moderne geest kan het onderzoek naar symbolische overeenkomsten licht vergezocht lijken, en daarom moeten wij proberen ons in te leven in het denkmilieu van Vondels tijd, een tijd waarin men met veelvuldige symbolische systemen de godsdienst en daardoor de schepping, ja zelfs het bestaan, op een kwasi-wetenschappelijke wijze trachtte te verklaren. Één zo'n symbolenreeks brengt het leven van Adam in het Paradijs in verband met dat van Christus op aarde: Adam werd geschapen op de zesde dag van de week, Christus werd geboren in het zesde tijdperk. Door de dood van Christus wordt de Mens in de gelijkenis van God herboren. Christus werd op de zesde dag van de week gekruisigd; Hij werd 's ochtends bij Pilatus gebracht, en God schiep Adam op deze tijd van de dag; in het derde uur sloeg men Christus aan het kruis, en het was ook in het derde uur, dat Satan de Mens verleidde; de duisternis daalde op de aarde in het zesde uur, en in het zesde uur at Eva van de vrucht; in het negende uur riep de Zoon tot den Vader en riep God Adam ter verantwoording; het was avond toen Christus van het kruis afgenomen werd, avond toen de Mens uit het Paradijs verbannen werdGa naar voetnoot5). Gelukkig is er hoegenaamd geen sprake van een dergelijke systematische typologie in Adam in Ballingschap, maar het bestaan van zulke typologische systemen herinnert ons aan de algemene geesteshouding van de kunstenaars der Contra-reformatie, die er niets ongerijmds in zagen, dat zulke essentieel Christelijke symbolen als de palm (voor de overwinning over de Dood), de feniks (voor Christus), of het Sacrament van het Brood en de Wijn in de hof van Eden voorkwamen. Evenzo vindt men er symbolen van Maria en de Kerk als | |
[pagina 204]
| |
tegenbeelden van Eva: de lelie en zelfs de louter mythologische eenhoorn. Dormit Adam ut fiat Eva, moritur Christus ut fiat
Ecclesia. Dormienti Adae fit Eva de latere; mortuo
Christo lancea percutitur latus, ut profluant
sacramenta quibus formetur Ecclesia. (S. Augustinus)
Er zijn twee symbolische allegorieën in Adam in Ballingschap, waar de meeste afzonderlijke symbolen iets toe bijdragen. De eerste duidt op het bestaan in Eden van twee tegenover elkaar gestelde krachten van Goed en Kwaad. Het symbool van het Goed, de bron van de goedheid, is de Zon, die de schepping beheerst, de elementen bestuurt en de goede natuur voedt. Het symbool voor Lucifer, de haeter van het licht, is de DuisternisGa naar voetnoot6). De antithese wordt in de eerste twee verzen duidelijk gesteld: Ick, eerst geheilight om de kroon van 't licht te spannen,
2[regelnummer]
En nu van 't eeuwigh licht in duisternis gebannen,
10[regelnummer]
Afkeerigh van den dagh, en krachtiger by duister
Nog als het donker is en Lucifer het toneel beheerst, hoort men de heraut van de eerste stralen van de zon, en een zachte lentewind begint te waaien. De lente, net als de vroege morgen, is vol frisse hoop op het naderen van de zon in zijn volle glorieGa naar voetnoot7). Deze hof, vol van Gods stralende glorie, is geen geschikte plaats voor Lucifer: Hier most ick schuilen met mijn schiltwacht in een woudt,
25[regelnummer]
Of doncker lustprieel, of myrtegalerye
Maar waar hij zich ook verschuilt, hij is nog steeds op de door God gezegende aarde; het lustprieel doet denken aan den lusthofGa naar voetnoot8) waar Adam en Eva als koning en koningin gekroond zullen worden, en | |
[pagina 205]
| |
de myrtetak is in de Bijbel een symbool van vruchtbaarheid en in de Griekse mythe van een jong huwelijkGa naar voetnoot9). De tegenstelling tussen licht en duisternis wordt geaccentueerd door het gevoel van afstand tussen de kantelen van de hemelse hoven in de hoogte en het rijk der duisternis in de diepteGa naar voetnoot10). Lucifer verlustigt zich bij voorbaat in het ogenblik dat hij Adam en Eva zal verstikken in zwaveldampen; zijn overwinningsdans zal opgeluisterd worden met de rook van pek en zwaveltoortsen. Het kunstmatige licht van de vlam met zijn walmende rook, die geen natuurlijk licht doorlaat, is weer in scherpe tegenstelling met het licht, dat de jubeldans na het huwelijkfeest bestraalt. Maar Lucifer bedenkt zich, dat de zon opkomt, die licht en kleur (in tegenstelling tot zijn dodelijke en duistere gedachten) in de schitterend aangelegde lusthof brengt, en Adam en Eva, door God gezegend, zal onthullen. Slechts vanuit de verte en in een hoek verborgen, daar waar de schaduw het zwartste is, zal hij hen kunnen gadeslaan, want de stervelingen zijn gehuld in Gods eigen gewaad van een bovennatuurlijke reinheid, waardoorheen hun schoonheid
uitschijnen kan en gloeien:
110[regelnummer]
Gelijkwe door den dau het ryzend licht zien groeien
En dan verschijnen zij, als de dageraad, even fris als de smetteloze dauw op de grond, en het is of zij het zonlicht zelf uitstralen. Lucifer heeft wel reden het bevel te geven: ‘Duikt, 't is tijt’. Op dit ogenblik zijn Adam en Eva nauw verbonden met de hemel, die naar hun gebeden luistert; de een draagt het teken van het hun door God toebedeelde lot, de ander draagt het symbool van schoonheid, liefde, vreugde en zwijgzaamheid, een roos vers afgeplukt en noch gelokenGa naar voetnoot11). Hun bede gaat over in een vreugdevol gezang tot de | |
[pagina 206]
| |
natuur en tot God. Zoals Gods glorie Lucifers smaad verdrijft, zo heet het van het licht: Daer rijst het alverquickend licht,
Dat, laegh gedaelt beneên de kimmen,
De schaduwen en bleecke schimmen
122[regelnummer]
Verdrijft van 's aerdtrijx aengezicht.
Dan worden wij aan de nachtegaal herinnerd - De voglezangk, aen 't licht ontsteecken,
Begint met eene morgenwijs,
Den grooten zegenaer ten prijs,
126[regelnummer]
Aen alle kanten uit te breecken.
Zegenaer, in vs. 125, heeft in feite betrekking op de zon, maar de symboliek is hier zo geslaagd, dat men het onmiddellijk met God in verband brengtGa naar voetnoot12). Terwijl Adam en Eva besluiten de vogelzang na te streven, die een kroon van lof ter ere van God weeft, schijnt het bijna onmogelijk, dat Bonaventura's symbolische beschrijving van de philomele Vondel onbekend was. In de hieropvolgende platonische beeldspraak is God, evenals de zon, de oorsprong van alle dingen; want al kan de zon niet meer dan een symbool zijn van de bron der dagen, die immers endtloos schooner dan de zon isGa naar voetnoot13), toch kan de warmte van Zijn liefde het duidelijkst worden uitgedrukt door middel van het schitterende zonlicht, dat door alle dingen heen dringt en zich overal verspreidt, zodat het mensenpaar, verzadigd, van Zijn licht, zelf Zijn liefde uitstraaltGa naar voetnoot14). | |
[pagina 207]
| |
Adams woorden zijn een voortreffelijk voorbeeld van de verheven dubbelzinnigheid, vanwege letterlijke en symbolische betekenis, in de kunst van de Contra-reformatie: 170[regelnummer]
Hier vindt mijn boulust bouwens stof
Als men slechts naar de letterlijke betekenis zoekt (en er is schijnbaar geen reden om naar een diepere betekenis te zoeken dan die in Genesis II vs. 15), dan is wat volgt niet meer dan een schildering van de hof. Maar men kan toch nauwelijks beweren, dat wat Adam beschrijft gezien wordt door het oog van de landbouwkundige - een boom, die levenskrachtige vruchten voortbrengt en levenssappen in het bloed voedt, dauw, die naar zuivere manna en ‘lekkernij’ smaakt. De associatie van dauw met manna duidt zeker de typologie aan van het manna in de wildernis en het water en brood van het Sacrament. Voor de vierde maal in dit gezang keert nu bovendien het woord terug, dat in nauw verband staat met God, zo het Hem niet symbolisch voorstelt, ...de bron, die tweepaer stroomen
172[regelnummer]
Uitlevert, en den hof besproeit.
Als wij nu vers 170 opnieuw lezen, zien wij de dubbelzinnigheid naar voren komen in de secundaire betekenis: Hier vindt mijn (dat is Adams of Vondels) boulust (verlangen om God te verheerlijken) bouwens stof (stof voor verheerlijking), en hierna zijn de stromen en bomen in de hof veel meer dan slechts schilderachtige objecten. Verg. Revius: Den Bibel is den hof, dat oostelijcke Eden,
Dat waerde paradijs. waerin als ick ga treden
Ick vinde s'levens boom, Gods sone, God en man,
Die t'leven wt den doot de sijne geven canGa naar voetnoot15).
Ick sie aldaer geplant den boom der clare kennis
| |
[pagina 208]
| |
Van goet en oock van quaet (den eter niet tot schennis
Maer om de reyne deucht te kiesen, voorgeset,
En t'bose te ontgaen): de goddelijcke wet.
Oock bomen altijt groen als in haer eerste lenten,
De leeraers van Gods woort wt beyde testamenten.
Int midden doet hem op een springende fonteyn,
Die in vier aderen het ongevalschte greyn
Van gout en peirlen draecht aen dieder niets van wistenGa naar voetnoot16),
De blijde nieuwe-maer der vier evangelisten.
Hier hoor ick Godes stem, die Adam vande vlucht
Herroepet, met een sterck doordringende gerucht.
Hier ruysschen sijne tree'n, hier laet hij my gevoelen
Den aengenamen wint mijn siele te vercoelen:
Den wint de Heyl'ge Geest, die wonderlyc verquickt
De herten inden brant der droefenis verstickt.
Wat vraeg' ick na t'voorlee'n? dit Eden wil ick bouwen
Tot dat mijn ogen eens het hemelsche aenschouwenGa naar voetnoot17).
Wat Lucifer dan ook beweertGa naar voetnoot18), de verblijfplaats der stervelingen is in hun ogen vol van de goedheid Gods. God heeft de overvloed van zijn scheppingGa naar voetnoot19) uitgestort over de Mens in het Paradijs en in dit rijk van hemelse volmaaktheidGa naar voetnoot20) groeien bloemen waar Eva ook amar schrijdtGa naar voetnoot21). Als de engelen Eden komen bezoeken trekken zij door de stille regionen van zuiver licht. Zij vliegen als adelaars Die zelf de zon, te sterck in 't schijnen
Braveeren met hun scherpziende oogh 282,
en ofschoon zij de glorie van God zelf aanschouwd hebben, slaken zij kreten van bewondering bij het zien van de hemelse schoonheid van de hof, die, als het Beloofde Land, een melck-en-honinglant is. De hof is vol natuurlijke en tegelijkertijd bovennatuurlijke dingen: | |
[pagina 209]
| |
witte lelies en rozen voor Christus, Maria en de Heiligen, wit voor waarheid, goedheid, maagdelijkheid, liefde, glans en goddelijke wijsheid; rood voor liefde, lijden en offerGa naar voetnoot22): edelstenen versieren zowel het aardse als het hemelse paradijsGa naar voetnoot23): de eenhoorn, die water kon louteren evenals Christus het wijden kon, staat met zijn kop boven de bron: de zonnebloem, net als de nachtegaal, volgt de zonneloop en schijnt te branden onder diens stralenGa naar voetnoot24): de vogels zingen de engelen na: de druif, de vrucht van de gewijde wijn, hangt welriekend: het lam is gedost niet alleen in het purper van de livrei van Koning Adam maar ook van des Konings KoningGa naar voetnoot25): de beek geeft room en wijn, de melk van de leer van Christus en het bloed van Zijn Verlossing: in alle dingen, de dieren, de ertsen, stenen, planten en kruiden, is niet alleen het werk van Gods handen te zien maar ook iets van Zijn wonderlijke natuur waarvan de natuur doortrokken is, en opnieuw voelt men de gematigde kracht van de zonnestralen als het symbool van deze Goddelijke goedheidGa naar voetnoot26). Adam en zijn bruid, door God met de volste maat van Zijn eigen natuur begiftigd, zullen gekroond worden met uit de Hemel gebrachte eeuwige laurier, teken van het koningschap en van het huwelijk maar tevens van de hoopGa naar voetnoot27) en de vele andere deugden, die ver- | |
[pagina 210]
| |
bonden zijn aan de kleuren van zijn rode bessen en witte parelige dauwdroppenGa naar voetnoot28). In al deze goddelijke volmaaktheid bestraald door het licht en de warmte van de zon kan kwaad slechts aanwezig zijn mits vermomd als goed. Om het recht te verdedigen verschijnt Michaël vol stralend licht met zijn helm en schild geklonken uit fonkelend diamant, en zijn zwaard van rechtvaardigheid daer vier en gloet en vonken / Uit sprongen toen hij Lucifer naar de duisternis verdreef Daer 's aerdtrijx navel wat Godt vloeckt houdt afgezondert
387[regelnummer]
Van 't koesterende licht, dat al wat leeft verquickt
Als Adam de engelen ziet naderen, doet hun loutere zuiverheid, de schelle witheid van hun gedaanten en het heerlijke licht om hen heen hem eraan denken, dat de luisterrijkste schoonheid van Eden slechts een natuurlijk symbool is van het bovennatuurlijke Goed. Gabriël groet Adam als de stedehouder op aarde van het hoogste gezag, en Eva als genarijcke. Deze aanspreektitels alleen al wijzen op het plaatsvervangende karakter van het menszijn van Christus, en op Gabriëls verkondiging aan Maria; en de echtvereniging waarover Gabriël verder spreekt heeft een zeer grote mystieke betekenis als deze gezien wordt in het licht van het huwelijksfeest in Canaän, de Bruiloft des Lams en de gangbare symboliek van Christus als de tweede Adam, van de Kerk als de Bruid van Christus en van Maria als de Moederkerk. De bruiloft van Adam en Eva is begunstigd door de engelen en gezegend door God op dat de dageraet
441[regelnummer]
Der weerelt schooner rijze en opluicke in u beideGa naar voetnoot29)
| |
[pagina 211]
| |
Eva is de zuster, bruit, en dochter van haar hoeder evenals zij de zuster, bruid en dochter van God is in de 17de eeuwse bloemlezing Het Hofken der Geestelijcke LiedekensGa naar voetnoot30). Zij is de morgenstar der vrouwenGa naar voetnoot31) en de beschrijving van haar doet denken aan Maria's beschrijving van haarzelf in het Magnificat: 450[regelnummer]
Wat wil uw naem en faem zich wijt en zijt ontvouwen
Want zie, van nu aan zullen mij zalig spreken al de geslachten
(Lukas I, 48)
451[regelnummer]
Indien d'alzegenaer, die u zoo hoogh verheft
Want groote dingen heeft aan mij gedaan Hij, die machtig is (I, 49)
De rijckste vader stort in zijnen onderdaen
465[regelnummer]
't Genarijck hart uit, door ontelbaer tal van goeden
En Zijne barmhartigheid is van geslacht tot geslacht over
degenen, die Hem vreezen (I, 50)
Hongerigen heeft Hij met goederen vervuld (I, 53)
Adam, die het volle mysterie van de liefde Gods voor de Mens aanvoelt, komt in zijn lofzang op zijn vergelijking van God met de zon terug: Gelooft zij d'opperste, die zijn genade streckt
En uitbreit wijder dan de heldre zonneglanssen
462[regelnummer]
Zich spreien overal, uit zijn turkoize transsen
Het enige ‘betekenisvolle beeld’Ga naar voetnoot32) in Adam in Ballingschap is het symboliseren van Gods gave van Erfrechtvaardigheid door middel van gewaden van bovennatuurlijke zuiverheid en, zoals zijn tegenhanger het embleem, heeft het zijn ‘sprekende beeld’Ga naar voetnoot32) in het Be- | |
[pagina 212]
| |
recht en de Rei van het tweede bedrijf. Geen vertolking van de symboliek is hier nodig, waar Vondel zijn eigen tolk is, maar zijn uitleg zelf is in termen ingekleed, die al bekend zijn uit de symbolische allegorie van God als de zon en het goede van Eden als de warmte en het licht ervan. Lucifer beschreef deze gewaden als van fijn geweven witte zijde waar de schoonheid van het lichaam doorheen scheen evenals het rijzend zonlicht door de dauw, maar de engelen geven een meer bovennatuurlijke beschrijving: Dees zuiverheit sproot uit geen zonne,
Die daeghlijx opgaet voor 't gezicht,
Maer uit der hemellichten bronne,
494[regelnummer]
Eerste oirzaeck van al 't zichtbre licht
De lelie en de roos, met al hun volmaaktheid en symbolische associaties kunnen de schoonheid van deze bijzondere gave van God aan de stervelingen niet evenaren. Maar zelfs in deze stralende hof werpt de Boom der Kennis een donkere schaduw, zwart genoeg voor de twee duistere raadslieden Asmodé en Lucifer, misschapen gedaanten volgens Lucifer zelf, ver verwijderd van de volmaaktheid van de glanzende engelen en de met wit gedrapeerde stervelingen, die op ditzelfde ogenblik toebereidselen maken voor het huwelijksfeest. Om God te wreken heeft Asmodé het plan de luister van de Mens in duisternis te veranderen: Het allerreetste is dat men listigh hem bestorm,
In zijn volschapen beelt, wiens glans zoo hemelsch flonckert.
Indienge 't kroost, dat naer den vader zweemt, verdonckert,
567[regelnummer]
Zoo keert hy 't aenzicht van deze ongelijckenis
Maar om de Mens te benaderen is zorg nodig, het licht en de open lucht moeten geschuwd worden; schaduwen, hoeken, een spelonk, een bos, laan of kreupelhout moeten als schuilplaatsen dienen voor het nachtspoock, dat bij daegh / Ongaerne wort gezien. De meest voor de hand liggende vermomming is die van de adelaar, het enige dier, dat het stekende middaglicht durft tartenGa naar voetnoot33). Lucifers tweede voorstel, | |
[pagina 213]
| |
een olifant - zijn lichaam valt niet naeu / Om in te schuilen - heeft me altijd wat lichtzinnig toegeschenen, en ik kan geen symbolische betekenis vinden, die dit zou rechtvaardigen, want de olifant is gewoonlijk een symbool van zachtmoedigheid. Mogelijk is echter, dat Vondel de olifant en de slang met elkaar in verband bracht vanwege de fabel over die twee dieren in de Vorstelycke Warande. Tijdens het vieren van het huwelijksfeest onder de Boom des Levens, dat zijn toppunt zal bereiken in de dans van de hemelse sferen, staat Lucifer onder de Boom der Kennis zich te verlustigen in de dans in de hel, die de val van de Mens zal vieren. Net als de feestelijkheden, die hij zich in de proloog voorstelt, zullen ook deze geen ander licht kennen dan dat van vlammen, die een door vleermuisvleugels in beroering gebrachte damp uitbrakenGa naar voetnoot34). Het voorstel van Belial het echtpaar tijdens het huwelijksfeest te vergiftigen: Ick wil de bruiloftsschael vermengen met venijn, herinnert ons aan Gabriëls waarschuwing in verzen 374-8. Maar zijn uiteenzetting hiervan: De verf van 't blozende ooft zal lecker lockaes strecken
730[regelnummer]
En met haer' glans den worm, die binnen steeckt, bedecken
doet denken aan de fabel van Jupiter en de SlangGa naar voetnoot35). De onsterfelijkheid van de Mens, zijn onschuld en zijn stralende deugd zouden vernietigd worden als Asmodé's plan gelukte: Zoo wort de paeuwestaertGa naar voetnoot36) des menschdoms neergestreecken 818
en Belial vertaalt dit in meer bekende symboliek: wat zou ... een damp al 's hemels glans bezwalcken! De samenzweerders zijn er zich van bewust, dat zij in het wilde op de gebeurtenissen vooruitlopen; de hof staat nog als altijd in het teken van hemelse heerlijkheid, en meer dan dat - 829[regelnummer]
De hemel overstraelt den hof met rijcker glanssen
waarvoor Belial en Asmodé zich moeten terugtrekken. Het lijkt alsof | |
[pagina 214]
| |
de draaiende beweging, muziek en kleur van de feestdans de dreigende gevaren van een samenzwering komen wegvagen, een samenzwering waarbij lawaai en beweging vermeden moeten worden en een mantel van duisternis noodzakelijk is. De dansenden worden omgeven door een nog heller licht uit de hemel want hun dans is van Godt geboden, en spontaan kiest Adam een dansvorm, die de beweging van de hemelse lichamen zal navolgen, waardoor hij de lof van God in de Hemel symboliseert. Het effect wordt verhoogd door de rol gespeeld door de engelen, die als sterren hun plichten in het koor van God symboliseren. De symboliek in de dans zelf is zonder twijfel een meesterstuk van Christelijke kunst. Menselijke liefde wordt prachtig uitgedrukt door de zon, die de maan aansteekt, en dit feit suggereert weer iets van de goddelijke liefde want Adam en Eva, die als stervelingen op aarde Gods liefde vergeleken hebben met het licht en de warmte van de zon, spelen nu de rollen van Zon en MaanGa naar voetnoot37). Eva is zelfs zo ontstoken door Gods liefde, dat zij voorbij de uitbeelding van een mysterie gevoerd wordt tot een werkelijk ervaren van dat geheim. Haar ziel wordt hemelwaarts gedragen en verkeert in zuivre vlam,
939[regelnummer]
Zoeckt d'eerste bron, waeruit zy haeren oirsprong nam
Eva, wier plaats als sterveling op deze aarde is, is door haar menselijke liefde tot Adam in staat geweest de Goddelijke liefde zo sterk te voelen doordringen, dat zij haar eigen symboliek voorbijgegaan is, waarin zij de Maan aangestoken door Adams liefde voorstelde, voorbij de diepere symboliek van haarzelf als Gods getrouwe aangestoken door Gods liefde; zij staat geheel in brand en moet verder en hoger gaan: Ick worde krachtigh na de bron des heils gedreven,
Die mijnen brant alleen kan koelen, laetme gaen 942
Uw element is hier, zegt Adam tot EvaGa naar voetnoot38), alleen enkelen mogen | |
[pagina 215]
| |
als adelaars zo hoog vliegen in het aangezicht van de zon en het is rampspoedig als stervelingen zo aanmatigend zijnGa naar voetnoot39). Het hemelse visioen is dan ook zo helder, dat zelfs adelaars en engelen het aanschouwen van de stad nooit moe konden worden, dees groote stadt, daer 't eeuwigh schijnend licht
Van 't alvernoegende en verzadende aengezicht
Den schoonsten dagh verleent, een' dagh, waer naer wij menschen
989[regelnummer]
(Och of die dagh verscheen) uit al ons harte wenschen
Desondanks is het Aardse Paradijs niet zo ver van het Hemelse verwijderd, dat men zich het één niet door middel van het andere kan voorstellenGa naar voetnoot40), en de bruiloft in Eden is maar een voorspel van de lang verwachte bruiloft des Lams in de HemelGa naar voetnoot41), daar de liefde van Adam voor Eva op aarde voortkomt uit de ene bron van het Goed, waartoe zij trapsgewijze kunnen komenGa naar voetnoot42). Doch Eva is nog niet helemaal verzoend met zo'n gestadige gang hemelwaarts, want haar metaphoor van de Aarde als de Bruid van de Hemel verraadt dezelfde geestesverwarring, die te merken viel in haar extase zoëven. Zij is nog steeds zeer gevoelig voor emotionele indrukken, zodat Belial, als hij er tenslotte in slaagt haar alleen te spreken, zonder moeite haar wankele vurigheid kan aanmoedigen door haar menselijke volmaaktheid en de mysteriën van de Goddelijke goedheid in één adem te noemen. De roos en de lelie bloeien des te schoner onder haar voeten daar zij de bloem boven alle bloemen, het wonder van alle schoonheden der wereld is. De doeltreffendheid van deze toenadering springt onmiddellijk in het oog. Eva nodigt haar vleier uit te voorschijn te komen uit de | |
[pagina 216]
| |
schaduwen, zijn natuurlijke domein, tot in de luister van de hof: Ontwolck u, dat de zon hier doorschijn 1050
Belial geeft Eva te verstaan, dat zij net zo volmaakt is als Maria, want de dolfijnGa naar voetnoot43) ziet haar naar de ogen en de eenhoornGa naar voetnoot44) legt zijn kop in haar schoot. Hij noemt de Boom der Kennis een feniksboomGa naar voetnoot45), en hij wil daarbij suggereren, dat het nuttigen van de vrucht eeuwig leven en deugd zou waarborgenGa naar voetnoot46). Eva zit nog in de schaduw van deze zelfde boom als Adam haar komt zoeken na zijn samenzijn met de hoogste majesteit, wanneer hij een genadeteken / Van haeren uitstrael op het voorhooft ontving. Daarentegen heeft Eva niets dan duisternis gewonnen - Godts appelboom verleent mij schaduwen en spijs - en Eva vindt het niet gemakkelijk Adam ertoe te brengen zich bij haar te voegen in de schaduw; hij wil zijn ziel niet van de luister beroven voor zo'n gering genotGa naar voetnoot47). Na de Val verschieten de heldere kleuren van Eden, en een heel ander feestelijk tafreel wordt door Lucifer geschilderd: Ons hof wort met tapijt van spinraghGa naar voetnoot48), en festoen
Van dorre blaen bekleet, om 't zegefeest te houwen 1418
Asmodé's beloning voor zijn kwaad is de antithese van de belofte voor de deugdzamen van een heerlijke plaats in de helderheid van de | |
[pagina 217]
| |
Hemel. Zijn feestviering zal 's nachts plaats vinden, en zijn kroon zal van vergankelijk ijzer zijn. Niettemin heeft het Kwaad het Goed niet overwonnen. Adam in zijn zondige staat heeft zich bij de machten van de duisternis aangesloten, maar zelfs in de donkerste spelonk kan hij zich niet voor de schittering van de Hemel verbergen, noch de glans van het aldoordringend licht vermijdenGa naar voetnoot49). Hij is de belichaming zelf van de ZondeGa naar voetnoot50), drukkende duisternis is hem aangenamer dan het daglicht: de zon, die 't hooft haest onderhaelt,
En naer de westkim spoet, is lang voor my gedaelt.
1562[regelnummer]
Mijn oogen schuwen 't licht
Het duidelijke contrast met zijn allereerste woorden in het stuk maakt alle verdere commentaar overbodig. Adam wordt van de uiterste vernietiging verlost door datzelfde licht, waaraan hij niet ontkomen kan, het licht van het Goed, dat nog steeds bestaat ondanks de volslagen duisternis van zijn wroeging - het helder licht van zijn verlichte reden, waarop Eva hem bedachtzaam maakt - en als God komt om de orde te herstellen, wordt de heerschappij van zijn macht verkondigd door Hemelse lichten, die de duisternis doorklieven, evenals het Goed het Kwaad doorbreekt. Zoals Lucifer voor de eerste stralen van de dageraad gevlucht was, zo vluchten nu Adam en Eva het bos in daer noit zon
1617[regelnummer]
Haer aldoordringend licht en straelen schieten kon
De glorie Gods is hun thans schrikwekkend, niet langer branden zij met ditzelfde licht en verlangen zij er in op te gaan, en als God tenslotte de gehele hof opeist door hem in Zijn volle glans te hullen, haasten zij zich er vandaan. Met niets dan ontbering in het vooruitzicht weet Adam wat zij verloren hebben. De verwachting van de lente, de frisheid van het vroege | |
[pagina 218]
| |
zonlicht had eeuwig kunnen durenGa naar voetnoot51), maar na het huwelijk had Eva naar een meer intense warmte verlangd. In haar ijverzucht had zij haar kalme voorjaarsachtige tevredenheid overschreden, waardoor zij op de korte zomer van haar extase vooruitliep en schijnbaar onvermijdelijk een kringloop in beweging bracht, die op de winter moest uitlopen, het seizoen wanneer de Mens van God afgekeerd is en leeft onder de heerschappij van de geesteijke dood, de periode van Adam tot Moses, de tijd van Septuagesima tot Pasen. Terwijl Adam de hof voorgoed verlaat zegt hij 1708[regelnummer]
Hier heeft de zomer uit. de winter klamptme aen boort
Dit is een van de symbolische allegorieën in Adam in Ballingschap, en hierin worden wij ons bewust van de grote diepte van Vondels begrip van het absolute Goed en het absolute Kwaad, die nog duidelijker gesymboliseerd zijn in Lucifer. Maar de behandeling van de grote antithese in de eerstgenoemde tragedie is nergens overtroffen, zelfs niet in Lucifer, ja Adam in Ballingschap geeft een nog vollediger beeld, omdat het een tweede symbolische allegorie eraan toevoegt. Tot nu toe hebben wij de antithese objectief waargenomen, als een onbepaald conflict van tegengestelde waarden, waar de Mens tussen in staat. De andere symbolische allegorie voegt hieraan toe zijn subjectieve tegenhanger, dezelfde tweestrijd binnen de Mens zelf, waar de tegenstrijdige krachten samengevat zijn. ‘Het huwelijk van Adam en Eva krijgt een symbolischen ondergrond door de vereeniging, in den mensch, als wezen, van twee elementen: lijf en ziel; de ziel, verwante van het Engelenrijk; het lijf, verwant aan het dierenrijk, en daarmee aan de Hel’Ga naar voetnoot52). Er is overigens natuurlijk niets nieuws in het karakteriseren van de eeuwige onrust teweeggebracht door de tweestrijd tussen het zinnelijke en het geestelijke in de Mens. In al zijn drama's stelt Vondel zekere soorten deugden en ondeugden tegenover elkaar, en uit de oplossing | |
[pagina 219]
| |
van de daaruit voortvloeiende conflicten kan men een morele conclusie trekken. De conflicten tussen Joseph en Jempsar, Theofrastus en Salmoneus enz. zijn slechts complexe ontwikkelingen van de middeleeuwse zinnespelen met hun personificaties van Wellust, Kuisheid, Eerzucht, Nederigheid en de andere deugden en ondeugdenGa naar voetnoot53). Adam in Ballingschap is echter meer dan een zinnespel, want dit is de dramatisering van de ontwikkelingsgang van de verleiding in één mens in dialoogvorm: Prospero als het ware beschikkend over zijn beide naturen, Caliban en Ariel. Maar nogmaals, dit is een symbolische, niet een letterlijke, allegorie, en de kern van de kwestie of de symboliek van Adam als de Ziel en Eva als het Lichaam al of niet gehandhaafd kan worden, is dit: zien Adam en Eva hun onderlinge liefde in de samensmelting hiervan vóór de Val met hun volmaakt beleven van Gods Liefde, als de sacramentele openbaring van de Goddelijke Liefde, of zijn zij zelfs zo weinig minder dan de engelen, dat hun onderlinge liefde zich zuiver natuurlijk uit in woorden van aanbidding voor God? Voor de Mens in zijn gevallen staat is de tweede, theophilanthropische, verhouding tot God ondenkbaar, en slechts een hoogmoedige dwaas zou het niet ondenkbaar vinden. Vondel, altijd nederig en zich bewust van zijn eigen feilbaarheid, kon slechts uit eigen ervaring de sacramentele liefde van Adam en Eva geschapen hebben, en zou dit zeker gedaan hebben dank zij zijn rijpe ervaring in de Rooms Katholieke Kerk. Heel dit stuk spreekt immers duidelijk genoeg van Vondels sacramentele Idee. Het kan louter toeval zijn, dat Adam in zijn lofzang in het eerste bedrijf God voor hun zielen dank zegt. Het zou slechts Vondels psychologisch inzicht kunnen zijn, dat Eva haar woorden eerder tot Adam dan tot God richt; Adam die, zegt zij, het edelste in de natuur gelijkt en niets met het aardse gemeen heeft. Doch haar vrijmoedige uiteenzetting van de leer van het lichaam en de ziel in verzen 164-6 is opmerkelijk, omdat de uitlating zelf vrij onverwachts komt, | |
[pagina 220]
| |
omdat haar woorden aan gezag winnen door de herhaling in de engelenrei na het tweede bedrijf, maar het allermeest omdat Eva geen denker is; zij is, zoals Belial haar heel juist noemt, een simpele duif, licht door haar emoties beïnvloed, ontvankelijk voor gevoelsindrukken en in haar onschuld zich gelukkig overgevend aan Adam, die in haar behoefte voorziet van iets tastbaars waarin zij God voelen kan. Het is onmogelijk aan Eva te denken zonder daarbij aan het lichamelijke in de Mens herinnerd te worden. Zelfs haar extase in verzen 932-44 is eerder zinnelijk, bijna hartstochtelijk, dan geestelijk. Men voelt de kracht van Adams rede als hij haar ontnuchtert, en de veel grotere geestelijke diepte van zijn eigen communie met God is uitgedrukt in de roep uit de bodem van zijn ziel: heer; hou op ... hou op, en zijt uw' knecht genaedigh. Adams verslagenheid bij het aanspreken van zijn vrouwGa naar voetnoot54) is niet slechts vleierij noch zelfs de oprechte bewondering van een minnaar; hij zit werkelijk verlegen om een naam voor zijn verhouding met zijn bruid, die in het huwelijk ‘één vlees’ met hem zal worden, maar die in waarheid reeds zijn eigen vlees en bloed is. Paulus tracht dit te verklaren en bekent, dat hij het moeilijk vindt, ‘Alzoo moeten ook de mannen hun vrouwen liefhebben gelijk hun eigen lichamen. Die zijn vrouw liefheeft, heeft zichzelf lief. En niemand heeft ooit zijn eigen vleesch gehaat, maar hij voedt en onderhoudt het, gelijk ook Christus de kerk doet, omdat wij ledematen van zijn lichaam zijn, uit zijn vleesch en uit zijn gebeente. Daarom zal de man vader en moeder verlaten en zijn huisvrouw aanhangen, en zij zullen twee in één vleesch zijn. Dit is een groot geheim; ik zeg in Christus en in de kerk’. Dit gedeelte uit Efeze V komt in de Rooms Katholieke huwelijkswijding voor en was Vondel zeker bekend. Onder het sacrament in het huwelijk wordt verstaan het ‘uiterlijke en zichtbare teken’ van de ‘innerlijke en geestelijke gratie’ van de vereniging van Christus met de Kerk, en hier wordt herhaaldelijk in de huwelijksdienst op gewezen. En zijn gedeelten in Adam in Ballingschap waar dit typologische verband Vondel zeker door de gedachten | |
[pagina 221]
| |
speelde toen hij over het eerste huwelijk schreef, maar hier is het slechts van belang voor zover deze vereniging van Christus, de Tweede Adam - met de Kerk, de Moederkerk, doet denken aan de band tussen de ziel en het vlees of, volgens de leer uitgedrukt, de Heilige Geest en het Lichaam (van de Kerk). Zelfs zonder bij de leer van de Kerk over het huwelijk stil te staan, moet Adams geestelijke en lichamelijke verhouding tot Eva ongetwijfeld iets geweest zijn, dat volkomen buiten ons gezichtsveld ligt, en wij kunnen ons die slechts voorstellen als de uiteindelijke vervulling van wat wij in een gewoon huwelijksleven kunnen ervaren. Zoals Simons opmerkt, richten de engelen zich in het tweede bedrijf hoofdzakelijk tot Adam, hoewel Eva ook aanwezig is, terwijl Belial degene is die straks tegenover Eva komt te staan. Als Gabriël, Rafaël en Michaël de hof overzien, erkennen zij het bestaan van Eva maar beschouwen Adam als de vertegenwoordiger van beide menselijke wezens: d' Alzegenaer stort hier zich zelven teffens uit,
En waert in dier, en erts, en steen, en plant, en kruit,
337[regelnummer]
Doch meest in Adam, heer van 't edelste geweste
En nadat Lucifer, Belial en Asmodé grondig overwogen hebben, wie van beiden het eerst aangevallen zal worden, besluiten ook zij, dat Eva de zwakste is. De belangrijke tweede strofe van de rei na het tweede bedrijf, De mensch, uit lijf en ziel bestaande etc...., bevat de kern van Vondels betoog in zijn Berecht. Met d'een wil als d'ander wordt duidelijk bedoeld, dat het lichaam verlangt wat de ziel verlangt, en in de twee daaropvolgende verzen luidt de uiteenzetting: De reden onderworpt zich Godt,
512[regelnummer]
Het lijf de ziele, wijs en schrander
In de verdere ontwikkeling hiervan in de tweede antistrofe wordt een metaphoor gebezigd, die weliswaar zeer toepasselijk is en in dit verband het meest voor de hand ligt, maar die nog veel meer aan kracht wint als hij toegepast wordt op het paar in het Paradijs. | |
[pagina 222]
| |
Zo baert d' eenstemmigheit, in 't paeren
Van lijf en ziele, aan een getrout,
Een lieflijckheit, die door alle aren
526[regelnummer]
De geesten streelt en onderhoudt
Och of de Godtheit hem bewaerde
In eene zelve lente en jeught,
Zoo kon de bruiloft eeuwigh duuren.
532[regelnummer]
Een bant verbint de twee natuuren
In het huwelijk van de stamouders van het menselijk geslacht wordt niet alleen gesymboliseerd het naast elkaar bestaan in de Mens van engelscheit en dierscheit in volkomen eensgezindheid met elkaar, maar ook de centrale plaats in de cosmos toegewezen aan den mensch, de kleene weereltGa naar voetnoot55). Evenals de Goddelijke gratie der Erfrechtvaardigheid een noodzakelijke voorwaarde was om het evenwicht tussen de worstelende ongelijcken van ziel en lichaam te handhaven, zo ook ontving het huwelijk van de Eerste Man en Vrouw een Goddelijke zegen, opdat de in de Schepping voorbestemde plaats voor de Mens gehandhaafd mocht worden door het mensdom, de microcosmos van aardse en hemelse naturen, van het tijdelijke en het eeuwigeGa naar voetnoot56). In het derde bedrijf geven de drie met elkaar overleggende helse geesten een uiteenzetting van de werking der verleiding. Asmodé, de geslepen raadsheer, oppert twee onmisbare tactische voorwaarden voor een succesvolle verleiding. Adam en Eva moeten niet tegelijk belaagd worden, en Eva moet degene zijn, die het eerste aangevallen | |
[pagina 223]
| |
wordt, omdat haar ‘dertle snoeplust’ haar meer kwetsbaar maakt. Opmerkelijk is dat volgens hen de blozende appel een sterke aantrekkingskracht voor Eva heeft, en voor Eva alleen, omdat het haar drie zinnen teffens door een' appelbeet alleen zal bedriegen. Voor Belial met zijn verleiderstalenten is het een kolfje naar zijn hand om het plan van Asmodé te verwezenlijken. Hij ziet onmiddellijk dat Eva, gevoelig voor aanlokkelijkheid en schoonheid, ook door middel van het vierde zintuig, het gehoor, gelokt kan worden. Zoetvloeiende melodieuze woorden zullen een zinsverrukking inleiden, waarin zij de appel, zo'n feest voor het oog en de mond, zal naderen, en voordat zij het weet zal zij de dood omhelsd hebben terwijl haar ‘snoepkoortse’ haar nog aanzet. Er is iets schrikwekkends in de onvermijdelijkheid van de gebeurtenissen, die zich van de bruiloft tot de verleiding ontvouwen, evenals de Doop van Christus tot Zijn verleiding in de woestijn leiddeGa naar voetnoot57), want zowel de Doop van Christus als de Bruiloft in Eden waren oorzaak van extatische ervaringen, die de aardse natuur van de Mens te meer aan de verleiding blootstelden. Indien Adam of Eva door Belial verrast kunnen worden terwijl zij nog in een onevenwichtig stadium van mystieke spanning na het huwelijksfeest zijn, 742[regelnummer]
Dan zal 't vernederen kort volgen op 't verheffen
Het danstafereel, dat de natuurlijke voorbode is van de extase, is op zichzelf een natuurlijk gevolg van het huwelijkssacrament dat net voltrokken is, want hierin komt de gehele tweeledige aard van de Mens, het geestelijke en het zinnelijke, zo volmaakt mogelijk tot uiting bij de aanbidding van zijn SchepperGa naar voetnoot58). Het geestelijke beperkt zich tot het zich bezinnen op de dansschemas qua uitdrukkingsvorm van | |
[pagina 224]
| |
een mysterie - zoals dat voorkomt in het prototype van deze dans in BespiegelingenGa naar voetnoot59). De lichamelijke drang uit zich in de rhythmische beweging van de dans, zoals in Stravinsky's Sacre du Printemps. In de extase na de dans wordt de tweeledigheid van de menselijke natuur nog duidelijker geopenbaard in de dreigende vervreemding tussen de twee aspecten van die natuur, gesymboliseerd in Adam en Eva. In de geestelijke vervoering behaagt het God te rucken 's menschen geest
Veel hoger van den romp des lichaems en zijn leest,
Om dus ontboeit van stoffe en aerdtscheit op te stijgen
In 't hemelsch kabinet der geesten...
Daer wort geen ziel verduistert,
Door 's lichaems damp, en wolck. daer spreektze Godt,
en luistert
Geheimenissen van natuure noit verstaenGa naar voetnoot60).
Adam kan deze zeer gevorderde geestelijke ervaring zonder gevaar beleven maar Eva, geestelijk te onrijp voor zulke esoterische mystiek, wordt slechts door emotionele vurigheid in vervoering gebracht, en door gebrek aan de tucht en beheersing waarmee alle mystieke ervaringen beleefd moeten wordenGa naar voetnoot61) laat zij zich slechts door Adams verstand beteugelen, hoewel haar instemming alleen mogelijk is, omdat zij Adams wilGa naar voetnoot62) als haar eigen aanvaardtGa naar voetnoot63). Wij herinneren ons uit de eerste twee bedrijven, dat de ziel en het lichaam eensgezind moeten blijven om een gepaerde (of in de moderne terminologie, integrale) persoonlijkheid te vormen. Wij weten ook uit de samenzwering van de duivels in het derde bedrijf, dat Eva met haar zinnelijkheid aan het grootste gevaar bloot zal staan als men haar kan aantasten terwijl Adam, haar leider en gids, niet bij haar is, | |
[pagina 225]
| |
en nu horen wij Eva zelf voor haar onevenwichtigeGa naar voetnoot64) staat uitkomen: De goddelijcke galm van 't heiligh bruiloftsliet
936[regelnummer]
Ontknoopt den bant, die ziel en lichaem hiel gebonden
Adams roep: toef: gy mostme niet ontzweeven houdt veel meer in dan de zelfzuchtige wens, dat de vrouw bij haar man blijve. De diepere betekenis van zijn woorden is, dat Eva een zinnelijke verrukking niet moet verwarren met een ware geestelijke extase. Maar Eva's zinnen staan in brand en de vlammen kunnen slechts gekoeld worden in de vergetelheid, die naar zij meent de bron van alle heiligheid is. Zachtmoedig maar vastberaden roept Adam haar terug: Uw element is hier, uw liefste spreeckt u aen. Letterlijk opgevat heeft dit niets meer te beduiden dan ‘ge kunt niet als een adelaar omhoogzweven terwijl ge slechts een sterfelijk wezen zijt. Uw man doet een beroep op U’; maar het heeft ook de symbolische zin van ‘ge hoort hier bij Uw geestelijke gids, Gods eerste schepping met een ziel begiftigd, wiens vlees ge zijt’. Eva's koorts daalt, het angstige ogenblik is voorbij, maar het gevaar blijft. In zich langzaam ontvouwende, gloeiende woorden vormt Eva een beeld van de Hemel, en Adam, met grote liefde en veel begrip, trekt haar uit haar trance terug naar de bekende voorwerpen van de hof om hen heen, en naar hun onderlinge liefde, die Eva een veilige bevrediging voor haar extatische gloed verschaft. Maar op dit moment beseft Adam, zich ervan bewust dat deze lichamelijke vervoering ook voor hem het gevaar meebrengt onbeheerst te worden en dus in wellust te ontaarden, dat hij het geestelijke overwicht in hun onderlinge liefde moet herstellen door zich van aardse invloeden los te maken en zich in gebed met God terug te trekken. Zodoende echter verlaat Adam Eva juist als zij hem het meest nodig heeft, want zij, het lichaam, nu meer dan ooit geneigd tot lichamelijke impulsen, moet de verleiding zonder Adam, de ziel, weerstaan; het dierlijke in de Mens wordt door het engelgelijke weerloos gelaten; ‘de geest is wel gewillig, maar het vleesch is zwak’: | |
[pagina 226]
| |
De reden onderworpt zich Godt,
Het lijf de ziele, wijs en schrander.
Verloor de mensch dees gaef, dit lot,
En most hy by zijn kracht volharden,
514[regelnummer]
Natuur kon hem niet houden staen
Eva's laatste woorden tot Adam, voordat hij afscheid van haar neemt, zijn geladen met een tragische ironie, die volkomen onmerkbaar is als hun slechts een letterlijke waarde toegekend wordt: Zoo lang het aerdtrijck in den arm des hemels hangt,
En d'aerde, zijne bruidt, haer vruchtbaerheit ontfangt
Van zulck een' bruidegom, die haer met duizend oogen
Van starren aenlonckt, en bestraelt uit 's hemels boogen,
Zoo lang zal mijne min met d' uwe gaen gepaert,
1027[regelnummer]
En elcke dienst en kus blijft my een' weêrkus waert
In het eerste tafereel van het vierde bedrijf zien wij de hele evolutie van spanningen tussen geestelijke en lichamelijke impulsen op het niveau van de hoogste religieuze ervaring. Eerst aanbad de hele mens God, maar de wil moest de zinnen beheersen en hen dwingen zich op de visie van de geest te concentrerenGa naar voetnoot65). Het lichamelijke in de menselijke natuur wilde zich van het geestelijke vrijmaken, het werd teruggeroepen en de twee herenigd. Maar de geest in Adam, nu zich bewust van de schadelijke invloed, die lichamelijke vervoering op de geest kan uitoefenen, rukt zich los van de zinnelijke bekoring en zoekt een onderhoud met God in de eenzaamheid van de geest alleen. Zinnelijke en geestelijke extase moeten gematigd wordenGa naar voetnoot66), Men tre dan achterwaert, om niet te hoogh te dravenGa naar voetnoot67), en symbolisch beschouwd, begon het scheuringsproces tussen het lichaam en de ziel bij de extase, waarvan de hitte op een zomer leek, die op de eeuwigdurende lente van Adam en Eva's onschuldige jeugd volgde. Zij streefden naar de volheid van mystieke ervaring die, omdat hun allegorische naturen niet overeenkwamen, niet volkomen gedeeld | |
[pagina 227]
| |
kon worden. Hun twee verscheidene extases dreven hen uiteen en hun scheiding binnen de huwelijksband symboliseert het verbreken van de banden tussen lichaam en ziel, dat de overgang van de zomer tot de winter teweegbrengtGa naar voetnoot68): Och of de Godtheit hem bewaerde
In eene zelve lente en jeught,
Zoo kon de bruiloft eeuwigh duuren.
532[regelnummer]
Een bant verbint de twee natuuren
Eva, nu alleen, is zich totaal niet bewust van haar precaire situatie, zij zou er ook geen weg mee weten, daar Adam haar niet gewaarschuwd heeft dat zij haar geprikkelde zinnen moet ontvluchten in de geestelijke concentratie van het gebed. Zij wenst Adam Gods zegen toe, draait zich om, en hoort de verleidelijke stem van Belial. Eva is een child bride genoemdGa naar voetnoot69), en dit is een bijzonder passende benaming voor deze simpele, geestelijk onrijpe vrouw, die in haar naïveteit zinnelijke indrukken verwart met het beleven van geestelijke waarheden, en als een jonge bruid gemakkelijk in de verleiding komt te snel de rijpheid te verwerven, die zij haar echtgenoot onbewust benijdt, een verleiding die, zoals zij te laat beseft, haar niets dan wereldsgezindheid brengt. Belial raakt zijn doelwit feilloos. Hij peilt Eva's weerloosheid systematisch; hij vleit haar, wekt haar vertrouwen en bewondering voor zijn voortreffelijke kennis op door steeds weer op haar simpele onnozelheid terug te komen en haar nieuwsgierigheid te prikkelen, zodat zij tenslotte de eerste, ogenschijnlijk ongevaarlijke stap bergafwaarts doet. Zij vraagt waarom de vrucht van de boom verboden is. Zij trekt Gods wet in twijfel en de blinde gehoorzaamheid is overwonnen door de eerste zucht naar kennis. Eva's val wordt onmiddellijk gevolgd door de botsing tussen de antipoden van Goed en Kwaad, het conflict-thema van al Vondels tragedies. Hier echter heeft de geweldige schok juist op het ogenblik plaats dat Adams samenzijn met God zijn geestelijke energie in een | |
[pagina 228]
| |
opwaartse richting versterkt heeft en dat Eva's verleiding door Belial haar, bevlekt met zijn kiem van volkomen ondeugd, naar beneden heeft gestort. Verschillende schrijvers menen dat Vondel de verleiding van Adam tot een hinderpaal voor zichzelf gemaakt heeft, en dat het verderven van Adam door de veel zwakkere Eva een tekortkoming van het stuk is. Deze critiek kan geen stand houden bij een symbolische interpretatie. Adam ontdekt, dat zijn eigen vlees gezondigd heeft. Dit is het fundamentele onontkoombare feit. Dat zijn eigen vlees tevens een aparte eenheid is, zal hem in de war brengen, dat er ook een mystieke huwelijksband tussen de twee wezens bestaat, zal hem tenslotte doen struikelen; maar dit zijn secondaire kwesties. Al was Adams geestelijke weerstand toen hij Eva onder de Boom der Kennis zag nog zo groot, de ingestelde orde is verbroken, het nauwkeurig geregelde evenwicht tussen geest en lichaam is zoek en Adam, niet meer een integraal geheel, kan slechts het evenwicht trachten te herstellen door zijn niveau aan dat van Eva aan te passen. Psychologisch gesproken zou de strijd al hard genoeg zijn geweest. De liefde van David voor Absolon of van Vondel voor Maeyken of zijn zoon Joost was nagenoeg niets vergeleken bij Adams gevoelens voor het deel van hemzelf, dat zijn zuster, vrouw en dochter Eva was. Vanuit de theologie gezien had zijn eigen vlees hem geërgerd, zijn rechter hand had kwaad gedaan, en liever dan met twee handen heen te gaan in de hel, had hij het corrupte deel moeten afhouwen. Adam realiseert zich dit: 1301[regelnummer]
Ick kies het leven voor de baerelijcke doot
1303[regelnummer]
'k Getroostme niet van Godt, maer eer van u te scheiden
maar de opoffering welke dat zou vergen is te groot voor zijn wilskracht. De vrucht met al zijn vermeende kwaliteiten bekoorde Adam hoegenaamd niet. Eva's prijzende woorden over de sappigheid van de appel vonden in Adam slechts de doffe weerklank: Och smaeck! Adam | |
[pagina 229]
| |
is ontzet door wat hij weet dat binnenin hem is geschied. Als hij maar blind kon zijn voor het voldongen feitGa naar voetnoot70). De eindphazen van de verleiding zijn voor Adam een foltering, en met grootse wilskracht stijgt hij er bovenuit. Durf ick in my het beelt, dat Godt gelijckt, misverven,
1295[regelnummer]
Mijn ziel ontluisteren, om zulck een snoot genot?
Maar de geest heeft het vlees van node, en zolang het vlees er door beheerst blijft, leven de twee samen in eensgezindheid. Als het vlees zwak is, dan nog heeft de geest het van node, en dan komt het moment van werkelijke beproeving. De geest in Adam, nu gesteld voor de eis van het asceticisme, is niet langer gewillig. Of liever, Adams daad toen hij Eva volgde is de dramatisering van het fatale zich overgeven van de wil aan het lichaam de eerste keer dat het gehele wezen, wetende dat de daad zondig is, er toch stilzwijgend mee instemt. Aldus kan de verleiding van eerst Eva en dan Adam beschouwd worden als de ontwikkelingsgang van de verleiding van de twee elementen, lichaam en ziel, in één mens. De nasleep van de overwinning van het lichaam over de ziel is hier de volmaakte uiting van hetgeen iedere gevoelige natuur na zo'n zonde ondergaat. Het lichaam juicht de daad toe en voelt zich weer één met de ziel. Eva is niet meer de hartstochtelijke minnares, doch Adams zachtmoedige vrouw. De ziel alleen voelt de doffe afgrijselijkheid van wat zij gedaan heeft en het lichaam kan de ziel geen troost geven; integendeel, het is slechts een zware bekommernis. Vanuit de diepten roept Adam: Mijn vleesch heeft me verraên. Een vuile snoeplust was de pijl die Eva griefde,
En my al teffens. Och, dit komt van vrouweliefde.
1148[regelnummer]
Ick ben van mijne ribbe en eigen vleesch verraen
Adam, zich slechts bewust van zijn kwelling waaraan toch Eva's zonde ten grondslag ligt, schijnt wreed te zijn in zijn berispingen, | |
[pagina 230]
| |
maar hij veroordeelt zijn eigen vleselijke wellust, die zijn geest geschonden heeft: Eva: Ben ick niet
Uw eigen vleesch en been?
Adam: Ja, 't vleesch dat my verriet,
Verleide. ô valsche tong, met slanggegift
1570[regelnummer]
bestreecken!
Tenslotte wordt Eva bewogen door de enige haar nog resterende emotie, haar saamhorigheidsgevoel. Zij is van hem. Als hij sterven wil, dan wil zij hem volgen zelfs tot in de dood. Het leven zonder hem is onmogelijk, en overeenkomstig de symbolische allegorie is dit eenvoudig de waarheid. Eva's schuldbekentenis en haar verlangen met Adam te sterven roepen alle vroegere genegenheid en de huwelijksband tussen hen in hun geheugen terug. De drang alles met zijn vrouw te delen bracht Adam tot de zonde. De sterke banden tussen man en vrouw, ziel en lichaam, redden hem nu van zijn wroeging. Hij wil de gevolgen samen met haar tegemoet treden en niet proberen ze te ontvluchten door de huwelijksband te verbreken en bevrijding voor zijn geest te zoeken in de doodGa naar voetnoot71). Het ervaren van zelfverwijt na de zondeGa naar voetnoot72) heeft veel weg van de keerzijde van extase. Onbeheerst kan het veel schade aanrichten - in de gedaante van een allesvernietigende wroeging. Adam en Eva zijn nog steeds getrouwd, het lichaam moet verenigd blijven met de ziel, zelfs al is Gods oorspronkelijk verbond, dat het paar samenvoegde, verbrokenGa naar voetnoot73). Eva, die oorzaak is van Adams eerste zonde, bewaart hem nu voor een tweede grotere zonde, de zelfmoord, want door een beroep te doen op zijn rede spoort zij hem aan zijn zucht naar geweld- | |
[pagina 231]
| |
dadigheid te overwinnen door zijn geest weer te laten gelden. De zelfmoord van Iscariot als gevolg van zijn wroeging was zijn grootste zonde, want daardoor ontnam hij zich de verwezenlijking van de hoop op de Opstanding. Zo ook zou Adams zelfmoord de huwelijksbanden met Eva onherroepelijk verbroken hebben, het huwelijk, dat niet alleen ziel en lichaam verenigde, maar waardoor bovendien het mensdom geboren zou worden om de Verlossing te kunnen belevenGa naar voetnoot74).
Cambridge, 1954. Peter King |
|