De zeventiende-eeuwse aanspreekvorm U in de nominatief
In de Verzamelde opstellen voor Prof. Scholte (Amsterdam 1947) blz. 15-21 heb ik erop gewezen, dat men zich reeds in de 17de eeuw van het pronomen U in de nominatief moet hebben bediend. Uitgangspunt van mijn betoog was een mededeling uit een boekje van de Schot Edward Richardson, Anglo-Belgica (Amsterdam 1677), blz. 89, waarin geconstateerd wordt: ‘and now lately is come more into fashion u / and uwe’. Ik kon mij toen mede beroepen op een door Kern bij Maria van Reigersberch gevonden citaat: ‘Ick hoope u zijn geldt wel zonder verlies krigen sal’ (Ts 48 (1929), blz. 53). Maar Kern durfde daaraan ‘voorlopig geen waarde hechten’ omdat het te zeer in de lucht hing. In zijn juist verschenen Nederlandse Spraakkunst deelt echter De Vooys op blz. 69 noot 3 mede, dat hij in het klad van Vondel's vertaling van de Heldinnenbrieven eenmaal uwe aantrof. Nadien vond ik nog een onmiskenbare u-vorm voor het jaar 1624 in de brieven van M. van Reigersberch (uitg. Rogge), blz. 110: ‘Het schindt dat ic het ongeluck hebbe dat ick op mijn broeders bruloften niet en magh zijn want u zult hoope ick een wijf hebben voor mijne wederkompste’ [het is de verliefde broeder-zelf tot wie deze brief is gericht]. Op een foto van het hs., die ik dank aan de vriendelijke bemiddeling van Dr. Kossmann, heb ik kunnen constateren, dat de brief volkomen correct is afgedrukt. Hiermee is de laatste twijfel aan een reeds vroeg 17de-eeuwse nominatief u weggenomen.
De mededeling van de buitenlander Richardson, hoe vreemd zij bij eerste lezing mocht schijnen, blijkt juist te zijn. Terecht kon hij in 1677 constateren: ‘and now lately is come more into fashion u / and uwe’.
Leiden, Maart 1948.
G. Kloeke